woensdag 25 oktober 2017

Dokkum (slot); garnalen, Moddergatters en pepermuntjes

Op de fiets door Noord-Oost Friesland. Mijn vrouw heeft een knooppuntenroute samengesteld die binnen de gemeente Dongeradeel blijft. In deze dunbevolkte streek blijkt die administratieve eenheid ruim genoeg voor een rondje van 55 km zonder ‘groot Dokkum’ te hoeven verlaten. Vooraf googelt ze het aantal bewoners van deze provincie: bijna 650.000. ‘Geen wonder’, zeg ik, ‘Als na De Jong en Jansen de achternaam De Vries op 3 in de top-10 staat, moeten er in de loop der eeuwen wel erg veel lieden dit oord verlaten hebben’. Friezen in de diaspora; dat moeten er veel zijn. 

In de zon en met de wind in de rug, zeilen’ we richting Waddenkust. Drie maanden terug deden we bij vergelijkbaar weer een ‘rondje Lauwerszee’, niet zover hiervandaan. Ook nu volgen de dorpjes en buurtschappen met in onze ogen opmerkelijke namen elkaar in een aardig tempo op. Opvallend zijn de kerktorens met zadeldak. In een aantal gevallen zit daar een romaanse hal aan vast.

Hier moeten jongelui kilometers trappen om op een school voor middelbaar onderwijs te komen. Opvallend veel hebben hun stuur voorzien van een ossenkop, voor het hangwerk tegen de wind in. Boudewijn de Groot gaat door mijn hoofd terwijl ik kauw op de vraag van mijn vrouw waarom hier eigenlijk niet meer bekende wielrenners vandaan komen. Concurrentie van het schaatsen op de (kunst)ijsbaan? Of misschien vinden jonge fietstalenten zes jaar heen en weer met boekentas of rugzak wel zat. Of is (dan wel was) de zondag traditioneel aan andere zaken gewijd?

We naderen een dorpje dat niet op -jum, -ga of -werd eindigt: Moddergat. Bekend van Man bijt hond, hoor ik naast me. Dat heb ik dan gemist. 'Toen was ik zeker in de keuken'; ik hoor het ons moeder nog zeggen.
Zou het trouwens effect op mensen hebben als ze in hun jeugd steeds moeten vermelden dat ze uit Moddergat komen? Wat voor reacties krijg je dan? Hoe wordt zo’n inwoner trouwens genoemd: Moddergattenaar? Moddergatter, Modderkruiper? Het is Moddergatter, lees ik later. Ik merk dat ik dadelijk iets smoezeligs verwacht aan te gaan treffen.

Het tegenovergestelde blijkt waar: het plaatsje achter de dijk maakt een frisse en schoongewassen indruk. Vrolijk zelfs, als helft van de Siamese tweeling Moddergat/Paesens. Bij binnenkomst is er een voormalig granaatfabriekje dat bij nader inzien garnaalfabriekje moet zijn. Dat krijg je als je het Friese ‘It Genaatfabryk’ niet nauwkeurig leest. Het is te huur voor presentaties en andere kleinschalige bijeenkomsten. Iets verder vormt een ensemble vissershuisjes het mini-openluchtmuseum ‘t Fiskershúske, met ertegenover een monument dat herinnert aan een stormnacht van 5 op 6 maart 1883 waarin 17 schepen vergingen en 83 vissers uit deze gemeenschap omkwamen. Op de kam van de dijk zijn hun namen te lezen; aan de voet staat een beeld van een vrouw-met-kind ter ere aan de echtgenotes die er zich toen doorheen moesten slaan.

Aan de zeekant blubber tot zover het oog reikt. Met aan de overzijde een ‘vermoeden van Ameland’, Op een bord staat handgeschreven dat het om 16.40 uur hoog water is. Een groep wadlopers komt net aan wal.

We fietsen door het dorpje met de dubbele naam. In het oog springend is de St.-Antoniuskerk. Het spitse torentje is van latere datum; het kwam ter vervanging van een zadeldakuitvoering. Het geheel heeft nog romaanse delen en opnieuw lees ik dat de kloostermoppen hier ‘friezen’ genoemd worden.

We gaan verder westwaarts. Schapen begrazen de dijk en boven ons zijn veel kleine en grotere roofvogels waar te nemen. Ze hebben hier alle ruimte.
Die is er ook zat om de congestie in de Randstad te ontlasten. Heel veel plek voor een nieuwe stad. Misschien kan het nieuwe kabinet het verhuizen van West naar Noord bevorderen door te beginnen met een remigratiepremie voor Iedereen die De Vries heet. Dit soort dingen ga je als vanzelf denken, peddelend in het groen onder hoge heldere luchten.

Bij Holwerd betrekt het en in een mum van tijd wordt de hemel grijs. De wind neemt toe en we gaan richting Dokkum. Regen is er niet voorspeld; onze plotse haast wordt ingegeven door de wetenschap dat de keuken in het Abdijhotel tot 15.00 uur open is voor de lunch. We hebben al uitgecheckt, de koffertjes staan in de auto, het fietsenrek is bevestigd. We kunnen na de bik direct weg om de vrijdagavondfile (aangevuld met herfstvakantiegangers) vóór te zijn.

