woensdag 29 mei 2019

Visflensjes (Nieuw-Zeelands - Portugees)


Soms kom je koppeltjes tegen waarbij je denkt: ‘Hoe hebben die twee elkaar kunnen vinden?’ Nou, globaal gezien geldt dit ook voor die visflensjes: ze zijn de vrucht zijn van Nieuw-Zeelands zaad en een Portugees ei; bij wijze van spreken dan.

Afgelopen winter (daar zomer) maakten wij in Bruce Bay (NZ) kennis met een lekkernij die ons al in Nederland aangeprezen was: whitebait. In het voorjaar trekt doorzichtig visbroed langs de oceaankust op zoek naar de toegang tot rivieren. Daar staan vissers met wettelijk omschreven materiaal om een gelimiteerde hoeveelheid van dat jonge spul te kunnen vangen. Een deel van hun buit verdwijnt in de diepvries. Zo hebben huishoudens en restaurants een voorraad voor later.

Wij eten onze eerste whitebait in de volle Nieuw-Zeelandse zomer. Kleine pannenkoekjes waarbij de visjes, type glasaaltjes - met gedroogde dille en wat zout - in geklopt ei bij elkaar gehouden worden. ‘Bait’ is aas, ‘bite’ is beet; van mij had het ook whitebite mogen heten, want je zet je tanden echt in knapperige vis.

Weer in Nederland experimenteer ik - bij gebrek aan dit soort klein aasgoed - met verschillende soorten kortgesneden vis; ik krijg geen beet. Bovendien blijft de consistentie van de petieterige flensjes zwakjes: ze vallen in de pan gemakkelijk uit elkaar.

Dat laatste lijkt eenvoudige te verhelpen. Midden mei maken we een autotrip door de Alentejo. We overnachten in pousadas waar de restaurants gerechten uit de lokale Portugese keuken aanbieden. In eentje bestel ik ‘crepe de peixa’. De flensjes die ik opgediend krijg, ontlenen de zo gewenste structuur (of samenhang) door de toevoeging van wat bloem. Simpel zat.

Op zaterdag 25 mei klop ik beslag waarin het volgende verwerkt zit:
·         3 eetlepels bloem
·         2 eieren
·         koffieroom uit 1 cupje
·         1 theelepel gedroogde dille
·         222 gram zeer (echt zeer) fijngesneden kabeljauw 
·         peper en zout

Die 222 gram is toeval; bij de visboer had ik gewoon een stuk aangewezen. Het bleek wel de ideale hoeveelheid.

Afijn, ik zette het beslag even weg om ondertussen wat rauwe groentes schoon te maken.
Op hoog vuur wat boter met olie op temperatuur brengen. Met de lepel kleine hoeveelheden beslag in de pan doen (foto 3) en aandrukken tot 5 mm. Na een tijdje met spatels omdraaien en opnieuw wat aandrukken. Vuur laag. Nog paar keer wentelen tot de flensjes aan beide zijden knapperig bruin zijn.

Ik doe de exemplaren die klaar zijn zolang in een schaal die in de warme oven staat en daarop maak ik de volgende ‘lading’. Uiteindelijk haal ik uit de massa acht flensjes, voldoende voor twee personen.

Oordeel: prima vissmaak en goede consistentie. De knapperigheid zit ‘m in de krokantheid van de flensjes (foto 1). De ‘bite’ van de ‘bait’ zit in mijn hoofd.

Een aantal druppeltjes citroensap erop is ook best lekker!



maandag 27 mei 2019

Dagboek Portugal (8, slot); wat een dag: Romeinen, Leda en ook nog de cataplana


21/05
‘s Morgens maken we vanuit de pousada een wandeling door de heuvels bij Estoi. De boomgaarden met olijf-, amandel- en vijgenbomen zijn of worden geploegd. (Groeien vijgen nou aan bomen of zijn het struiken?)

De aanwezigheid van die derde soort kun je al van een afstand ruiken. Bovendien komt ook geur van tijm in de lucht als je per ongeluk op zo’n plantje trapt.

