dinsdag 27 september 2016

Vriendschap

Vriendschap is een illusie’, zong Henk Westbroek in 1983. Bij het recente verschijnen van zijn nieuwste boek ‘Ons creatieve brein’ zegt hersenonderzoeker Dick Swaab dat we met een aantal illusies leven. Bijvoorbeeld dat we allemaal het idee hebben ‘dat we vrij zijn, met een doel en de mogelijkheden om vrije keuzes te maken’ (NRC24/25 september jl.). In zijn opvatting worden die beslissingen onbewust in je rechterhersenhelft genomen. En als even later het resultaat daarvan tot je bewustzijn doordringt, maakt je er in het linker deel een schijnbaar logisch verhaal bij.

In die logica vind ik de mens sterk. Om dicht bij huis te blijven: bij het bestellen van de vierde Westmalle Dubbel van de avond hoor ik mezelf zeggen: ‘Ach, je leeft maar één keer’. Klinkt zeer logisch en oogst altijd bijval. Dat laatste rechtvaardigt mijn keuze dan weer op een geruststellende manier.

Welke plaats neemt de illusie in binnen ons leven? Misschien maakt het zoeken naar een antwoord ons nog onrustiger dan we al zijn. Dus gooien we olie op de golven. Een voorbeeld daarvan vind ik de waardering die mensen voor hun club omschrijven met de woorden ‘We zijn één grote familie’. Dat familiebanden garant zouden staan voor het paradijs, wordt door een tv-programma als ‘Het familiediner’ aflevering na aflevering op scherp gesteld. Misschien moeten we dit soort illusies voor lief nemen. Daarmee halen we de braam van het menselijk tekort. ‘Niets gaat maagd’, zei juvenistenmeester broeder Johannes op de kostschool die ik meer dan een halve eeuw geleden als pensionair bezocht. Hij rolde daarbij een sjekkie waarna we met de internen verder rikten.

Wat doen we hier? Op aarde dus. Soms kom ik daarover een uitspraak tegen die ik dan noteer. Zoals de twee volgende, in dit geval zonder bronvermelding. Dat gebeurt soms. 'Het leven als een reis met een doel en een verhaal waaraan je werkt en waarin je zin zoekt en geeft'. Da's een mooie, want zonder doel aan boord gaan gaan, lijkt niet echt nuttig. Of wellicht beter: zinnig. Vergelijk nummer één eens met deze: 'Het leven als weg die je volgt en waar je niet tegenin gaat; als de bestemming er niet toe doet, weten we haar - de diepere zin - te bereiken'. (Moest ik ook drie keer herlezen.) Ook die komt ergens uit, waarbij het accent - in plaats van op het reizen - op de weg ligt. Overeenstemming lijkt er te zijn over het feit dat in beide benaderingen de zin van het leven in zicht komt. Niet automatisch: je moet ervoor op pad gaan.

In een van zijn laatste interviews zei Bosschenaar Luc van Gent: 'Je wordt geboren en je gaat dood. In de tijd daartussen moet het gebeuren'. Niet lang daarna stierf hij; tot dat moment druk, betrokken en strijdbaar.



'Daartussen moet het gebeuren'. Ik vond en vind dat mooi gezegd. Vroeger wist ik nog wel waarom iets moest gebeuren. Toen waren we 'op aarde om God te dienen om daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn '. Dat stond in de catechismus en elk katholiek kind zou dat kunnen weten. Nu denk ik dat we zonder reden hier rondlopen. En als het enigszins mogelijk is, hoop ik dat 'wat moet gebeuren', mag bijdragen aan een gelukkig leven.

In hoeverre kun je zelf beïnvloeden of er iets gebeurt en wat dat dan mag zijn? Plus of dat bijdraagt aan het gevoel van geluk?