Eerst een stuk over smalle weggetjes, de berm in voor grote en kleine landbouwmachines. De schuif achter een tractor schaaft de kleiklonten van het wegdek. Wat later komen we langs de DVC, de Dokkumer Vlaggen Centrale, een (iconisch) bedrijf dat we al kenden. Nieuw is wetenschap dat daar vlakbij de Wilhelminapepermuntjes gemaakt worden. Zou je de fabriek niet gezien hebben, dan was er altijd nog de geur!

Ruim voor tijd kunnen we aan tafel in de gelagkamer. Het wordt voor alle twee een vegetarische schotel met quinoa, groente, pecannoten, tomatencompote en geroosterde plakjes halloumi en pompoen. Na het voldoen van de rekening ‘bestuit’ (complimenteer) ik de kok: ook hij had een belangrijk aandeel in het genoegen van deze Dokkumse Driedaagse.

dinsdag 24 oktober 2017

Dokkum (2); monnikenwerk, Friese nagelkaas en de Italiaanse primitivo

Tot gisterenavond (11 oktober) viel mijn kennis over de historie van Dokkum samen te vatten in de volgende zin: ‘Bonifatius werd hier in de buurt rond zijn 80ste vermoord in 754 en Sinterklaas komt er op 18 november a.s. per boort aan’. Twee feiten en da’s wel mooi 50% meer aan historie dan wat ik over Heiligerlee weet te produceren.

Ondertussen heb ik wat bijgelezen. Het hotel (bijvoorbeeld) waar we nu verblijven, was lange tijd weeshuis. (Een groot ‘uithangteken’ boven de entree uit 1854 herinnert daaraan.) Daarvóór was het een abdij: het (hoe kan het ook anders) St.-Bonifatiusklooster (760-1580).

Monniken hebben Nederland aan de blub ontrukt. Vooral in deze hoek; ook elders kom je ze tegen als droogleggers, inpolderaars, landwinners. Ze woonden tot 1580 in het Dokkumer klooster, het jaar waarin dit soort onderkomens verviel aan de Staten van Friesland, om vervolgens uit de geschiedenis te verdwijnen. In het jaar daarvoor had Dokkum zich aangesloten bij de Unie van Utrecht en daarmee de Spaanse koning afgezworen ten gunste van de Republiek-in-wording.

De stad was er niet echt zonder kleerscheuren vanaf gekomen. In 1572 werd het ‘voor ontrouw aan de koning’ bestraft door de stadhouder Caspar di Robles op gezag van Filips II: de zogeheten ‘Waalse Furie’ legde meer dan 200 panden in de as. Hieraan herinnert een infobord bij ‘het gotische huis’ aan de Boterstraat 8. Behalve dit pand bewaart ook het huidige Abdijhotel nog een gotische vleugel binnen het centrale gedeelte. Andere stukken klooster verdwenen mop voor mop naar de overbuur: de (inmiddels protestantse) Grote of St-Martinuskerk moest namelijk verhoogd en uitgebreid worden: in elke strijd met een geloofsachtergrond zullen religiegebonden gebouwen het ontgelden. Niks nieuws.

Vandaag staat een fikse wandeling op het programma ter verkenning te voet van Dokkum en ommelanden. Morgen fietsdag.

Eerst de oude vesting. In 1581-1582 werd het havenstadje voorzien van een omwalling (bolwerken) met bastions op zes punten. Wie weet kwamen de Spanjaarden op revanche. Deze versterkingvormt nu een beeldbepalend element. Er blijkt veel te zien binnen de oude (soms hellende) straatjes, al dan niet in het zicht van vaarten en singels.

Na 1925 kwam de eerste bebouwing aan de overkant van de wallen tot stand. En eenmaal buiten het historisch centrum blijkt er veel ruimte te zijn voor ‘groen’. In een van de lommerrijke hoeken bevindt zich de St-Bonifatius- of Brouwersbron. Overigens moet ook in het oude klooster het Bonifatiuswater gevloeid hebben: mogelijk uit een ader van de ‘tobbe’ verderop. Op de huidige Markt wordt daaraan herinnerd. Uiteraard is het opmerkelijk dat ergens zoet water spontaan opborrelt in een zoute of op zijn minst brakke omgeving. 

Tegenover de (hoofd)bron van de Angelsaksische heilige bevindt zich sinds het Processiepark. Het plan hiervoor kwam in 1853 van pastoor J.G. Demes, en in 1926 vond de eerste St.-Bonifatiusbedevaart-nieuwe-stijl plaats. Op het terrein bevindt zich sinds 1993 een ‘waadplek’, waardoor het water uit de geneeskrachtige grote bron stroomt.
Het park herbergt sinds 1934 de Bonifatiuskapel, een in romaanse stijl opgetrokken bouwwerk, ontworpen door de in Den Bosch zeer bekende architect H.W. Valk, die ook tekende voor het huis van onze achterburen.
De 14 kruiswegstaties zijn er in 1936 geplaatst op initiatief van Titus Brandsma.

Voorlopig even voldoende Bonifatiusherinneringen. De route voert ons door bosjes en weidegebied naar Wouterswoude, dan wel Wâlterswâld. De zon is doorgebroken, wat het lopen in een straffe wind veraangenaamt. We rusten en gebruiken wat bij een ‘melktappunt’ (zelfbediening), kopen er een pak pannenkoekenboekweitmeel kijken naar de Friese stamboekkoeien op stal en gaan verder. Onderweg blijkt het hier nog een goede gewoonte iedereen die passeert - jong en oud - te groeten. Gelukkig blijft ons een ontmoeting met Piet Paulusma bespaard.
Weidse blikken, leeg hooiland en weidegebied, Bijna leeg, want schapen zijn er in overvloed, alleen vallen die niet zo op. Veel paddenstoelen onderweg, met name vliegenzwammen. Op een beschutte plek eten we een boterham.