In het landschap liggen nogal wat nieuwe villa’s. Wat afgelegen misschien? Ik ben de enige van ons thuis (vijf kinderen) die nooit jaren aan een stuk in het buitenland heeft gewoond. Graag ben ik weg, graag kom ik terug waar mijn wortels liggen.

Na de lunch wandel richting centrum waar veel reclame wordt gemaakt voor de a.s. Europese verkiezingen. In de buurt van de kerk moet ik de de afslag nemen naar dé Romeinse opgraving van het stadje. Het lijkt niet moeilijk: toch mis ik het bordje ‘Milreu’. Doostappen dus.

Op enig moment vraag ik de weg aan een dame (van mijn leeftijd?) die in haar tuin staat te werken. Eerst in het Engels. Vervolgens Spaans: ‘¿Las ruinas de Estoi?’ Uiteindelijk verportugees ik die woorden uit het buurland; klinkt als: ‘Asj ruinazj dou Estoi? Voilà, dat slaat aan en het antwoord volgt. In het Frans. Ik moet terug naar de ‘route de Faró’. ‘Merci bien, madame. Bonne journée à vous’. Zo blij da’k vroeger op school goed opgelet heb.

Komend van deze kant struikel je over de bordjes die de belangstellenden de goede kant heen loodsen. En inderdaad, aan de oude weg naar Faro, iets buiten het plaatsje, ligt de Villa Romana de Milreu, gebouwd in de periode 2de-4de eeuw v. Chr. Eigenlijk betreft het vooral de opgegraven fundamenten.

Een interessante plek die - net als de toren en het kasteel van Beja gisteren - met hulp van o.m. het Europese Fonds bezoekklaar gemaakt is. Troffen we zo’n 30 jaar geleden vooral het EG-logo aan als (mede)financierende partij bij infrastructurele projecten, inmiddels zien we elke dag wel een ‘injectie’ bij een toeristisch object.
De entree bedraagt €2. ‘Niet veel. En terecht’, denk ik. ‘Hier heb ik tenslotte aan meebetaald’. Haha.

Aan de Romeinse villa werd drie eeuwen lang gebouwd en verbouwd. De verschillende stadia zijn op basis van aanwijzingen in de resten te herkennen. Er waren een badhuis, een werkplaats voor wijnproductie, verschillende woongedeeltes. Veel mozaïek. De overblijfselen van een vroegchristelijke tempel vormen het enige deel dat nog overeind staat. Daar zijn vroeg-christelijke en mohammedaanse graven aangetroffen.

Wat geheel intact lijkt, is een boerenhoeven uit de 19de eeuw. Buiten en vooral binnenin is te zien hoe dit gebouw wel en niet gebruik heeft gemaakt van de Romeinse infrastructuur. Het zou mij overigens niet verbazen wanneer zou blijken dat de muren opgetrokken zijn uit Romeins materiaal. Vaak dienden die oude huizen en tempels voor latere generaties als ‘steengroeve’.

Vervolgens loop ik weer terug richting pousada.

Deze keer verblijven we niet in een voormalig klooster. De pousada bevindt zich in een paleis. Vroeger woonde hier de baron van Estoi. De familie had uiteraard niet, zoals de kloosterlingen, de drie geloftes afgelegd van gehoorzaamheid, armoede en kuisheid. Het gerestaureerde hoofdgebouw getuigt in elke hoek van de toenmalige rijkdom.

Naar de kuisheid valt te raden. Tegeltableaus en plafondschilderingen maken het met hun keuze voor thema’s uit de klassieke oudheid mogelijk een reeks half- of bijna geheel naakte vrouwen en mannen te tonen. Leda en de zwaan zijn er ook bij, waarvoor het werk van Michelangelo (klik) als voorbeeld diende. En voor wie denkt dat de zwaan geen piemel heeft, nou die zit er wel degelijk aan. Vogels niet, eenden wel. (Waar zouden we zijn zonder Wikipedia?)

