zondag 29 december 2013

Brabants moeke

Onlangs zag ik weer een stukje van het oude Polygoon Journaal. Met eindtune, dit keer en ogenblikkelijk dacht ik aan die blanke top der duinen. Daarover zongen ze op mijn lagere school. Niet wij, de ‘kattelieken’; het waren de ‘prottestanten’ die tijdelijk bij ons ingekwartierd zaten terwijl hun nieuwe onderkomen in de steigers stond.

Ik was 8 jaar en zat in de tweede klas bij mijnheer Van Asten. De zangers van heb ik nooit ontmoet, want wij hadden geloofsgescheiden roosters waardoor zij altijd eerder begonnen, pauzeerden en naar huis gingen. Maar hun geschal klonk door de tussendeur. Elke morgen vaste prik:

Waar de blanke top der duinen
Schittert in de zonnegloed
En de Noordzee vriendelijk bruisend
Neêrlands smalle kust begroet
Juich ik aan het vlakke strand: (bis)
'k Heb u lief, mijn Nederland! (bis)

En dan kwam de rest van de riedel.

Een typisch Hollands lied, vond ik toen. En eigenlijk vind ik dat nog steeds. Hollands, christelijk, koningsgezind. Dat zijn noties die wij, of misschien correcter gezegd ‘ik’, niet als hoofdingrediënt met de moedermelk meekreeg.

Vanwege een onvermogen om teksten langer dan vier regels vast te kunnen houden, is mij ook van de duinensong nooit veel meer  bijgebleven. Dus heb ik zojuist de complete tekst erbij gehaald. Dat ‘juichen’ roept een komisch plaatje op. De Hollandse driehoek God, Koningin en Vaderland wordt verderop twee maal aangehaald in: ‘En de vrede in huis en harten/Vorst en Volk tezamen bindt’ en ‘Blijve 't volk aan Wet en Koning/ Houw en trouw in nood en dood!’

Nee, dan wij, kinderen van het ware geloof. Niks Hollands: Brabants nondeju. Als het onze beurt was om te zingen, zette ik extra hard in bij ‘Mijn Brabant’. Iets met ‘grazige landouwen’. Alleen van het refrein zitten stukjes in de herinnering opgeslagen, waarschijnlijk omdat ik er de tranen van in mijn ogen kreeg:

Dan moet ik zingen van mijn Brabant,
waar toch eens m'n wiegske stond,
Pom pom pom

Dan wil ik zingen van 't liefste
wat ik ooit bezat op aard,
van m'n goeie Brabants moeke,
trouwe ziel van huis en haard.


Hou het daar maar eens droog bij.

Ook hiervan zojuist de complete tekst gegoogled. Op pom pom pom staat ‘van ons volk gehecht aan zeden, dat bij strijd z'n mènneke stond’. Ja, dat ‘mènneke’, prachtig. De coupletten bevatten meer ‘brabotaal’.

‘Mijn Brabant’ is van Rob Gevers. Ronkend van trots op ‘ons’ Brabant. De laatste strofe eindigt als volgt:

Oh, blijf strijden, hoed mijn Brabant.
Dien 't trouw naar vad'ren aard.
handhaaf fier de rechten
van kerk, koningin en staat.


Dan moet ik dus toch ook die Hollandse driehoek bezongen hebben! ziede mar ...

 

donderdag 26 december 2013

Brabo (6); bekant

Bekant. Dit woord ligt me als zuiderling zo in de mond bestorven, dat ik me in 'neutraal' gezelschap moet inhouden anders floept het er zomaar uit. 'Bijna', hoor ik me dan zeggen. 'We zijn er bijna'. Thuis wordt dat vanzelfsprekend 'bekant'. Alsof richting Maasbrug automatisch in mijn kop een taalknop om gaat. Overigens is dit woord ook bekend op plekken in Zuid-Holland.

Zoals bijna alle woorden uit een dialect of regionale taal heeft ook 'bekant' een geschiedenis. Als in de middeleeuwen iemand aangaf dat hij er bijna was, dus met andere woorden aan de rand of aan de kant van 'iets' gearriveerd was, dan heette dat 'bi cant'. Zo'n persoon was er dus bijna, met andere woorden.

Veel woorden hebben de weg naar het Algemeen Nederlands niet gevonden. 'Bi cant' niet, 'bi na' wel. 'Schoonbroer', haalde het ook niet. 'Mondfiat' evenmin.

Curieus vind ik 'de mijnese'. Als ‘possessiefconstructie’ ook buiten de algemene omgangstaal gebleven. Is het kindertaal? Het lijkt te gaan om een opmerkelijke verbuiging of wellicht beter samenstelling (mijn+se/z’n) van het bezittelijk voornaamwoord 'mijn' bij zelfstandig gebruik. In het Algemeen Nederlands zou je zeggen: 'Nee dat is niet jouw handschoen, dat is de mijne'. Ik gebruik in zo'n geval 'dat is de mijnese'. Gaat het om twee exemplaren, dat wordt het: 'Afblijve nondeju: dè zijn de mijnese'. Ligt de eigendom anders, dan heb je ook 'de jouwese' en de 'uwese'. Tegenwoordig zouden 'mijnese & jouwese' in het Algemeen Nederlands van jongeren aan populariteit winnen.