Via een lange omtrekkende beweging komen we in de middag uit op de Harddraversdijk. Daar is het nu rustig vanwege de werkzaamheden aan de weg door firma Sjouke Dijkstra. Spontaan lees ik Sjoukje; misschien haar broer. Of neef.
Vlakbij is de bieb met een leescafé, waar we een half uur lang verpozen en de koffie/thee voor niets uit de machine gehaald mag worden. Als ik hier zou wonen (wat buiten mijn woonplaats een vaste gedachte is) - om de hoek is een flink en fris seniorenkwartier - ging ik hier dagelijks langs voor de uitgebreide leeshoek. Wat een bijna gewijde rust! En dan verder richting de Markt en het Abdijhotel.

’s Avonds gaan we er - zonder een aanloop in de gelagkamer - aan tafel in het restaurantgedeelte. Ik bestel als hoofdgerecht harder: een vis die je elders niet op de kaart vindt. Ze wordt gevangen in de Waddenzee en op enkele plaatsen in de Zeeuwse Delta. De kok laat zich weer van zijn beste kant zien. Ook het nagerecht komt uit de streek: een plankje met zes soorten Friese kaas. De wijn - ook bij de vis genuttigd - komt uit Zuid-Italië: een milde primitivo. Rood bij vis lijkt vloeken in de kerk: ‘me frega’, zeggen ze in het land van herkomst, ‘kan mij wat bommen’. Het zuidelijke rode en het noordelijke blanke blijken een prima combinatie. Ik neem mij voor om a.s. vrijdag bij de visboer na te gaan of ook in onze contreien harder aan te voeren is. Of anders heek, ook al zo’n ‘vergeten’ (?) vis: ‘Dokkum inspireert’. Dat lijkt me een mooie pay-off voor het VVV hier. 

vrijdag 20 oktober 2017

Dokkum (1); ‘Assen first’

Als kind leerden we dat Dokkum en Heiligerlee plaatsen van belang waren binnen de Vaderlandse Geschiedenis. In de eerste kwam Bonifatius om tijdens zijn niet aflatende strijd om ons land te kerstenen. In de tweede werd een begin gemaakt met de Tachtigjarige Oorlog. Beide gevechten bleken niet voor niets: elk had aan de voet gestaan van onze christelijke natie.

Van die entiteit werd op enig moment Jan-Peter Balkenende gekozen tot aanvoerder. Hij kwam uit de provincie Zeeland wat hem per definitie in aanraking bracht met een achtergrond is ver stond van de mijne. Mogelijk had hij zich nooit gerealiseerd dat het onderwijs in Nederland verschillende leerplannen kende, toen wij hem bij de aftrap van ‘Het geheugen van Nederland’ de beginzin hoorden uitspreken: ‘Wie kent niet de uitspraak van De Savornin Lohman ...’ Wat hij toen citeerde, weet ik niet meer. In elk geval keken mijn vrouw en ik elkaar aan en zeiden: ‘Nou, wij niet’.

Kinderen van onze generatie uit een katholiek Brabants nest hebben niet per se veel ‘affiniteit’ met het begrip ‘christelijke natie’ en hun roergangers. Nou is Bonifatius door de christelijken nooit echt geclaimd, in tegenstelling tot die lange oorlog. Die ellende is inmiddels door ‘Leiden’ herdoopt tot De Opstand. Op die manier blijft de oude tweedeling anno 1648 herbevestigd.

Heiligerlee weet ik niet eens op de kaart aan te wijzen. Dokkum wel. Mogelijk ook door de rol van deze plek in de Elfstedentocht. Bovendien vond Fedde Sonnema er zijn kruidenbitter uit. Het had een aanloop van decennia nodig om er zelf ook echt heen te gaan, en dat vond onlangs plaats. Om eerlijk te zijn: drie dagen aan een stuk.

Het interessante van de langer reis vanuit Den Bosch naar Dokkum is, dat als je iets omrijdt, de route door Assen voert. In die stad staat het Drents Museum. Hoe ze het voor elkaar krijgen weet ik niet: elk jaar is er minstens één bijzondere tentoonstelling die de rit erheen meer dan loont. Eerst i.s.m. met het Groninger Museum het Terracottaleger. Vorig jaar de Maya’s en nu The Great Liao. Prachtig. Alleen al het betreden van de (nog steeds nieuw te noemen) ondergrondse zaal is een feest. Dus: ‘Assen first’.

Die zaal heeft de suggestie meegekregen van een dal in Binnen-Mongolië. Zelfs de vloerbedekking is in weidemotief. Daarbinnen zijn de objecten opgesteld. De technieken om beweging en kleur voor te stellen, verrassen ons. Het verhaal over de oude nomadendynastie uit 907-1125 (die uitgroeide tot een supermacht in Azië) is helder. Eerder las ik in de NRC dat het geen sinecure is geweest om de ongeveer 145 archeologische vondsten uit China naar Nederland te mogen vervoeren.