‘s Avonds eten we voor de tweede dag om 20.00 uur in het uitstekende restaurant van de pousada. Opnieuw vormen gekonfijte vijgen gevuld met licht gepeperde queijo serra het voorgerecht. Daarna volgen groenten, gegaard in een cataplana; een bereidingswijze (vaak voor visgerechten gebruikt) die teruggaat op de Moorse aanwezigheid hier. Een Portugese aguardente dient als slaapmutsje. Op tijd pitten, want woensdag gaat om 04.00 uur de wekker. Het vliegtuig vertrekt om 06.35 uur van Faro.

Onderweg naar Eindhoven sla ik de lijvige pil ‘De Bourgondiërs’, van Bart Van Loo weer open; pagina 457. Het lukt me om dit prachtige boek ruim voor aankomst in Eindhoven uit te lezen. In het najaar pik ik een draad op die ik zeven jaar terug terzijde legde. In september a.s. begin ik als inleider bij Boschlogie III met de herziene module ‘Den Bosch, Spaanse stad in Brabant?’ De kennis opgedaan tijdens de recente trip door dit deel van het Iberisch schiereiland en tijdens het lezen van Van Loo’s boek, zal zeker meegenomen worden.
Het was een mooi hernieuwde kennismaking met Portugal. 'Obrigado; até logo!'






.

zondag 26 mei 2019

Dagboek Portugal (7); een oud lenteritueel


20/05
Na het ontbijt (buiten in de zon) lopen we nog even door de Pousada Convento Beja. Net iets voorbij onze kamer (een omgebouwde cel van de Minderbroeders) ligt links een grote hal. Ideaal voor een presentatie, lijkt me.

Uiteraard is er ook een kapel en een flinke tuin. De oudste vermeldingen over de aanwezigheid van het klooster dateren van 1268. Na de opheffing van de ordes, in dit geval die der Franciscanen, trok het hoofdkwartier van de infanterie in het lege gebouw,

Vervolgens gaan we Beja (bee-zje) in. Het stadje is door Julius Caesar zelve gesticht in 48 v. Chr. als Pax Julia. Grappig dat een veroveraar het woord ‘vrede’ gebruikt.

Als we door de hoofdstraat lopen, zien we kleine bruidjes. Communicantjes? Op maandagmorgen? Bovendien zijn ze iets te jong. De trotse vader van een van de deelneemstertjes legt een en ander uit.

Het is het feest van de Maias (As Maias de Beja); een traditie die teruggaat op de Romeinse tijd. De lente wordt gevierd. Nu kiest elke straat een Maia. De kandidaten (op foto onherkenbaar gemaakt) zitten op een troon, omgeven met bloemen en palmtakken die verwijzen naar die lente en naar de vruchtbaarheid van het land.

De temperatuur is met 22°C aangenaam. (In de zomer is Beja regelmatig de warmste plek van Portugal.) Een fris briesje begeleidt ons. Het bovenste deel rond de vesting oogt het meest interessant. De toren van het middeleeuwse fort is al van een afstand te zien.

Een vrouw die haar hond uitlaat, wijst zonder woorden naar links. Kennelijk moeten we door een poort naar een pleintje. Daaraan ligt een kapel. Deze blijkt te behoren bij het Santa Casa de Misericórdia de Beja, een gasthuis dat eind 15de eeuw ontstond. Religieuzen en leken maakten er werk van de zorg voor armen, leprozen en andere behoeftigen.

De Capela de Nossa Senhora de Piedade heeft een met bladgoud versierd barok interieur. De dame die er ‘op de ontvangst staat’, geeft aan dat een stichting het werk van de stichters voortzet.

Het is nu niet ver van het middeleeuwse kasteel. De restauratie is (recentelijk) uitgevoerd met een bijdrage van de EG. We beklimmen de toren en 152 stenen treden later hebben we een mooi uitzicht over de witte hooggelegen stad.

Bij de pousada halen we de auto op, doen onderweg inkopen voor de lunch en gaan richting tolweg.

Als we de grens met de Algarve gepasseerd zijn, neemt richting kust het aantal reclameborden toe: voor een dierentuin, een waterparadijs, een makelaar in luxe onderkomens. Gelet op de huizen in het heuvelende landschap hebben de nodige lieden hier boven Faro hun makelaar weten te vinden. Het boerenlandkarakter heeft plaats gemaakt voor een sfeertje dat direct met ontspanning, vakantie en misschien ook luxe in verband gebracht kan worden.