'Uwese' is verbonden met ‘uwes’, de beleefdheidsvorm enkel- en meervoud ' die naar het zich laat aanzien buiten Den Bosch niet meer voorkiomt. Het is een relict van Uw Edeles, de tweede naamval van het voorname Uw Edele, kortweg Uwé. Sara Burgerhart staat er stijf van. Op enig moment kon (in het Bosch) de genitief 'uwes' in alle naamvallen gebruikt worden. Zo hoorde ik mij op een dag aan mijn vader vragen: 'Heet uwes uwes jèske bij uwes thuis laote hange?'. Ook grammaticaal correct zou bij een volle kapstok de vraag kunnen zijn: 'Is di de uwese?' Met als mogelijke reactie: 'Als het de jouwese nie is, moet het de mijnese wel zijn'.

De vorm 'de hemmese' heb ik nog niet genoteerd  in  het Bosch. Wel gebruikelijk is 'de hemme': 'Neeje, dè's mijnen auto nie, dè is d'n hemme'. Die van hem dus. Waarbij de bezitsrelatie ook geformuleerd kan worden met: 'Dè's hemme jas/hemmen auto' of 'Dè's hem z'nne jas/hem z'nnen auto'. (Overigens is die eind-n ook een interessante zaak.)

Mocht die ‘hem’ uit het laatste voorbeeld toevallig Piet heten, dan mogen de constructies ‘Piete jas’ en ‘Piete-n-auto’ ook nog.

'D'r viel zonnen bak majem dè'k hemme bruur zô lang mar uwese jas heb geleend, want de mijnese kon'k zô gauw nie veinde'. Het klinkt bekant Nederlands.

dinsdag 24 december 2013

Verbrokkeld Brabant

O zo dapper voel ik me wanneer ik in Brussel weiger om Frans te spreken. ‘Te zot voor woorden’, denk ik dan. Dit is de voormalige hoofdstad van de Zeventien Provinciën! Een stad ook waar - binnen de nationale politiek - allerlei zaken gevoelig liggen. 'Laat ze maar spartelen', denk ik dan. Tenslotte is Brussel de hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap en dan zullen ze me in mijn eigen taal tegemoet treden ook nog ook nog. Ik weet dat er Vlamingen zijn die deze strijd eveneens nog voeren. Strijd? Nou ja, misschien is achterhoedegevecht beter op zijn plaats.

'Brabant loopt van Den Bosch tot Brussel', zei de vader van Hélène Pastoors. Dat las ik vorige week in een interview met haar. Brussel: nu leidend aan territoriale schizofrenie, ooit het centrum van het hertogdom. Tot 1648. Na de Vrede van Westfalen ging het noordelijke deel als Generaliteitsland verder en werd de rest onderdeel van de Zuidelijke Nederlanden. Eerst Spaans en daarna Oostenrijks. In de 19de en 20ste eeuw raakte ook de rest opgesplitst in de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant, Waals-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Brabant ‘was’ dus. Vasthouden aan dat het nog ‘is’ - van Den Bosch tot Brussel - lijkt ook een achterhoedegevecht. Zo heeft het alledaagse begrenzende definiëren van zelfstandige staten als België en Nederland de herinnering aan een gezamenlijk Brabants verleden aangetast. Aan onze kant reikt 'Denkend aan Brabant' op z'n Guus Meeuwis niet verder naar het zuiden dan de lijn Zundert -  Budel. Begrijpelijk. En dan ontstonden er recentelijk ideeën om aan onze kant Noord- van de provincienaam te knippen. Dat is net zo zot als Süd- weghalen bij de Italiaanse hoek van Tirol. Süd-Tirol is natuurlijk nog pas kort in elders op de kaart gezet; sinds 1918. Nog geen eeuw dus. Dat scheelt. Toch lijkt ook daar de partij ‘Süd Tiroler Freihet’ te vechten tegen de bierkaai.

De gegroeide blikvernauwing rond de notie Brabant is niet handig bij de begripsvorming van bijvoorbeeld de Nederlandse literatuur. De 13de-eeuwse dichteres Hadewych was toch een Antwerpse? Hoezo ‘onze’ literatuur? Bij geschiedenis is het idem dito: 'Hoezo staat Jheronimus Bosch in de Vlaamse schoolboeken als één van de grootste ‘Belgische’ schilders?’ Hij is potjandorie van óns.

Ook ingewijde Brabo's aan weerszijden van de scheidslijn valt het lastig om in hun denken voorbij te gaan aan het bestaan van de huidige demarcatielijn. Het historische Brabant is al zo lang verbrokkeld, waarbij de samenstellende delen zich bovendien los van elkaar onder andere omstandigheden ontwikkeld hebben. Initiatieven zoals De Groot-Kempische Cultuurdagen en het streven van Brabantia Nostra hebben daaraan weinig kunnen veranderen.

Sinds ik me verdiep in Bossche Spaanse periode merk ik hoe taai het denken in ‘wij’ en ‘zij’ bij mij aanwezig is. Ondanks het enthousiasme dat mijn pa me al vroeg bijbracht voor zowel ‘Zuid-Brabant’ als de Vlaamse literatuur.

Als ik in Spanje beeldhouwwerk zie van 16de-eeuwse kunstenaars als Pedro de Bolduque en Roque de Balduque, dat voel ik me trots vanwege hun Bossche afkomst. Die sensatie had ik ook toen ik een paar weken terug in Toledo. Toen vertelde ik tijdens de lunch met Spanjaarden dat ‘hun’ gotische kathedraal zo ‘noordelijk’ lijkt vanwege de scheppende hand van architect Hanequin de Bruselas. Ook ‘van bij ons’.