Over het succes van de eigen ijver om iets in die richting te bewerkstelligen, bestaan verschillende ideeën. Zo valt te beluisteren: 'Succes kun je afdwingen'. Gepensioneerde topsporters hoor je dat beweren tijdens master classes tijdens managementdagen. 'Toeval bestaat wel/niet', klinkt weer onder het dak waar de overtuiging leeft dat achter alles een bedoeling zit. En de 'Ik zie wat op mijn pad komt', vind ik wat futloos klinken. Ap Dijksterhuis heeft in ‘Op naar geluk’ (2016) al wat de wetenschap tot nog toe over (het streven naar) geluk opgeleverd heeft, lezenswaardig geordend.

Eerder (2011) heeft Paul Smit zijn theorie vastgelegd in een héél klein boekje: 'Verlichting 
voor luie mensen'. Met deze omvang en titel lijkt de auteur het leven nauwelijks serieus te nemen: je hebt het zó uit. Kerngedachte: het leven is als een boottocht, waarbij we niet zelf aan het roer moeten willen staan, want dat levert alleen maar stress op. Ignaas Devisch laat zich in Rusteloosheid (2016) zich in minder gemakkelijk meedrijven. Geestelijke onrust maakt dat het bestaan een voortdurende onbevredigdheid met zich meebrengt. Onrust wordt volgens hem ervaren bij te hard werken of bij het opjagen door de baas. Rusteloosheid komt vanuit onszelf. ‘Alles moet in dit leven gebeuren’, kopt NRC boven een interview met de auteur.


Je kunt gaan zitten wachten tót het gebeurt. Mijn ervaring is dat er meer kan gebeuren als je rondloopt. Buiten. Voor een massa lieden is de meest rechte aanleiding om de straat op te zoeken Pokémon Go. Virtuele icoontjes vangen. Verder weg wacht Kijkduin op een noodverordening om de dolende massa aan banden te liggen. Dichterbij in Den Bosch is de Zusters van Orthenpoort omgeturnd tot een Poképoort. De massale deelname aan dit straatspel mag symbool staan voor de zoektocht naar de zin van het leven. Een fanatiek verzamelen van ongrijpbare symbolen. Illusies.

De overpeinzing is wat lang uitgevallen. Ik moet me haasten om de volgende afspraak te halen. Een samenzijn met vrienden. Vrienden? Bestaan die?

dinsdag 20 september 2016

Verwonderen

Wij mensen hebben alle bergen al beklommen. En de bron van elke rivier in kaart gebracht. Noord- en Zuidpool weten we feilloos te vinden. Tegelijkertijd houdt de avonturendrang ons onrustig en dus denken we dat elke volgende zijweg een nieuwe uitdaging moet inhouden. In de optiek van hoogleraar medische filosofie en ethiek Ignaas Devisch is het de rusteloosheid die ons aan de gang houdt. Is dat de drijfveer achter bungeejumpen en abseilen vanaf de Euromast en achter allerlei ‘challenges’ en ‘battles’? Robinson Island is niet meer weg te denken van tv (de landschappen zijn mooi en ik verwacht elk moment het opduiken van Floortje Dessing). Dit soort activiteiten is grensverleggend, waarbij het landelijke Streetlab niet en het Zaandams agentje pesten wel over de uiterste limiet gaat.

Met enige regelmaat laten deelnemers aan dit soort inspanningen ons weten dat ‘ze zichzelf tegenkwamen’. Hoe zou dat klinken uit de mond van Dave Roelvink? Hoe dan ook, het lijkt mij nier meer dan een theatrale omschrijving van het alledaagse ‘ik liep tegen de grenzen van mijn eigen kunnen aan’. In niet iedereen schuilt tenslotte een Tarzan of Jane. Ik ken iemand die op dat ‘tegenkomen’ steevast reageert met de vraag: ‘En, heb je jezelf goedendag gezegd?’ (Variant: ‘een hand gegeven?’) Uiteraard klinkt zo’n reactie ongepast in de oren van de ‘warrior’. In elk geval gaat deze (te) vrolijke opmerking voorbij aan de diepte van de mededeling: wie zichzelf tegenkomt ziet iemand die hij/zij niet verwacht had. En die ontmoeting werkte niet op het gelukscentrum.