Hier als eerste afgebeeld, is het gouden dodenmasker van de prinses van Chen, die in 1018 stierf op 17-jarige leeftijd. Deze in 1986 gevonden rituele dracht, wordt omschreven als het ‘absoluut hoogtepunt van de tentoonstelling’. Wie deze nog wil gaan bezoeken, dient snel te zijn: ze loopt t/m 29 oktober a.s.

In het oude gebouw naast de ‘kelder’ hangt een aantal zalen vol met werk van Jans Muskee. Meer dan boeiend. Als derde staat hierbij afgebeeld de grote oliepasteltekening ‘Minnie M & Mickey M’. (Meer over de daar getoonde werken? Klik hier.) 

En vervolgens naar Dokkum, dus. We worden over smalle B-weggetjes die akelig dicht langs sloten en vaarten liggen richting het stadje geleid. Binnen de gemeentegrenzen geldt de éénrichting-kruip-door-sluip-dooraanpak die ons uiteindelijk na talrijke bochtjes, kronkels en bruggetjes op de markt doet belanden.

Hup, inchecken bij het Abdijhotel, fietsen van het rek halen en in de schuur-annex-biljartkamer plaatsen, koffertjes uitpakken (we slapen onder de hanenbalken), om ons vervolgens in de gelagkamer geestelijk voor te bereiden op het diner. Het uitzicht op de gevel van de Grote of St.-Martinuskerk is grandioos, Alsof Saenredam zelf bezig is geweest, Dit keer als decorschilder, welteverstaan. Een droge chardonnay voor de dame. Voor mij is er inderdaad donker bier. Jawel: Bonifatius Quadrupel, gebrouwen met water uit de Bonifatiusbron. 10%, da’s niet flauw. Met een prachtigersmaak; ik ben gelijk verkocht.


En dan blijkt een uur later ook nog dat de kok een meester in zijn vak is. Het zou me niet verbazen als hij naar de naam Bonny luistert.

woensdag 18 oktober 2017

Madrid - Toledo (slot); Karel van Antwerpen

De laatste dag van onze studiereis naar Madrid en Toledo. Vanavond vliegen we terug naar Schiphol. Inmiddels mag het de 19 deelnemende leden van ‘De Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch’ duidelijk zijn dat Brabo’s en Bosschenaren in de 16de en 17de eeuw meer sporen in beide steden hebben achtergelaten dan alleen de werken van stadsgenoot Jheronimus.
En aan die getuigenissen wordt er vandaag nog eentje van betekenis toegevoegd: de ‘Stichting Karel van Antwerpen’.

De officiële naam luidt ‘Fundación Carlos de Amberes’. Die gaat terug op 1604, het jaar waarin Karel bij testament zijn goederen nalaat voor de ‘tijdelijke opvang’ van minder bedeelde reizigers uit al de 17 Lage Landen die in Madrid komen werken, emplooi zoeken of als pelgrim passeren en even rust nodig hebben. Dit gasthuis stichtte hij in 1594.

Wie Karel van Antwerpen is, weet niemand. Landverhuizers uit onze streken namen in Spanje vaak een nieuwe naam aan. Soms een vertaling van hun Nederlandse, zoals Antonio de las Viñas, die thuis gewoon Antoon van den Wijngaerde heette. Of Roque de Balduque, Rochus van Den Bosch, omdat die uit ’s-Hertogenbosch kwam. Karel kwam dus kennelijk uit Antwerpen. Soit.

Een aantal leden heeft eerder kaarten gereserveerd voor het Prado. De andere Spanjegangers worden door de metro (opnieuw) naar de wijk Salamanca gebracht: de stichting ligt niet ver bij het Museo Lázaro Galdiano vandaan dat we twee dagen geleden bezochten. Al snel na onze - ietwat te vroege binnenkomst - verschijnt de heer García García, professor aan de Universidad Complutense Madrid. We maken nader kennis, besluiten elkaar al snel te tutoyeren, waarna onze begeleider zich in het Engels tot de groep richt.

Het oorspronkelijke gasthuis-met-kapel bevond zich aanvankelijk elders. Het kwam in 1621 tot stand (ter vervanging van het ‘initiatief uit 1594) aan de Calle San Marcos (zie bovenste foto), achter de Gran Vía. Het werd toegewijd aan St.-Andreas, patroonheilige van Bourgondië. In die tijd bezaten ook Vlaamse naties in andere steden zoals Sevilla en Cádiz vergelijkbare St.-Andreas-voorzieningen. Het gebouw in Sevilla is deels nog in tact. In Madrid stichtten ook Portugezen, Duitsers en Fransen eigen gasthuizen. Het is de ‘boogschutter’ Miguel du Frêne, executeur-testamentair van Karel/Charles/Carlos, die na het overlijden van de Antwerpenaar uitvoering geeft aan de wens van de schenker. Koning Filip III accepteert het beschermheerschap.

Lange tijd speelt de zogenoemde ‘Vlaamse Garde’ een rol bij het voortbestaan van het ‘Real hospital de San Andrès de la Nación Flamenca’. De Spaans-Habsburgse vorsten werden begeleid en beschermd bij officiële gelegenheden door verschillenden ‘gardes’. Één daarvan was samengesteld uit lieden afkomstig uit de Bourgondische, lees Lage Landen. Ook Duitsers en andere ‘taalverwanten’ waren welkom. Ze hadden er geen weekvullende taak aan, waardoor ze de ruimte kregen voor nevenactiviteiten, zoals beschreven in de dissertatie (Princeton, 2016) van de Amerikaanse Abigail D. Newman. Uit haar onderzoek weten we dat de Bosschenaren Albrecht vanden Duengue en Guillermo de Lovaina (Willem van Leuven) in de Bourgondische garde dienden.