Inderdaad meneer Pastoors: Brabant loopt van Den Bosch tot Brussel. En zelfs nog een stukske verder: waar ze altijd al Frans spraken.

Voor mijn bijdrage ‘Een Brabantse erfenis in Spanje’, zie tijdschrift In Brabant, 6 december 2013.

zaterdag 21 december 2013

La cocina (20); croquetas de salmón

De Spaanse keuken kent een grote diversiteit aan kroketten. Op de kaart vind je ze onder de noemer 'tapas'. In de super en bij de ambachtelijke slager liggen ze in het schap. Vers. Thuis gemaakt. Equivalenten van Febo, Mora en Van Dobben zullen wel bestaan; ik ben ze nog niet tegengekomen.

De Spaanse variant is kleiner dan zijn Nederlandse grote broer. En met minder korst. De basis van aardappelpuree wordt aangevuld met vis, gerookte ham, groente, vlees. Ik ben er verslingerd aan geraakt.

Dit jaar heb ik er heel wat op. Altijd in een bar of restaurant. En elke keer als ik in El Médano bij slagerij Rivher binnenliep, liet ik ze mooi liggen: een friteuse ontbrak namelijk aan de keuken in de gehuurde etage.

Sinds deze week staat zo'n bakapparaat thuis. Een airfryer, waar geen vet aan te pas komt. Je bakt met hete lucht. Tijd voor een krokettenexperiment.

Op de markt blijkt de broccoli uitverkocht. Weinig aanvoer, hoor ik. Vanwege de hoge prijs. Frieslanders zijn er wel, daarvan neem ik twee kilo mee. In de voorraadkast staan blikjes tonijn. Croquetas de atún? Het wordt alsnog salmón, zalm.

Ik weeg 340 gram frieslanders af om drie ons zonder schil over te houden en kook deze piepers. Eenmaal afgekoeld prak ik ze fijn, samen met een ei en de uitgelekte inhoud van een blikje zalm (zo'n twee ons). Bij deze massa gaat een half theelepeltje gedroogde dille en idem zout, flink wat peper, een eetlepel fijngehakte peterselie en een centimeter prei in kleine stukjes. Dat verdwijnt een paar uur in de koelkast.

Voorafgaande aan de afwerking gaat een klein proefbolletje de magnetron in. Er mag nog wat peper en zout bij. Vervolgens worden met de hand kleine kroketjes 'gedraaid'. Deze gaan door de paneermeel die met een vork door een scheut zonnebloemolie gemengd is.

‘De wording van een zalmkroket’, denk ik onder het paneren. Of 'Het belang van ontwikkeling'. De gang van massa, via vorm en afwerking naar vervolmaking. Symboliek is overal.

Volgens het kookboekje bij de airfryer moeten ze na vier minuten op 200 graden krokant bruin zijn. Eerder met een tosti lukte dat prima. Nu heeft het apparaat 12 minuten nodig.


Ze smaken goed. De paneermeel blijkt aardig over de datum en dat proef je. Nieuwe dus op het lijstje zetten. Naast de broccoli.

dinsdag 10 december 2013

Het huis van 'De Griek'

Het is een misvatting te veronderstellen dat Spanje in deze tijd van het jaar een warm land is. Dat wil zeggen dat het er 'overál' aangenaam van temperatuur is. Na een koude nacht vriest het op 7 december om 10.00 uur nog een paar graden als we in Toledo op pad gaan.

De imposante oude stad aan de Taag ligt op een heuvel en dat wordt vanaf ons startpunt dus klimmen. Al dan niet opzettelijke nemen onze gastheren Juan Vicente en José ons direct mee naar een enorme roltrap die elke grote fysieke inspanning overbodig maakt. Als er al sprake is van ‘afzien’, komt dat doordat het werkstuk van de firma Thyssen in de schaduw ligt. Eenmaal boven - wat een prachtig uitzicht onderweg - staan we in de zon.

Grote delen van de binnenstad blijken de laatste jaren opgeknapt en door een prachtig decor gaan we richting het Casa de El Greco.

Net zoals bij voorgaande bezoeken aan dit oude centrum verbaas ik me er ook nu over hoe, zoals op veel plaatsen in dit land, de Arabische bouwelementen me tegelijkertijd vreemd en vertrouwd zijn. De karakteristieke boogvorm is aanwezig in de oude stadspoorten. De zogenaamde hoefijzervorm vind je ook terug bij kerkgebouwen, met name bij de deuren, ramen en galmgaten. Toen de Castilianen de stad in 1085 op de Arabieren heroverden, verschenen al snel nieuwe godshuizen met kenmerken uit de tot dan toe gepraktiseerde architectuur. Het resultaat staat nu bekend als de mudéjarstijl.

Uiteraard’ is er ook een ‘Judería’, een jodenwijk. Kleine tegeltjes met daarop een menora of een Hebreeuwse tekst geven de route aan. Veel Spaanse steden kennen een wandelweg door zo’n wijk. De VVV’s raden de bezoekers aan die hoek zeker niet over te slaan. Opmerkelijk in mijn ogen, in de wetenschap dat het merendeel van de oorspronkelijke bevolking in 1492 - na een bevel van de Katholieke Koningen om katholiek te worden - hun buurt verliet.