Tegen 16.00 uur arriveren we bij Estoi, waar we een weg met kleine kasseien oprijden richting het laatste onderkomen van deze trip. Twee nachten zullen we verblijven in Pousada Palácio de Estoi. Vanaf ons balkon zien we aan de horizon de zee.

Dagboek Portugal (6); baby-Portugees en poreus marmer

19/05
Manuel II was de laatste koning van Portugal. Na zijn afzetting in 1910 leefde hij in Engeland. Zo kwam het familiepaleis van ‘het huis van Bragança’ leeg te staan. Nu is het - met stichting als rechtsvorm - open voor het publiek. Het gebouw is - aan het ruime centrale plein in Vila Viçosa - de grote buurjongen van ‘onze’ pousada

We bezoeken het paleis o.l.v. een gids. Op zondag vinden de rondleidingen alleen in de landstaal plaats. We blijken de enige buitenlanders in de groep. Het Portugees lijkt op het Spaans. Zeker als je het leest. Uitgesproken klinkt het als ‘boejz de goejz de beujz’. Dankzij de kennis die we van het Spaans hebben, weten we voldoende te ontcijferen om het verhaal te kunnen volgen. In navolging van de Duitse komiek Hans-Peter Kerkeling noemt mijn vrouw onze prestatie ‘baby-Portugees’.

Als eerder gezegd, is het in tegenstelling tot onze vroegere tochten hier, niet (echt meer) nodig om Frans te spreken: Engels is de gezamenlijke taal geworden. Spaans had ook gekund, alleen is dat in dit land net zo geliefd als het Duits in Polen.

Het voelt als een bezoek aan Het Loo in Apeldoorn. (Met dit verschil uiteraard dat het huis Oranje-Nassau nog op de troon zit en de regerend vorst zijn getwitterde felicitaties aan Duncan Laurence lekker zen kan onderteken met WA en Máxima.)

Heel prachtig allemaal. Veel kunst en ambacht. Waaronder wandkleden uit Brussel en Mechelen, plus tapijten uit (inderdaad) Arraiolos. Op het toppunt van macht woonden er 500 personen: de hertog, een roedel edelen en bedienden. ‘En maar mee-eten’, riep Wim Sonneveld. In de keuken tel ik al gauw 300 koperen pannen. (Er was een blinde hoek; ruw geschat kom ik 400.) Hierna  gaan we naar de tuinen en hier mogen we foto's maken. We verlaten het complex via de 'Poort der Knopen'.

Na de laatste koning volgden tot 1926 de verschillende (45) kabinetten elkaar snel op. Om een eind te maken aan de stoelendans, verscheen er (zoals vaak) een sterke man op het toneel en wel in de persoon van António de Oliveira Salazar. In buurland Spanje gebeurde in ongeveer dezelfde tijd ongeveer hetzelfde. De republieken van Salazar en Franco hielden het op dictatoriale wijze bijna vier decennia uit. Van Salazar moet gezegd worden dat hij al snel de staatskas op orde had en het analfabetisme in 1940 teruggebracht had van 80% tot onder de 50%. Verder was het, zoals in Spanje, ellendig voor wie niet in de pas liep. Tot veler verbazing werd in 2007 tijdens een radio- en tv-referendum dezelfde Salazar met 41% verkozen tot de grootste Portugees aller tijden.
Toen ik drie weken terug op een zeer verlate boemel stond te wachten in het Italiaanse Caravaggio, riep ik naar mijn nichtje toe dat onder Mussolini - ook zo’n frisse fascist - in elk geval hún treinen op tijd liepen!

Terwijl ik naar de rijke inrichting van het paleis kijk, denk ik: ‘Mijn ouders konden in 1910 al lezen: aap-roos-zeef-muur. Met het katholieke leesplankje. Van R.K. Jongensweeshuis Zwijsen in Tilburg. Op hun 12de moesten ze aan het werk; dat dan weer wel. Op het platteland van de Alentejo moeten in de landbouw de middeleeuwen tot in de jaren ‘50 voortgesudderd hebben.