De band met de verre Nederlanden vervaagt in de loop der tijd en de organisatie boert achteruit. Dankzij de diplomatieke inspanning van Belgische zijde en met de hulp van Spanje kan in 1877 de nieuwbouw betrokken worden aan de Calle Claudio Coello. In de kapel hangt aan de oostzijde een groot schilderij uit 1638/1639 van Rubens, dat de kruisiging van de apostel Andreas laat zien.

In de huidige tijd is de Fundación Carlos de Amberes een Spaanse aangelegenheid, waarvan de ambassadeurs uit de voormalige 17 Spaanse Nederlanden (Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk) qualitate qua in de Raad van Toezicht zitting hebben. Het fungeert als cultureel centrum, waarvan een deel van de activiteiten verband houdt met de ‘noordelijke wortels’. Zo staat in mijn kast een aantal door deze stichting uitgegeven boeken die verslag doen van het onderzoek naar de toenmalige betrekkingen tussen Spanje en haar gebiedsdelen aan de Noordzee. Een auteur die aan die uitgaven een aandeel heeft geleverd, is Bernardo García García. Deze specialist is volgend jaar op de Nederlandse tv te zien in een serie over de Tachtigjarige Oorlog.

Bij het afscheid ontvangen wij allen een fotostatische herdruk van ‘Fondations pieuses et charitables des marchands flamands en Espagne’, geschreven in 1844-1845 door de Belg Hye Hoys, uitgegeven in Brussel 1882. Dit klassieke veldonderzoek wordt nog steeds graag aangehaald door geschiedenisstudenten uit Leuven in masterscripties over de 'Vlaamse naties in Spanje'. Het boek leest als een trein. Bijna spannend!

Na deze in mijn ogen prachtige finale, gaan we in de metro terug de Gran Vía. De groep deelnemers verspreidt zich en wij eten een Menu del Día in de straat achter de Primark, praktisch tegenover het pand waar we vorig jaar juni voor een week in een Airbnb zaten. Ondertussen staan de rolkoffertjes al in het hotel klaar: de bus staat voor om 17.00 uur voor de hoofdingang.

maandag 16 oktober 2017

Madrid - Toledo (4); bezoek op hoog nationaal niveau

De activiteit voor de ochtend van donderdag 5 oktober speelt zich af op hoog niveau. En wel op de 37ste verdieping van de Torre Espacio, onderdeel van de moderne Cuatro Torres Business Area; dit werd begin deze eeuw gebouwd op de oude plek van voetbalclub Real Madrid. De Torre Espacio is met zijn 57 etages en een hoogte van 230 m. de kleinste van het kwartet, iets wat aan de voet van deze reuzen niet echt te zien is. Down Town Madrid.

We zijn vanmorgen te gast bij de Nederlandse ambassade. Daar zal ik een lezing geven met als titel ‘Kunst van de Lage Landen naar Spanje. Bosch' werk op transport’ In juni 2016 stond ik hier met een ander verhaal voor een ander publiek in het kader van ‘BoschyBosco’, een Brabants initiatief in het kader van de expositie rond ‘onze’ Jheronimus Bosch in het Prado.

Ook vandaag zal Bosch een rol spelen. Drie vragen komen ter sprake: Waarom kwam De Tuin der Lusten in Spanje terecht (en niet in Italië)?; Hoe werd kunst richting Spanje vervoerd in de XV-XVI eeuw (weg en transportmiddelen)?; Hoe kan dat vervoer van De Tuin der Lusten gegaan zijn?

Bij de laatste draait het om een aannemelijk scenario, waarvoor Juan Vicente Elices - onze gids in Toledo afgelopen dinsdagochtend - de Antwerpse kunstenares en auteur Lieve Bedeer en ondergetekende hun kennis over dit onderwerp bij elkaar legden. Lieve en ik publiceerden hierover in het novembernummer 2015 van 'Bossche Kringen'. 
Tegelijkertijd wil ik tussen 11.00 en 12.00 uur een synthese geven van de zaken die de groep Bosschenaren tot nog toe tegenkwam (en vanmiddag en morgenvroeg nog zal ontmoeten) tijdens onze zoektocht naar sporen van het oude hertogdom Brabant en van de hertogstad Den Bosch in Madrid en Toledo van nu.

Ook hier komen we niet binnen zonder strenge controle. De eerder naar de ambassade gezonden bezoekerslijst met namen en paspoort- of ID-nummers van de 19 Bosschenaren ligt al bij de balie achter de bewaking. Gema Piquero komt met de lift van boven en in twee termijnen gaan we met haar naar de 37ste.

In ëén alinea samengevat komt mijn verhaal op het volgende neer. Tijdens het bewind van koningin Isabella I van Castilië (1451-1504) en Ferdinand II van Aragon (1452-1516) neemt op het Iberisch schiereiland de populariteit van ‘Vlaamse’ (lees m.n. uit de ‘Zuidelijke Nederlanden’) kunst, kunstenaars, handwerkslieden en producten sterk toe. Mensen en goederen gaan gedurende 1450 - 1650 in groten getale naar Spanje, dat na de Arabische Periode aansluiting zoekt bij Europa. De ‘bulk’ komt over zee. Als Don Hernando de Toledo, zoon van de hertog van Alva, in 1570 door Filips II voor een nieuwe missie teruggeroepen wordt vanuit de Nederlanden, neemt hij al zijn bezittingen mee, terwijl hij Anna van Oostenrijk (de vierde bruid van Filips II) escorteert van Vlissingen naar de kust van Cantabrië.
Het is aannemelijk dat Don Hernando - door een schenking van zijn vader inmiddels de eigenaar van Bosch’ De Tuin der Lusten - dit drieluik samen met al zijn spullen ingepakt en wel in een van de boten had laten zetten.