Binnen dit stadsdeel vormt het Museo de El Greco een eerbewijs aan de schilder die hier lange tijd woonde en werkte. Zijn eigenlijke huis is verdwenen en wat de bezoekers zien, is een opgeknapt onderkomen in de directe voormalige woonomgeving van de kunstenaar.

In verschillende ruimtes komt zijn levensverhaal aan bod. Geboren op Kreta in 1541. Zijn opleiding daar bekwaamt hem in het schilderen van iconen. Daarop volgt verdere studie in Italië, waarna hij 1589 wordt geregistreerd als burger van Toledo.

Voor zijn tijd schilderde hij opmerkelijk uitgerekte figuren. Zijn doel om aangenomen te worden als hofschilder bereikte hij niet: Filips II gaf de voorkeur aan ander werk. Aan dat Jeroen Bosch bijvoorbeeld. El Greco werd herontdekt in de 19de eeuw. Markies Benigno de la Vega-Inclán y Flaquer (1858-1942) werd een groot bewonderaar en hij legde de basis voor het huidige museum. De eerste expositie rond ‘De Griek’ vond plaats in 1902.

Op deze zonnige zaterdagochtend zijn er al behoorlijk wat bezoekers. Het was de bedoeling van de mecenas om hier een collectie te herbergen die een tijdsbeeld van ‘toen’ zou geven. Tot de 237 werken van allerlei kunstenaars uit ‘de Spaanse School’ behoort een complete ‘serie’ van de apostelen, op het doek gezet door El Greco.

Elders in de stad hangen de bekendste werken. Één daarvan is 'De begrafenis van de graaf van Orgaz' dat in de Iglesia de San Tomé verblijft. Vóór die kerk staan de mensen buiten in de rij.

El Greco blijkt een zoon te hebben: Jorge Manuel. Die probeerde na de dood van zijn pa de lopende opdrachten af te maken. Aan wat er van zijn hand hangt te zien, had deze architect niet het schilderstalent van El Greco geërfd. Hij sloot het atelier en pakte zijn eigenlijke beroep weer op.

In 2014 herdenkt Spanje de 400ste sterfdag van Doménikos Theotokópoulos, meergenaamd El Greco.   

donderdag 28 november 2013

La cocina (19); rabo de toro

Als ik november 2013 twee weken in het westen van Andalusië ben, staat 'rabo de toro' regelmatig op de menukaart van de etablissementen die ik bezoek. Soms is de bereide 'stierenstaart' dagelijks voorhanden, dan weer alleen op bestelling vooraf of in het weekend.

In een groot aantal van deze gelegenheden hangen foto's die de wereld van de typisch Spaanse 'vechtsport' tussen mens en dier in beeld brengen. In een Sevilliaans restaurant waar ik met veel smaak kabeljauwkroketjes oppeuzel, hangen koppen aan de muur van de beesten die de strijd verloren. Ze zijn voorzien van een plaatje met daarop de naam van de persoon die hen richting slachthuis stuurde. In deze streek moet het barsten van de 'rabos'. Overigens kom ik ergens ook een opname tegen van een onfortuinlijke torero die op een brancard afgevoerd wordt. Ook de stier kan dus winnen.

Het is pas thuis in Den Bosch dat ik 'rabo de toro' eet. En wel uit eigen keuken. Want als ik donderdagmorgen bij de slagerij 't Rompertje soepvlees koop, zie ik een prachtig stuk ossenstaart liggen. Een os is een stier na afloop van vasectomie: 'rabo de buey'.

Er zijn veel recepten voor de bereiding van ossenstaart. Ik vraag me af hoe mijn moeder dit aangepakt zou hebben.

Dus bak ik ’s middags de aankoop goed bruin in boter met een scheutje zonnebloemolie, waarna ik snel fijngesneden ui, knoflook en een ontpitte grote tomaat toevoeg. Die komt als ‘malsmaker’ in de plaats van stukjes wortel. Daarna een mespunt gemalen komijn erbij, een theelepel zoete paprikapoeder, zout, cayennepeper en een blad laurier. Wie niet van komijn houdt, gebruikt kruidnagel.

Tegen de tijd dat water toegevoegd moet worden, blus ik de ingekookte prut af met een scheut witte wijn, waarna er tot twee cm hoog kokend water bij gaat.

En dan de handel wat uren laten staan; het vlees moet uiteindelijk van het bot vallen. Het nat verdampt, dus gaat er met enige regelmaat wat lepels bouillon bij uit de pan waarin het soepvlees staat te trekken.

Het heeft even tijd en aandacht nodig. De beloning is ’s avonds een mals staartstuk met een zalige saus die ik opdien met kikkererwten en gebakken piepertjes. Mijn pa zou het bot in zijn handen genomen hebben om het zachte vlees tussen de restje vet af te kluiven. In absentia volg ik zijn voorbeeld. Nondejus lekker.

Smakelijk.

dinsdag 26 november 2013

Metropol Parasol (2); 'keinieuw'

De Metropol Parasol kent zes poten of stelen met elk een 'hoed'. Die overkappingen zijn aan elkaar gegroeid tot één dak boven de Plaza de la Encarnación in Sevilla. Naar een ontwerp van Jürgen Mayer is hier het grootste houten bouwwerk ter wereld ontstaan. Met de lift als tijdscapsule vertrek ik op zondag 24 november vanuit de zojuist bezochte Romeinse kelder naar de 21ste eeuw.