Iets verderop bevindt zicht het Museo do Mármore. Op veel plekken in deze streek zie je - vergelijkbaar met de afvalbergen bij de (voormalige) steenkolenmijnen - in dit geval hopen witte, dooraderde blokken boven het landschap uitsteken. Onbruikbaar. Wat voldoende zuiverheid bezit, maakt Portugal, na Italië, tot tweede marmerproducent van de wereld. Over een oppervlakte 40 bij 12 km zit hier (voorlopig nog) genoeg in de grond. Het resultaat van eeuwen ‘druk’ op samengeperste (schelpen)kalk uit tropische zeeën, over klimaatverandering gesproken.

De stad noemt zich ‘Vila de Mármore’. In de periode 19  28  juli vindt hier de eerste editie plaats van een internationale ‘marmermeeting’ plaats: ‘Alstones. Alentejo’s Stones in the World’.

Dit en andere wetenswaardigheden komen we aan de weet in het museum. We worden hier rondgeleid door een dame die tot onze verrassing uitstekend Nederlands spreekt. Geleerd in Rotterdam toen zij daar op school (havo) zat.

De familie keerde zoals bij veel gastarbeiders uit Griekenland, Spanje en Portugal het geval was, na enige tijd terug. Haar vader - hij had in zijn jonge jaren in het marmer gewerkt - kreeg op latere leeftijd last met ademhalen. 80% van de beroepsbevolking van het stadje is rechtstreeks of indirect betrokken bij de marmerindustrie. Het werken in de dagbouw (bij de particuliere ondernemingen) wordt in de praktijk geleerd. Omdat mond-neuskapjes en oorbeschermers niet populair zijn, komen stoflongen en doofheid vaak voor. 

Mijn moeders vader Harrie en haar broer Jan - steenhouwers - leden eveneens aan silicose.

Wat is niet wist: marmer is poreus. 

Dan rijden we verder naar de volgende halte: Beja. Daar melden we ons bij de receptie van Pousada Convento Beja. De historie van dit voormalige klooster der Minderbroeders gaat terug tot 1268. Oorspronkelijk lag dit Franciscanenklooster buiten de muren van de oude vesting. Inmiddels bevindt het zich aan de rand van het oude centrum.

zaterdag 25 mei 2019

Dagboek Portugal (5); knooppunt

18/05
Voor we vertrekken, maken we nog een wandeling over het uitgebreide terrein van de pousada in Arraiolos. We kunnen dankzij onze eigen kloosterlijke kostschooltijd zeggen dat de nonnen hier op een mooie plek zaten. De schoonheid van m.n. de kapel maakt indruk op ons. Het interieur bevat een indrukwekkend aantal tegeltableaus.

De lijst van de toegangspoort is in de zogenoemde 'estilo manuelino', een voor dit land zeer karakteristieke laatgotische stijl. deze bevat veel motieven die het land kenschetsen als zeevarende natie. Er zitten nogal wat 'zeemansknopen' in verwerkt. Overal in Portugal tref je deze nadrukkelijke versieringen aan.

Toen we er zo'n 30 jaar geleden kennis mee maakten, stonden we allereerst verwonderd over de vormgeving om ons vervolgens te verbazen over de rijkdom aan imposante gebouwen die met name het gedeelte telt tussen Lissabon en Galicië. In een reisgids lazen we toen dat Portugal nooit buiten de eigen grenzen over zijn bouwijver zou hebben gerept, want 'het land stond eeuwen met de rug naar Europa en met het gezicht naar de zee'.  

Het eerste historische punt dat we in het stadje bezoeken is het Castelo de Arraiolos. Van deze vesting uit de 13de en 14de eeuw is het kasteel een ruïne; de forse wal is nog geheel intact. De kerk is van wat eeuwen later.

We dalen af naar het centrum. Er komt een groep mensen langs die met rood vlaggetje en pamfletten reclame maakt voor de a.s. Europese Verkiezingen. Traditioneel stemt Alentejo links. Ook nu zien we hamer en sikkel op de combinatielijst.