Na afloop van de presentatie worden vanaf verschillende plekken op de ambassade flink van foto’s gemaakt; het uitzicht over de stad Madrid is prachtig. Onder warme dankzegging ontvangt Gema het boek ‘De ontvoerde Tuin’, waarin Lieve Bedeer de avontuurlijke tocht beschrijft die Bosch’ hoofdwerk in 1570 maakte van Brussel naar Madrid.

Voor 16.00 uur staat er een bezoek aan het Convento de las Descalzas Reales op het programma. Wij tweeën zijn zo'n acht jaar geleden bij toeval bij dat klooster beland. Het duurde toen even om binnen te komen, wat vervolgens enorm beloond werd met het zien van een schat aan ‘Vlaamse meesters’. Vandaag wordt het rond 16.00 uur zo’n 30°C. De toegang is op dat uur gratis en gisteren telde ik op dat moment 120 mensen in de rij voor de poort. Een kwartier later waren er 20 toegelaten. Omdat ik niet het risico wil nemen om met de groep lang in de brandende zon te staan, stel ik een alternatief voor: Picasso’s Guernica in het Reina Sofía. Een aantal heeft al kaartjes voor het Prado, een stel dapperen waagt zich met mijn vrouw aan de rij voor het klooster en na een korte inleiding (in de lounge van ons hotel) over de Spaanse Burgeroorlog en de Guernica, stap ik met de rest op de metro.

Ook nu weer raak ik onder de indruk van Picasso’s donkere schilderij. In de omringende zalen is veel aandacht voor de tijd waarin het doek ontstond. De filmopnames van Buñuel en de nationalistische kunst maken me opnieuw ‘bozig’. Hét middel daartegen is een gang langs wat werken van een toen nog 21-jarige Dalí. Ik laaf mij aan zijn ‘Jonge vrouw bij het raam’ (1925) en neurie zachtjes Herman van Veens ‘Zij had ogen met uitzicht op zee ...’.

Weer in het hotel blijken de waaghalzen in het klooster te zijn geraakt. Ze zijn er enthousiast over. Ook deze plek had ik vroegtijdig benaderd voor een groepsbezoek, waarop een reactie uitbleef. Dit i.t.t. de organisatie die we morgen rond het middaguur gaan bezoeken: de Fundación Carlos de Amberes, de Stichting Karel van Antwerpen. Daarmee liep de correspondentie over een mogelijke inleider tot vanmiddag toe. Morgen zijn we welkom om 12.30 uur, waarbij we rondgeleid zullen worden door Bernardo García García, professor aan de Universidad Complutense de Madrid. Een van zijn specialiteiten is de toenmalige relatie tussen Spanje en de Lage Landen. ‘Perfecto’, laat ik in mijn reactie weten.

Ik bel restaurant Maricastaña (dat we maandagavond ook bezochten) voor een tafeltje om 21.00 uur. Alles bezet. Of we al om 20.30 kunnen? Tuurlijk. Heerlijk.

zaterdag 14 oktober 2017

Madrid - Toledo (3); visioen op de derde verdieping

Op woensdag 4 oktober staan we om 11.15 uur bij het Museo Lázaro Galdiano, in de chique Madrileense wijk Salamanca. Mijn vrouw en ik waren hier zo'n acht jaar geleden voor het eerst, in een poging om in die zomer alle in Spanje aanwezige werken van Bosch te zien. Nu staan we er met 19 Bosschenaren, op zoek naar de sporen van Brabanders en stadsgenoten in dit land. Hier hangt een 'Johannes de Doper in de wildernis', gemaakt door Jheronimus.

Na een introductie onder de bomen - het is mij niet toegestaan binnen een rondleiding te geven - meld ik ons aan. We blijken genoteerd te staan onder de titel 'Amigos de Bolduque', een ingekorte versie van mijn ondertekening (namens de) 'Circulo de Amigos de Bolduque'. 

Het museum bevindt zich in het voormalige woonhuis (1903) van José Lázaro Galdiano (1862 - 1947) uitgever, investeerder en kunstverzamelaar, die het een en ander aan het volk ‘vermaakte’. Op dat moment leefde hij om politieke redenen buiten Spanje.
Vier verdiepingen met al het denkbare op het gebied van kunst en vakwerk: handschriften, beelden van marmer, brons en hout, prachtig ingelegde wapens, snuisterijen in ivoor uitgesneden en vooral schilderijen in alle maten.

In een zaal hangen de Vlaamse meesters, waaronder genoemd schilderij van Bosch. In de volgende vind je de Hollandse. Dit onderscheid, gebaseerd op tijd en herkomst, is gebruikelijk in veel musea. Hier laat een tekst weten dat de eigenaar - zoals meer landgenoten - op historische gronden minder op had met de tweede groep.