Op de golvende bovenzijde van de reusachtige 'oesterzwam' ligt een voetpad in de vorm van een achtbaan. Alleen de karretjes lijken nog te ontbreken. Het traject biedt uitzicht naar alle kanten. Onderweg verwijzen borden de markante punten in het decor van de stad. Hier wonen meer dan 700.000 mensen - de aanpalende dorpen meegerekend het dubbele daarvan - in een vanaf dit hoge punt gekrompen ogende stad.

Ik probeer de opvallende gebouwen die ik de afgelopen dagen bezocht, terug te vinden. De Giralda is een makkie. Ook de enige wolkenkrabber die de gemeente telt. Dat ranke werk bij de wijk Triana overtreft in hoogte de Giralda. En lijkt daarmee te spotten met de ongeschreven wet dat hier niets boven de kerktoren uit zal steken.

Het dak waarop ik loop is als een luchtige wafel waardoor de 'parasol' nergens zwaar of plomp overkomt. De wind voelt nog wat fris aan; in de luwte is de zon al warm. Terwijl ik langzaam rondstiefel en verder ga met mijn poging terug te vinden waar ik eerder was, raak ik onder de indruk van het monument waarop ik me bevind. Niet door de wetenschap dat meer dan 16 miljoen schroeven en spijkers de segmenten bijeen houden.

Terwijl ik naar links en rechts kijk, wordt mijn twijfel weggenomen over de keuze van de plek waar de Metropol Parasol staat.

En onder het glas wijn dat bij het entreekaartje inbegrepen is (hoe groot zou de gemeentelijke subsidie zijn), zou ik best een klein paddenstoeleke op de Bossche Parade willen zien. Op het zuidelijke part daarvan, waardoor de St.-Jan nog alle ruimte behoudt. En passant kan ook het theater naar het Paleiskwartier verhuizen (dan is ook die discussie uit de wereld) om op de leeggekomen plek de hoofdpoot te zetten. Uiteraard komt er een onderaards gedeelte dat dan eindelijk de archeologische resten van het Groot Begijnhof in beeld brengt. Iedereen blij. Ik zie het rumoer al voor me.

Na dit gemijmer ga ik met de lift naar de ruimte onder het dak. Die heet sinds maart 2011 de Plaza Mayor. Een nieuw 'verheven' pleintje op een oude plaats.

De zon speelt met de constructie. De oesterzwammen vormen een prachtig 'keinieuw' geheel in een prachtige eeuwenoude stad.

zondag 24 november 2013

Metropol Parasol (1); 'ouwe meuk'

Donderdag jl. hebben enkele foto's op mijn Facebookpagina tot wat opmerkingen geleid. Het gaat om afbeeldingen van de reusachtige 'oesterzwammen' die sinds voorjaar 2011 de Sevilliaanse Plaza de la Encarnación gedeeltelijk overkappen. De localo's spreken van Las Setas, de Paddenstoelen, terwijl de officiële naam Metropol Parasol de la Encarnación luidt.

Ik heb het over dit opvallende werk met Marta, de docente bij wie ik in El Puerto de Santa María de afgelopen week mijn kennis van de Spaanse grammatica bijpoetste. Het blijkt dat haar oma 30 jaar aan dat bewuste plein woonde. 'Het was een traditionele plaats waarop niets gebouwd mocht worden vanwege de aanwezigheid van archeologische resten. Er was veel discussie rond de komst van dit moderne bouwwerk'. Dat laatste is goed voorstelbaar. Volgens Marta past de constructie bij het streven van de lokale overheid om de stad een moderner imago te geven.

De Metropol Parasol is ontworpen door de Duitse architect Jürgen Mayer. Dat het opgetrokken is uit hout, blijkt me eerder op 16 november ontgaan te zijn. En dat oudheidkundige overblijfselen sinds de afronding van de bouw te bezichtigen zijn, heb ik die dag ook gemist. Dus ga ik - weer terug in Sevilla - op de 24ste nog eens kijken.

‘Krankzinnig, zo'n ding op deze plek', denk ik onderweg vanaf het hostal aan de Puerta Jerez. Krankzinnig mooi of lelijk: ik weet het nog steeds niet. Het is niet de schoonheid van het werk waarover ik loop te dubben: eerder over de keuze van de plaats in het oude centrum van Spanjes vierde grote stad.

De breed uitwaaierende hoeden van de paddenstoelen steken af tegen de blauwe ochtendlucht. De raatvormige onderkant doet me aan Luikse Wafels denken. Ter plekke verwijst een bord naar een ondergronds Antikwarium. Beneden word ik verrast door de lengte van de rij voor de kassa. Niet voor de bezichtiging van de opgravingen overigens, zo blijkt: vanaf hier kun je met een kaartje boven óp het bouwwerk komen. De entree naar de Romeinse stad Hispalis ligt wat verderop.

De verborgen ruimte blijkt groot. De fundamenten van de bovengrondse werken zijn 'sparend' geplaatst. Je ziet ze niet over het hoofd, terwijl ze de resten uit de eerste eeuwen niet erg storen. De aanpak doet me denken aan de methode die op verschillende plaatsen in het noordelijker gelegen Mérida is toegepast. Of dichter bij huis bij het Archéforum onder de Markt van Luik.

Spal zou de oorspronkelijke naam zijn geweest van de oude Phoenisische nederzetting waarvan de Romeinen Hispalis maakten. Later onder de Arabieren werd dat Ishbiliya, waarvan Sevilla weer een afleiding is.