Het is populair om op zoek te gaan naar je onbekende of ware ‘ik’. Kennelijk hongeren we naar onszelf, naar ons diepste 'zelf'. In tegenstelling tot wat velen denken, is de waardering van zelfkennis geen novum. De klassieke Grieken hadden het al eeuwen vóór Christus over 'gnothi seauton', zichzelf leren kennen. Ook toen al was dat iets wat geleerd moest worden.

Met als startpunt de aanname dat ieder van ons een landkaart is waarop een groot deel als terra incognita aangegeven staat, blijkt het internet een grenzeloos aantal strategieën te bevatten om - al dan niet in cursusverband dan wel met een personal coach - die onbekende landsdelen te leren kennen. Als het iemand lukt om dat met succes te doen, kan deze rekenen op onze bewondering. In de korte zin 'Hij/zij is zo helemaal zichzelf' klinkt een compliment door. Ook in 'Hij/zij is een authentiek persoon'. Deze laatste staat ook in contactadvertenties die bemiddelaars loslaten op NRC-lezers. Wat te denken van het advies: 'Blijf dicht bij jezelf'?

Ik vermoed dat met die goede raad bedoeld wordt om vooral geen dingen te doen die je tegenstaan. Of die ‘tegen je in gaan’. ‘Dicht bij jezelf blijven’ klinkt niet zo (wederom) alledaags. Eerder zwaarder. Raadselachtiger ook. Heroïscher zelfs, want het maakt de weg vrij ‘om het gevecht met jezelf aan te gaan’. Aangezien je nooit een ander kunt zijn - misschien geldt dat niet wanneer er sprake is van een dissociatieve identiteitsstoornis - bevindt ieder zich constant en automatisch dicht bij zichzelf. Waarom dan die goede raad? Dit maakt de ‘battle’ met jezelf tot een schaduwgevecht: alles wat je doet, ben jezelf.

Nou valt dat laatste in bepaalde situaties moeilijk te accepteren. Dit stimuleert - na minder gewenste optredens – het gebruik van uitdrukkingen als: 'Sorry, ik was even mezelf niet/niet helemaal mezelf'. Of: 'Sorry, zo ben ik nooit/ik kende mezelf niet terug'. Eigenlijk een slap excuus om geen verantwoordelijkheid te willen dragen voor het eigen gedrag. ‘De drank hè …’


Ik weet niet of het zinnig is jezelf helemaal te (willen) kennen. Op zoek gaan is zeker interessant. Niet zozeer vanwege het eindpunt, als wel om je onderweg over jezelf te mogen verwonderen. Of zoals Ollie B. Bommel het omschrijft tegen Tom Poes: ‘Jonge vriend, ik wist niet dat ik het in me had’.

vrijdag 16 september 2016

Oorsprong

Opmerkelijk is de 'onze' zoektocht naar de oorsprong. Als kind verslond ik boeken met avontuurlijke tochten door onbekende oerwouden of bloedhete woestijnen tijdens expedities op weg naar de plek waar het allemaal begon. Langs de loop van de Nijl, bijvoorbeeld. Of die van de Amazone. Stoere mannen waren weken onderweg terwijl ze extreem barre omstandigheden trotseerden met niet meer bij zich dan inlandse dragers en lastdieren. Uiteindelijk kwamen ze na het verlies van zoveel muildieren en het doorstaan van haast bovenmenselijke ontberingen uit bij bron. Vaak bleek deze niet meer dan een gat in de grond waaruit wat water opwelde. Naast vreugde en trots paste op dat moment bescheidenheid, want machtig was de natuur die zo'n miezerig waterloopje liet uitgroeien tot de machtige stroom die uiteindelijk uitmondde in de zee.