Het Centro Interpretativo do Tapete de Arraiolos bevestigt de faam die de plaats als tapijtstad al vanaf 16de eeuw heeft. Dankzij de Internationale Dag van het Museum is dit gebouw vandaag gratis te bezichtigen.

Geschriften en opgravingen laten zien dat Arraiolos al eeuwen een stad is waar de tapijtnijverheid bloeit. Opgravingen hebben bij het centrale plein (en ook onder het aanpalende) museum stenen kuipen aan het licht gebracht waarin wol geverfd werd. De gekleurde stof werd in gesponnen toestand in allerlei variaties op de kruissteek tot tapijten verwerkt op een ondergrond van jute of linnen.

Toen op enig moment de Moren overwonnen waren en uiteindelijk tot ongewenste vreemdelingen verklaard werden, vonden ze in de Alentejo - dat zich toen al links van het midden opstelde - emplooi in de aanwezige ‘industrie’. De instroom tapijtknopers nam de eigen Arabische invloed mee. Deze zorgden samen met vanuit Turkije en Perzië geïmporteerde specimen voor de Oosterse motieven die kenmerkend zijn voor de kleden die hier voor de bovenklasse gemaakt werden. En nog steeds worden. Op dit moment houden 200 personen zich thuis of in ateliers bezig met de vervaardiging van wand- en vloerkleden.

Een dame is in deeltijd werkzaam in het museum. We zien haar bezig. ‘Zware arbeid’, geeft ze aan in het Portugees. ‘Vooral voor de schouders’. Wij spreken Spaans en de conversatie verloopt naar wens. Een aantal originele werken uit Arraiolos hangt in andere musea. Daarvan is toch een aantal ook hier indirect aanwezig. De knoopster-in-kwestie brengt ons naar twee kopieën die zij gemaakt heeft in ‘muito tempo’; ‘mucho tiempo’, veel tijd.

In een soortement tearoom lunchen we voor de prijs van €5,30. Hoe is het mogelijk. Waarna we weer op pad gaan. Langzaam wordt het landschap heuvelachtiger. Het aantal wijngaarden en -huizen neemt toe. We komen in de buurt van marmer- en hertogstad Vila Viçosa.

De pousada ligt aan het grote centrale plein dat gedomineerd wordt door het imposante paleis van de hertog van Bragança. Het voormalige klooster was vernoemd naar de stigmata van Christus: ‘O Convento das Chagas de Christo’.

De Clarissen die hier huisden, waren van ‘goeden huize’. Veelal adellijke dames met een flinke bruidsschat - bijvoorbeeld in de vorm van langdurig rentegevende fondsen - woonden hier. Er was enige tijd zelfs plaats voor 80 religieuzen. Een aantal nam ook personeel mee. Van de vrouwelijke kunne, uiteraard. Het convent was het rijkste van Portugal.

De samenstelling van de bewoonsters doet ons denken aan het Madrileense nonnenklooster van de Descalzas Reales (klik), het rijkste klooster van Spanje vol ‘Vlaamse’ kunst. En nog steeds bewoond. Zou het Clarissenklooster ook zoveel kunst bezeten hebben als dat van de Spaanse collegae? (Zo ja, waar bevinden die objecten zich nu?)

Na de eerdergenoemde wet die in 1834 de kloosters en de religieuze orden verbood, diende het gebouw van deze zusters eerst als seminarie en later als vakantiekolonie; in 1997 werd het een pousada, onder de naam Pousada de D. João IV. Niet geheel toevallig, Jan IV was de eerste hertog uit het aanpalende paleis die ook koning van Portugal werd.

We nestelen ons op het balkon met uitzicht op zwembad en tuin. In het park van de hertog moeten pauwen paraderen: we horen hun roep. Het prachtige boek van Bart Van Loo ‘De Bourgondiërs’ heb ik na Alcácer do Sal dichtgelaten. Ik raak al goed op scheut met dikke pil. Als pauzenummer ben ik begonnen aan ‘Ik ben er even niet’ van Hans-Peter Kerkeling. Een mij onbekende Duitse komiek (Nederlandse vader) die zijn tocht over de Camino beschrijft. Hij begint aan de Franse zijde van de Pyreneeën en op dit moment is hij tot León gevorderd. Mijn vrouw heeft tijdens het lezen vaak gelachen. En veel komische passages geciteerd. Nu wil ik de tussenliggende stukken doornemen. Op exemplarische wijze sluit het mooi aan bij ‘Het leven als tragikomedie’ van Tim Fransen.