De Romeinse overblijfselen liggen het diepst: -5,5 m. Ze werden rond 1999 in kaart gebracht vanwege plannen voor een parkeergarage. Die kwam er niet. De restauratie en openstelling waren onderdeel van het plan Metropol Parasol. Animaties brengen per 'huis' de vermoedelijke oud staat in beeld.

Aan één kant liggen op een iets hoger niveau de resten van een pand uit de Arabische periode. In die tijd van 712 tot 1248 groeide de plaats aan de rivier enorm. Niet voor niets is de oude binnenstad van Sevilla nu de derde grootste van Europa. Veel herinnert in deze stad aan de langdurige aanwezigheid hier van de mohammedanen. En dan bedoel ik niet de resten van moskeeën. Zo barst het hier van de sinaasappelbomen in het straatbeeld. Vol met appeltjes van oranje. In Spanje geïntroduceerd door de Arabieren.

Na een uur kijken en genieten verlaat ik deze in mijn ogen sprekende expositie. Iets voorbij deze 'ouwe meuk' koop ik een kaartje voor het uitzicht van de 21ste eeuw vanaf de Metropol Parasol. 

vrijdag 22 november 2013

Geïnterneerd

Deze week ben ik geïnterneerd. Vanaf zondagavond jl. tot morgenmiddag heb ik me namelijk vrijwillig laten 'opnemen' in een instituut ter verbetering van mijn Spaanse grammatica. In een groepje met nog vier studenten uit verschillende landen probeer ik het geheim te ontsleutelen achter het gebruik van de onvoltooid verleden tijd. Die kent, in tegenstelling tot het Nederlands, een keuzeprogramma waarin je als buitenlandse spreker gemakkelijk verdwaalt. Ik hoop op vooruitgang, weliswaar in de veronderstelling dat het uiteindelijk zoiets zal worden als met het Duits. Dat beheers ik zonder me te bekommeren om het keuzeprogramma achter het recht gebruik van de naamvallen.

Marta is een prima docente. De opzet van het programma is gedegen: wat theorie en veel praktijk. Dat laatste speelt zich ook af buiten de klas. We spreken zo veel mogelijk Spaans met elkaar in de vrije tijd en tijdens allerlei sociale activiteiten die door de organisatie Spark georganiseerd worden.

Er is ook 'tijd voor jezelf' en wel in de middag. El Puerto de Santa María blijkt na de voorgaande dagen in Sevilla een bescheiden stadje aan de Costa de la Luz. Aan de overkant van de baai is Cádiz te zien, dat je met een catamaran in 30 minuten bereikt. Een snelle tocht die ik op 19 november maak. Het uitzicht is afwisselend en ik verheug me op een weerzien met deze oude stad waar ik vorig jaar 3 augustus nog was.

De Baai van Cádiz kent een rijke geschiedenis. Toen Sevilla door de verzanding van de Guadalquivir onbereikbaar werd, kreeg Cádiz in de 17de en 18de eeuw de rol van ‘Springplank naar de Nieuwe Wereld’. Die bestond uit het pas ontdekte Amerika en alles wat daar waar achter lag tot aan de Molukken aan toe. Dat maakt van Cádiz een rijke handelsstad. Tegelijkertijd werd dit internationale knooppunt een prooi voor piraten: Fransen, Engelsen en Hollanders die met oorlogsbodems op rooftocht waren.

Rond de baai verschenen de nodige verdedigingswerken. Het Castillo Santa Catalina is er een van en de overblijfselen van deze veste bezoek ik te voet op woensdagmiddag 20 november.

Onder aan een van de hoog oprijzende muren ligt de Playa la Muralla. In de directe nabijheid is inmiddels een kleurrijk zomerdorp verschenen waar nu nauwelijks iemand verblijft. Misschien wordt het in de weekenden drukken. Zoals overal langs Spanjes kust staan ook hier geraamtes van huizen in aanbouw. Met dit heldere en zonnige weer lijkt Cádiz op een steenworp afstand. Het Strand van Catalina loopt door naar het noordwesten zo ver het oog reikt.

Het oorspronkelijke fort moet groot zijn geweest. Ik vraag hoeveel financiële inspanning nodig is om iets van de oude grandeur terug te brengen met gebruikmaking van deze collectie oude muren en over het terrein verspreide hompen steen. Die laatste kunnen overblijfselen zijn van de hoge toren die hier van eind 16de eeuw stond. Het geschut dat daarin opgesteld stond, bestreek samen met de kanonnen van het Castillo de San Felipe aan de overkant, de gehele ingang van de baai.

Arturo Pérez-Reverte situeert een van zijn boeken rond Capitán Alatriste in deze omgeving. Onderwerp is de poging in het voorjaar van 1587 van een Engels-Hollandse formatie onder aanvoering van Sir Francis Drake om Cádiz te overvallen. Deze houwdegen was zo gevreesd in Spanje dat hij El Draque genoemd werd. Op zijn hoofd had koning Filips II een grote prijs gezet. Dit hielp de Spanjolen niet: ze verloren bij de missie van Drake de nodige oorlogsbodems.