Natuurlijk waren de ontdekkers blanke mannen met een Westerse achtergrond: De aanwezigheid van lastdieren was vanzelfsprekend. Evenals die van inlanders die - wederom als vanzelfsprekend - ook als lastdier fungeerden. En gids, want zij kenden oerwoud en woestijn op hun duimpje. Ze konden zien bij welke boom of plooi in het zand afgeslagen moest worden om in de goede richting te blijven. Dat wisten ze, omdat ze er al eens geweest waren. In afwachting van de ontdekkingsreiziger die zonder hun inbreng hopeloos zou verdwalen.

Ze kwamen niet in de boeken, die handige hulpjes. Het ging om Robinson Crusoe en niet om Vrijdag, de inboorling die zijn naam dankte aan het domme feit dat hij juist op de vijfde dag van de week gevonden werd.

De 'Vrijdagen' en de andere anonieme localo's hebben zich ongetwijfeld verwonderd over de ijver van de blanke speurders. Zelf wisten ze de bron en - in vergelijkbare ondernemingen - de hoogste bergop of de Noordpool feilloos te vinden. Al generaties lang. Geen hond die ernaar vroeg, tot Stanley en Livingstone langskwamen, naar ik aanneem.

De vraag naar het absolute en allesbeslissende begin kent veel varianten. Een aantal antwoorden is al gevonden, waarvan enkele zeer recent. Soms op plaatsen waar je dat niet zou verwachten, zoals bij supermarkt Jumbo, bijvoorbeeld. Want sinds afgelopen vrijdag - wat een toeval - weet ik dat ze daar 'brood met oorsprong' hebben. Mooi toch. Wie die oorsprong heeft weten te bereiken, blijft onbekend. Ik gok op een naamloze tekstschrijver.

(Wordt vervolgd)

dinsdag 13 september 2016

Boterhammenworst

Na mijn dagelijkse portie Martijn Katan ben ik even stil en overdenk mijn zonden. Van deze onderzoeker verscheen dit voorjaar ‘Voedingsmythes’, waarin hij zinnige en vooral onzinnige beweringen rond eten en drinken onder het wetenschappelijk vergrootglas legt. De ondertitel is prikkelend: ‘Over valse hoop en nodeloze vrees’.

Op het boek viel ik aan als op een stuk ossenhaas rosé. Ondertussen is het me duidelijk geworden dat ik sommige zondes in onwetendheid begaan heb, met name als jongen thuis. Zo kon mijn moeder op woensdagmiddag rond half een zeggen: 'Lopt 's naor Van Hilst veur twee plakke botrammeworst'. In die winkel tegenover ons - ik moest er wel de weg naar Nijmegen voor oversteken - sneden ze die dan of. Soms moest er een nieuw blik voor geopend worden.

Iets na enen dreven die dikke ronde stukken dan gebakken op ons bord. Met ernaast witbrood om te soppen. In één woord: heerlijk. Daarna lag een hele vrije middag voor me die ik gesterkt door deze vette hap wel aan zou kunnen.

Acht jaar geleden verscheen van dezelfde (en inmiddels emeritus) hoogleraar voedingsleer Katan 'Wat is nu gezond?' Daarin brengt hij ‘ons eten’ terug tot stapeltjes suikerklontjes en buisjes vloeibaar vet. Bijzonder opwekkend voor visueel ingestelde lezers. Die schijven boterhammenworst in sopjus zouden ongetwijfeld hoog gescoord hebben. Wat doe je - zoveel jaren later - met die kennis?

Bij de verdeling van de huishoudelijke taken is mij 'de keuken' toegevallen. Ik heb er geen hekel aan. Sterker nog: ik vind het leuk. Zo min mogelijk prefab, wat dus tot heel wat snijwerk leidt, ook toen ik nog werkte en iets krapper in mijn kooktijd zat. Nu wil ik voor bepaalde recepten rustig drie winkels langsgaan. En ondertussen kan het idee dat ik 's morgens in mijn hoofd heb, ook nog wijzigen, ook nog ook nog.