Interessant is een groot schilderij van Anna van Oostenrijk, de vierde bruid van Filips II die met de boot van Vlissingen naar Noord-Spanje kwam. De pose is klassiek. In haar kleding weerspiegelt zich de 'hoge mode' van die tijd. Stoffen, kantwerk en bijouterieën uit de gewesten Vlaanderen en Brabant waren in die tijd razend populair. Kenners kunnen ongetwijfeld de herkomst van de hierop afgebeelde zaken duiden.  

Aan ons bezoek gingen de nodige mails en vooral telefoontjes vooraf. Daarin speelde m.n.de vraag een rol of een gids ons in het Engels enige toelichting zou kunnen geven. Ik kreeg de toezegging dat conservatrice Amparo Lopez dat om 13.00 uur zou doen, over het onderwerp 'restauratie aan een Bosch'. 

Dus worden we - ter afsluiting van de rondgang langs het prachtige cultuurgoed in dit museum - tegen de aangegeven tijd naar de bovenste verdieping gedirigeerd. Daar staat - perfect uitgelicht - een werk met Boschiaanse trekken. In het Frans of het Castiliaans?, vraagt Amparo. Na overleg met de groep, wordt het Spaans, waarbij ik optreed als vertaler. En dan krijgen we een exposé over 'het visioen van Tondalus', ooit door Lázaro Galdiano aangeschaft als een echte Bosch. Later onderzoek zou aantonen dat het een werk van een navolger was. 
We luisteren geboeid. Iemand noemt na afloop de voordracht 'de kers op de taart'.
  
Na de lunch in 'El Mercado' achter ons hotel en een kleine siësta, loop ik op het heetst van de dag (32°C) rond 16.30 uur met een klein gezelschap deel twee van de wandeling door het Madrid de los Austrias.

's Avonds gaan mijn vrouw en ik op zoek naar het restaurant Casa de Granada. Toen we er acht jaar geleden onder begeleiding van Alfonso Domingo langs gingen, bleek het vol. Bij latere bezoeken aan de stad konden we het niet meer vinden of was het gesloten. Dit keer lijkt er plek en sjouwen we zes verdiepingen omhoog. Op het dakterras met uitzicht op de Plaza Tirso de Molina (op warme avonden ook een uitstekende plek) beginnen we met het bestellen van een voorgerecht. Als we bij het onderdeel 'hoofdgerecht' komen, adviseert de ober ons eerst de entree te eten: 'De porties zijn hier nogal groot'. Hij krijgt gelijk. En lekker zijn de salmorejo en de ensalada Granada ook.


Om 21.45 uur nog even bij de Lidl langs en dan op zeven gemakken door een levendig centrum naar het hotel.

donderdag 12 oktober 2017

Madrid - Toledo (2): Toledo

Op dinsdag 3 oktober is het vroeg opstaan. De trein van Madrid naar Toledo gaat om 9.20 uur en voor we op Atocha vertrekken moeten we vanaf de Gran Vía nog een stuk met de metro. Om de passage te versnellen, hebben mijn vrouw en ik op maandagavond vast voldoende metrokaartjes ingeslagen. Ook de 19 retourbiljetten zijn al gehaald: de treincoupés bevatten alleen (gereserveerde) zitplaatsen (en staan is verboden). Bovendien gaan de reizigers vooraf door een controle die nauwelijks onderdoet voor die op een vliegveld. Madrid en Atocha hebben op het gebied van aanslagen een gruwelijk verleden.

Vandaag brengen we in het kader van ‘onze’ zoektocht naar Bossche en Brabantse sporen in Spanje een bezoek aan Toledo. Een imposante plaats op een dik halfuur van Madrid. Oude hoofdstad van het schiereiland onder de Visigoten, Moren en Karel V. Plek waar Arabieren, joden en Spanjaarden zichtbare herinneringen aan een rijk verleden achterlieten. En Brabo’s deden dat zoals we zullen zien.

De heuvel op! Gelukkig helpt een enorme roltrap daarbij. We lopen naar het Alcázar, dat met zijn vier ‘Vlaamse torenspitsen’ al van verre uitsteekt boven de vesting. We worden er opgewacht door Juan Vicente Elices, die deze morgen onze gids is. Deze kolonel b.d. van de Spaanse infanterie heb ik hier in 2011 leren kennen tijdens een ontvangst van een Empelse delegatie door de Academie van de Infanterie.

Het Alcázar herbergt o.m. het Spaanse Legermuseum. Voor we de zalen bezoeken die m.n. de Tachtigjarige Oorlog in beeld brengen, gaan we naar een hoekje van dit reusachtige gebouw waar Vicente bij een speciaal daarvoor ingericht hoekje stilstaat bij het ‘Wonder van Empel’ uit 1585 en de relatie van de landmacht met dit plaatsje, inmiddels onderdeel van de gemeente ’s-Hertogenbosch.

Zijn verhalen en de getoonde stukken (kleding, oorlogsmaterieel, kaarten, schilderijen e.a.) tonen wat tegenwoordig in Nederland ‘De Opstand’ is gaan heten, vanuit Spaans perspectief. De in het Engels gegeven toelichting is - behalve enthousiast gebracht - zeer informatief en verhelderend.

Als na een woord van dank de groep voor de lunch uitzwermt, eten mijn vrouw en ik op uitnodiging van Vicente met hem op het terras van een klein restaurant dat claimt de uitvinder te zijn van het lokale gerecht ‘carcamusa Toledana'. Een stoofpotje, oorspronkelijk van hertenvlees. Smaakvol. Het gesprek gaat voor een deel over de huidige spanningen tussen Catalonië en de centrale regering.