Nu varen er vreedzaam wat vissersbootjes in de baai.

donderdag 21 november 2013

Oesterzwamdak

Natuurlijk kick ik op al die ouwe meuk hier Sevilla. Gelukkig vormt het fikse historische centrum - waarvan de toeristische trekpleisters een niet overheersend onderdeel vormen - geen museum. Vanaf het eerste moment dat ik er rondstruin, voel ik me thuis in deze levendige en aangename omgeving. Zeker in dit seizoen, waarin de middagtemperatuur zeker de eerste dagen oploopt tot rond de 20ºC. 's Zomers is het vaak dubbel zo warm en dan ontvluchten de bewoners massaal de warmste plaats van Spanje.

De kern van Sevilla bevindt zich tussen het water van de Guadalquivir en de Calle María Auxiliadora. Dat ‘Casco antiguo’ bestaat uit 12 wijken waarvan ik tijdens dit verblijf met name San Vicente en San Lorenzo beter leer kennen en waarderen. Ze liggen ver genoeg verwijderd van trekpleisters als kathedraal, Giralda en El Alcázar om 'op zichzelf' te zijn.

De buurten buiten het toeristische zwaartepunt lijken elkaars concurrent als het gaat om de vraag waar de meeste en mooiste kerken, kapellen en kloosters staan. Of het grootste aantal eetgelegenheden, kleine winkeltjes en werkplaatsen. De huizen zijn vaak van verrassende schoonheid.

Een van die vele godshuizen is de Iglesia de omnium Sanctorum. Die blijkt met de noordzijde vast te zitten aan een levendige overdekte markt voor groente, fruit, vlees en vis. De klokkentoren is opgetrokken in mudejarstijl; met geadopteerde Arabische karakteristieken. Het hoofdgebouw is gotisch en onder de vele beelden daarbinnen bevindt er zich een Maria, gemaakt door Roque de Balduque.

Eenmaal de poort gepasseerd, lijkt het interieur inderdaad de naam alle eer aan te doen: wat een heiligen! En welke beeld van de Zoete Moeder is van De Balduque? Er blijken meerder kandidates. Na enkele doorverwijzingen kom ik uiteindelijk terecht bij een oudere heer die me verwijst naar een kleine Maria boven het hoofdaltaar. 'Ze is onze patrones', voegt hij toe. We praten wat over de achtergrond van mijn interesse terwijl naast ons de aanbidding van een andere Maria onder grote belangstelling verder gaat. Voor ik de kerk verlaat, krijg ik van de grijze heer een blinkende sleutelhanger.

Buiten is het aangenaam druk. De Plaza Mayor heeft sinds maart 2011 een reeks paddenstoelen als schaduwbrengende overkapping. Wie krijgt dit oesterzwamdak bedacht? Ik weet niet of ik dit moderne Fremdkörper in deze historische entourage nu een geniale vondst dan wel een barbaarse ingreep moet vinden. Bijzonder is het in elk geval wel.

En dan weer richting kathedraal. Dit keer voor het bouwwerk daarachter: Los Archivos de las Indias. In een aantal zalen is een tijdelijke tentoonstelling ingericht rond Spanjes ontdekkingsreizen van Mexico naar de Molukken over de Stille Zuidzee. De expositie 'El Pacífo' heeft als decor honderden kartonnen dozen met daarin een deel van het historische materiaal betreffende Spanjes verovering van en handel met las Américas en het gebied westelijk daarvan.

Daarna is het rond 16.00 uur weer tijd voor ‘Tapas y Jerez’. Met een uiteindelijke score in vier dagen van 15 stuks, kom ik op 25% van het aanbod. Lekker. En mijn taks. ’s Avonds schijf ik op de eerste verdieping aan bij de eerder bezochte ‘Abecería de San Vicente’ voor een volle maaltijd. Ook lekker.

zondag 17 november 2013

Bord

Deze tekst verscheen als column bij de rubriek 'Onder De Boschboom' in de Bossche Omroep van 17 november.

Hoewel over Jeroen Bosch veel geschreven werd en wordt, is van de man zelf bitter weinig bekend. In zijn stad valt geeneens zijn geboortehuis aan te wijzen. Een laatste rustplaats is er ook niet meer. Wat van hem aan feiten tussen wieg en graf op te sporen valt, is in 2001 door dr. Lucas G.C.M. van Dijck gepubliceerd. In elk geval weten we wel waar hij lang woonde en werkte: aan de Markt. Tot zijn trouw in het familiehuis op nr. 21, waar nu ‘De Kleine Winst’ zit, en vervolgens met zijn echtgenote Aleid van de Meervenne op nr. 61, waar Invito huist.

Waarschijnlijk hebben ze in Spanje geen flauw benul van die adressen. Daar is de schilder gewoon beroemd. In zo’n sterke mate, dat er achter Pyreneeën lieden in de veronderstelling leven dat El Bosco een landgenoot is. Van hun dus. Wat niet zozeer aan een magere feitenkennis ligt, als wel aan de rijke aanwezigheid van Jeroens werk in dat land. Hoe die stukken daar gekomen zijn, valt ook precies terug te lezen bij Van Dijck.

Er is nóg een allochtone schilder met wie de Spanjolen weglopen: El Greco. Zijn werk vind je werkelijk in elke uithoek van het land. Er is zo’n hoop, dat ik me soms stiekem afvraag ‘of die Griek dat allemaal wel in zijn eentje bij elkaar gepenseeld heeft’. Had hij neefjes in die branche? Hoe dan ook, de man heeft zich het schompes gewerkt om door het hof erkend te worden. Da’s toen niet echt gelukt, en bovendien hing daar al het een en ander aan moois van die Bosschenaar.