‘s Avonds dineren we onder de bogen van een statige zaal. Ook hier weet de keuken weg met de traditionele gerechten van de streek Alentejo. Lekker.





vrijdag 24 mei 2019

Bij de boer

Sinds afgelopen zomer kun je me met enige regelmaat op een boerderij bezig zien. In de Peel nog wel, waar aan Brabantse en Limburgse kant aan intensieve veeteelt, land- en tuinbouw wordt gedaan. Activiteiten die letterlijk en figuurlijk in een kwade geur zijn komen te staan.

Mijn overwegingen om - wanneer ik thuis ben - eens per twee weken ‘mee te helpen’ zijn van praktische aard. Genoemde melkveehouder zag vorig jaar dankzij de aanhoudende hitte en droogte zijn bed nog nauwelijks. En alle kleine beetjes inspanning van mijn zijde, zouden naar mijn idee van nut kunnen zijn. Vrijwilligerswerk kan op veel plaatsen.

De Berselaars waarvan mijn tak afstamt, waren generaties terug boer in Gemonde. De hang naar dit beroep zit echt niet in mijn DNA, een omschrijving waarmee allerlei lieden hun activiteit (meestal ‘passie’ genoemd) menen te moeten funderen. Het is evenmin zo dat ik tussen de flatsende koeien eindelijk een droom werkelijkheid zie worden. (Ook al zo’n tijdsgebonden bewering.) Ik vind het eigenlijk, nou ja, gewoon prettig. De eerste keren kwam ik bekaf, met stramme spieren en stinkend thuis. Nu alleen nog stinkend. De handigheid is gegroeid.

En al doende ook het zicht op de stelselmatige ‘mangeling’ van de vertegenwoordigers van deze sector. Vaak met de ballen tussen de bankschroef, om de klempositie met een beeldspraak duidelijk te maken. Boeren en boerinnen zetten in veel gevallen een familietraditie voort, en los van deze romantisch klinkende reden is het gewoon keihard werken. Zeven dagen per week. Met overtuiging. En met de verplichtingen aan de bank en de steeds veranderende overheidsregels in de nek. Waarbij dan ook nog de hete adem van het publiek is gekomen.

Ik schrijf het gewoon hardop: publiek dat ver van de natuur afstaat. Vijftig jaar terug verbaasde de jongste generatie me al met de vraag aan welke struik aardappels zouden groeien. Een paar weken terug gruwde de meest recente lichting Nederlanders bij de wetenschap dat een ei ergens bij de kont de kip verlaat. Ik zou willen dat ze vandaag bij de geboorte van een kalf (zie foto 1) geweest waren. Mooi man.

Vanuit een gemankeerd kennisveld spelen 20’ers en 30’ers voor eigen rechter door huisvredebreuk te plegen bij een Boxtelse varkensboer. Ze willen de vraag of de eigenaar - dan wel de sector - correct werkt, niet aan de rechter overlaten. ‘Als wij het niet doen, gebeurt er niks’. Met zo’n uitspraak schaart de niet georganiseerde groep zich bij het griezelige kamp waarin fundamentalisten al eeuwen hun heil en reden van bestaan zoeken. Het doel heiligt de middelen. Dat vond - om uit de talloze kandidaten maar ‘n voorbeeld te noemen - Pinochet destijds ook. Pinochet?

Vandaag was ik bij de boer. Van hem heb ik het devies overgenomen: ‘Als je goed bent voor de dieren, zijn zij goed voor jou’.
Dus: ‘Bertha 82, Toos 222 e.a.: het was prettig in jullie geurige gezelschap te verkeren’.

En nu gaan mijn kleren in de was en kruip ik onder de douche.