Het eten moet lekker zijn. En als het kan gezond bovendien. Ik wil geen last krijgen van maagzuur, constipatie, sluipend aderslib of de aanhang van overbodige extra kilo’s. Ik noem maar wat. Bewust leven. Als je even niet oplet, kan je van het denken in al dan niet meervoudig verzadigde vetzuren een cultus van maken. Zo je wilt een religie. Waarbij niet geheel onverwacht de vraag opdoemt: ‘Waartoe zijn wij op aarde’? Alles - en in dit geval wat je eet en drinkt - kan leiden tot die vraag waarover filosofen zich al eeuwen de kop breken en waarop gelovigen het antwoord kennen.

In de nadagen van deze zomer - gaan we vandaag weer een septemberwarmterecord breken? - neem ik mij voor die vraag op mijn eigen bordje te leggen. Met mes en vork in de aanslag verwacht ik geen doorbrekend inzicht waarmee de wereld gered wordt (smiley).

(wordt ongetwijfeld vervolgd)

vrijdag 9 september 2016

Puntjes

Deze tekst verscheen als column in de rubriek 'Onder de Boschboom' in de Bossche Omroep van het weekend 10 - 11 september.

Mijn oma van moeders kant woonde regelmatig bij ons in huis. Je kon haar verhalen onmogelijk missen: ze praatte graag en veel. En dan overal ook nog, ook nog. Zelfs als ik op het toilet zat, bleef ze vóór de gesloten deur gewoon doorratelen. Zeker twee van haar kleinkinderen doen dat ook: een van mijn zusjes en ikzelf. U bent gewaarschuwd.

Van oma weet ik dat wij een soldaat in de familie hebben die bij Waterloo vocht. Als kind nam ik aan dat hij in het leger van Napoleon diende, maar het tegendeel is waar. Hij hielp mee om die keizer te verslaan! De goede man is daardoor met zeven andere Bossche veteranen op een schilderij gekomen van de kunstenaar Petrus Marinus Slager. Op die afbeelding uit 1875 is Jacobus Henricus Lambooij, want over hem hebben we het, afgebeeld met zijn linkerwang gevlijd tegen het vaandel. Onder zijn kornuiten op dit werk moet zich Gerardus Jacobus Bechtold bevinden. Toen zijn nazaat Alexander Pechtold in 2014 Den Bosch bezocht, refereerde hij aan Slagers afbeelding met de woorden: ‘Een van die acht is mijn bet-bet-overgrootvader. Alleen weet ik niet welke. Wie het weet mag het zeggen’.

Jacobus Henricus Lambooij is mijn oma's opa. Als hij op 18 juni 1815 deelneemt aan de slag die de toekomst van Europa’s landkaart wezenlijk verandert, is hij 20. Het is moeilijk om de toenmalige jonge Jager van het bataljon Jagers. Nr. 18 terug te zien in die veteranenkop uit 1875, een jaar voor zijn dood. Als hij op 11 september 1876 sterft, is hij 12 jaar drager van 'Het zilveren Kruis met de Vijf Armen'. Maar hij kreeg dat dan nog bij leven.

Als ik 'm zo zie staan, dan denk ik dat zijn vrouw hem kwiek gehouden moet hebben. Een triviale grap natuurlijk, maar zij is wel 23 jaar jonger als ze - hoogzwanger - op 6 april 1839 met deze barbier én oud-strijder trouwt. Samen krijgen ze tien kinderen waarvan een aantal jong sterft. Catharina Loew of Löw komt uit Weiler-la-Tour, Luxemburg. Later leidt dit feit via de vertelkunst van oma Kaat van den Broek-Lambooij tot het verhaal van onze 'Franse komaf'. Het scheelt een paar kilometer.

Wanneer mijn oma het had over háár oma, zei ze: 'Dè schrefde as Loewie mee twee puntjes'. Waarom die aanwijzing, dacht ik als kind? Schreef je het dan anders dan de naam van haar zoon Louïs? Pas veel later snapte ik haar spellinguitleg van de naam Loew of Löw.