Doménikos Theotokópoulos is volgend jaar 400 jaar dood en daarom is 2014 uitgeroepen tot het El Greco-jaar. Een El Greco-huis bestaat er al lang. Geen geboortehuis natuurlijk, want dat moet op Kreta gezocht worden. Nee, een woning in de oude hoofdstad Toledo waar hij woonde en werkte. Door echte Toledanen heb ik mij laten influisteren dat die plek waar het nu dagelijks echt met de benen buiten hangt, net iets verder ligt dan het (verbrande) originele pand, maar à la bonheur: er is een El Greco-huis annex museum waar Nederlanders, Japanners, Turkmenen en vele andere zich kunnen vergapen.

Kijk, en twee van ‘onze’ Jeroen Bosch-huizen staan er nog. Niks geen pand in de buurt, nee precies dáár aan de Markt. En geen Chinees, Spanjaard, Argentijn of wie dan ook die deze twee onderkomens op eigen kracht kan vinden. Op geen enkele richtingaanwijzer staan ze vermeld. Dankzij burgerinitiatief - hetgeen op een door Rutte c.s. gewenste participatiesamenleving wijst - is er nog iets aan herkenning gedaan. Raadsgroepering Knillis heeft bij ‘De Kleine Winst’ een niet echt in het oog lopende vermelding aangebracht. Boven Invito verwijzen raamposters met jeroenboschhuis.nl sinds enige tijd naar een particulier initiatief binnen de muren van huisnummer 61. Dit leidt - opgeteld bij het JBAC - tot het idee dat de aandacht voor onze plaatselijke kunstenaar vooral iets is of moet zijn voor burgers.

Twee panden dus aan de Markt waar Bosch gewoond en gewerkt heeft. Hijzelf staat er in brons met zijn neus bovenop. Is het nou echt zo’n moeite voor de officiële JB2016-organisatoren om op beide panden in overleg met de eigenaren een mooi bord aan de muur te spijkeren? Of mijn part een paal in de stoep te schroeven met een pijl ‘Hier woonde en werkte hij’? Die investering slaat nauwelijks een gat in de €3,5 miljoen die extra ter beschikking komt voor o.m. ‘een betere aankleding van de stad’ in 2016.

Hup gemeente, hup club: een compleet huis hoeft niet. Een bord lijkt me al een hele prestatie.





zaterdag 16 november 2013

Alcázar

In sommige gebouwen ligt het verleden op bijzondere wijze opgeslagen. Bijvoorbeeld binnen een archief dat bol staat van de documenten. Ook het Alcázar van Sevilla bezit heel wat gegevens over 1000 jaar van de lokale en de Spaanse geschiedenis. En wel in steen. Kenners kunnen namelijk van elke muur of poort aflezen op welke pagina we zijn.

Van een eerder bezoek aan dit enorme complex kan ik me weinig herinneren. Hebben de afgelopen tien jaren zo'n eroderende werking gehad op mijn hersenen? Moet dat me ongerust maken? In elk geval stap ik op 15 november met blije verwondering rond binnen deze verdedigbare plek.

Meer Spaanse steden kennen een Alcázar, zoals Toledo en Jerez de la Frontera. Een versterkte post, een fortificatie waarbij het woord herinnert aan de Arabische periode die duurde van 711 tot 1492. Overigens was ten tijde van dat tweede jaartal het grootste deel van het schiereiland (soms al eeuwen) weer in christelijke handen.

Qua bouwstijl vormt het Alcázar van Sevilla een allegaartje. Om de grote tuin te bevloeien, benutten de Arabieren het Romeinse aquaduct. Heel wat patio's kennen vijvers, waterloopjes en fonteinen. De hoefijzervormige bogen, ranke bogen en gestileerde ornamenten zijn of uit de Arabische periode, of uit de daaropvolgende christelijke tijd die aanvankelijk veel oosterse elementen overnam. Het verschil zie ik niet. In elk geval contrasteert de fijne vormgeving sterk met de latere elementen die volgens de begeleidende tekst 'de Castilliaanse stijl' vertegenwoordigen.

Karel V die in Granada met het lichtvoetige Alhambra lomp omsprong, heeft ook hier in Sevilla bouwkundig ingegrepen op het Alcázar ter ere van zijn huwelijk. Een voor hem memorabele plek aangezien zijn grootouders van moederszijde er plannen smeedden voor een tocht naar India, uit te voeren door Columbus.

Na Karels tijd werd het de residentie voor vele generaties vorsten. Ook voor het huidige koningshuis en de betreffende ruimtes vallen met wat bijbetaling te bezichtigen.

Tegen 14.30 uur ben ik het geslenter moe. Boeiend. Misschien beklijven de indrukken dit keer langer. Hoe dan ook tijd om de draad van de route Tapa y Jerez weer op te pakken. Casablanca en Infante weten aan de traditionele keuken een smaakvolle tint te geven met respectievelijk aardappeltortilla met whisky en gehaktballetjes met pittige aardappel.

In de late avond volgen in de buurt van het hotel nog twee adressen. Wat een initiatief, die tapa- en sherrytoer. Heerlijk, en dat voor een prijs van ongeveer €3,00 per combinatie. Ik heb nu 12 adressen gehad. Zo'n 20% van de deelnemende adressen. Zaterdag volgen er nog wat en daarna zal de rest moeten wachten tot de editie van volgend jaar. Zondagmiddag gaat het richting El Puerto de Santa María voor een serieus studieprogramma.