'Iedereen' in de familie kent dit verhaal. Aan het schilderij wijdde het Kringnieuws van juli 2003 een uitvoerig artikel: 
http://issuu.com/studiovanelten/docs/kringnieuws-juli-2003.
Een in mijn ogen belangrijke aanvulling hierop kwam - via twee nichtjes - 'postuum' van mijn peetoom Jan van den Broek: 
http://issuu.com/studiovanelten/docs/kringnieuws-januari-2004.

Op een aantal plekken heb ik een deel van oma's verhalen en die van ome Jan op papier vorm gegeven. Vertellers in je familie? Koester ze. Ze geven een toekomst aan jouw verleden. En daarmee wordt elke dag een persoonlijke ‘Monumentendag’.


(Ook over andere werken in Museum Slager: 'Zangstem', 8 september 2016)

donderdag 8 september 2016

Zangstem

Sommige tentoonstellingen ‘moet’ je gezien hebben. Zoals die met het werk van Jheronimus Bosch eerder dit jaar in Het Noordbrabants (Den Bosch) en de Spaanse tegenhanger - tot 26 september a.s. - in het Prado (Madrid).

De eerste heb ik twee maal bezocht en beide keren stond ik in een schemerige sfeer schouder aan schouder met vele anderen, wachtend op het moment tot ik even vooraan kon staan. In Madrid hadden ze de werken in het licht geplaatst waardoor de kleuren zeer recent aangebracht leken. Wat in sommige gevallen ook zo was, dankzij het nodige restauratiewerk. Ook daar was het druk, terwijl ik nauwelijks hoefde te wachten. In beide musea trof ik kijkers aan die zich geroepen voelden om uitgebreide exposés te houden ten overstaan van buurman of -vrouw. ‘Hou toch je bek’, dacht ik dan. ‘Lulhoer’ (een woord van mijn moeder), ‘Ga dan thuis samen voor het computerscherm zitten’.

Zojuist las ik in de NRC van vandaag een citaat van Rudi Fuchs: ‘Als je van het idee afstapt dat je het moet begrijpen, kun je op je gemak gaan kijken’. Om de een of andere reden doet me die formulering aan het lexicon van Johan Cruijff denken. Hoe dan ook: aangehaalde uitspraak zou bij de ingang van elk museum moeten hangen om al die kijkersplezierverpestende kunstlulhoeren de mond te snoeren. (‘Dat rijmt’, zou mijn pa opgemerkt hebben.)

Bij het kleine museum Slager in Den Bosch ben ik nog nooit zo’n kletskous tegengekomen. Je wordt er niet overlopen door missionaire lieden die net een cursus kunstkijken achter de rug hebben. ‘Slager’ nodigt uit tot ‘op je gemak gaan kijken’.

Er hangen geen moeilijke dingen. En hoewel het gros van de afbeeldingen voor zich spreekt, mag je er rustig je eigen verhaal bij maken. Om particulier redenen word ik aangetrokken door een groot schilderij van Petrus Marinus Slager (1875) met acht Bossche veteranen uit de Slag bij Waterloo (waarover de blog hierna handelt). De mooiste schilderijen vind ik ‘Carnaval in het atelier’, in 1906 gemaakt door Piet Slager en zijn latere (1926) ‘Sommen maken’.

Mombakkesen en Venetiaanse oogmaskers zijn niet erg populair in het huidige carnaval. Misschien is het dragen ervan zelfs verboden. Los daarvan raad ik ieder aan voor wie carnaval een onbegrijpelijk feest is, zich een kwartier op te stellen vóór uit werk uit 1906 en zich over te geven aan de gedachte van Fuchs.

Dan dat sommen makende meisje. Ze wist nog niets van de calculators en computers. Ze zit op een Brabantse knopstoel achter een secretaire. Misschien is het stil in huis of klinkt vanuit de keuken een verre zangstem. Bedenk zelf een verhaal.


Museum Slager is op Open Monumentendag 10 en 11 september te bezoeken van 11.00 tot 17.00 uur. Met als bonus twee zalen met een ode aan Jheronimus Bosch, o.a. via schilderijen van Lieve Bedeer en beelden van Sara Giménez.