Na een warme afscheid van onze gastheer voor de ochtend, wacht ik de groep op bij de Catedral de Santa María de Toledo. Op exact deze plek stond de hoofdmoskee die na de ‘reconquista’ in 1085 door Alfonso VI de Léon y Castilla.lange tijd dienst deed als kerk. De vervangende bouw liep van 1226 (1227) tot 1493. Daaraan werkte een reeks bouwheren, waaronder Juan Alemán, Guas en de gebroeders De Bruselas; Hanequin de Bruselas, Antón Martinez de Bruselas, Egas Cueman/Egas de Bruselas. Dit drietal uit de hoofdstad van het toenmalige Brabant droeg zichtbaar bij aan dit gotische bouwwerk. Na dit trio zouden nog twee generaties nakomelingen de architect zijn van nu nog te bewonderen gebouwen in Spanje.

Ik houd een inleiding in de schaduw van de kerk, en vervolgens worden de kaartjes gekocht en gaan de groepsleden met ‘audiogids’ de reusachtige kathedraal binnen.

Het bouwplan is overeenkomstig aan wat we kennen uit de Noord-Franse en Brabantse gotiek. De ‘kloosteromgang’ staat op plaats van de voormalige ‘Jardín de los Naranjos’. Ook nu hangen er sinaasappels aan de bomen.

Er is een ware schat aan stijlen, vormen en (kunst)objecten te zien, waaronder het Retablo Mayor (grote retabel) van vijftien meter hoog en dertien meter breed dat de gehele achterwand in beslag neemt van de Capilla Mayor. Een groot deel van de Spaanse (kunst)geschiedenis passeert de revue.

Rond 18.00 uur bezoeken ik met mijn vrouw de voormalige joodse wijk. We hebben deze stad al vaker bezocht en ook nu weer ontdekken we nieuwe details. Het blijft verbazingwekkend om te zien hoe het veelkleurige verleden van dit land hier bijvoorbeeld in de architectuur verder leeft. Zo blijken sommige kerken omgebouwde moskeeën te zijn. En andere werden na 1085 opgetrokken in de mudéjarstijl, de Arabische stijl, omdat de architecten nog geen kennis gemaakt hadden met andere mogelijkheden.

Tegen 21.30 uur treinen we - na een mooie en volle dag - weer naar Madrid.


Meer over:
Het wonder van Empel en Toledo

Toledo: Arabisch verleden

dinsdag 10 oktober 2017

Madrid – Toledo (1); Vlaamse torens

'Op zoek naar de sporen van Brabo's en andere zuiderlingen in Spanje'. Onder die vlag vliegen 19 leden van de ‘Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch’ op maandag 2 oktober van Schiphol naar Barajas, Madrid. In die plaats zijn de koffers nog niet uitgepakt of de ploeg gaat op stap vanaf het hotel aan de Gran Vía langs Callao en Sol voor een wandeling door 'Madrid de los Austrias'.

Met die ‘Austrias’ verwijzen de Spanjaarden naar de leden van het Habsburgse huis die hier op de troon zaten. De ‘grote’ Oostenrijkers zijn Karel V en Filips II; ‘kleine’ wordt gebruikt voor hun nazaten. Niet dat ze gering van stuk waren; het slaat eerder op hun aanwezigheid in de machtssfeer.

Filips II verplaatste in 1561 de regeringszetel van Toledo naar Madrid. Die stad groeide - met een intermezzo in Valladolid - uit tot dé hoofdstad. Tijdens een kennismakingsreis in 1549-1550 als kroonprins door de Habsburgse landen en de Spaanse Nederlanden, had de latere Filips II liefde opgevat voor de tuinen en torens die hij tussen Schelde en Maas had gezien. Ze inspireerden hem tot de bouw van torens, voorzien van een puntig dak (chapitel) ‘a la manera de Flandes’, op z’n Vlaams, dus. Je vindt ze in El Escorial en op andere plekken in en rond Madrid. 

Raimundo Estapa Gómez (2013, pag. 265) geeft aan dat Filips II er zelfs meester-timmerlui voor liet overkomen uit Brussel om de spitsen op de juiste wijze vorm te (laten) geven. Vier jaar later hadden de Spaanse timmerlui de kunst zelf onder de knie. De opvallende spitsen vormen een opvallend architectonisch element in dit stadskwartier: ik noem ze ‘torre flamenca’, de Vlaamse toren. Vier ervan maken deel uit van de Plaza Mayor. We zien er meer, op weg naar de Plaza de la Villa, waar het oude stadhuis ook voorzien is van de nodige exemplaren.

Echt 'oud' is Madrid niet. Sporen van Romeinse aanwezigheid zijn er nauwelijks. De Visigoten bezaten een kleine versterking die in de 8ste eeuw enigszins werd uitgebouwd door Mohamed I en zijn Arabische opvolgers. Na de herovering in 1083 door de katholieke troepen onder leiding van Alfonso VI de Léon y Castilla, groeide de kleine vesting aan de huidige Cuesta de Vega, van Mayrit uit tot een ommuurde stad die Madrid ging heten.

We lopen langs het inmiddels gesloten Palacio Real waar deel 1 van de wandeling door dit deel van Madrid eindigt. Een aantal wandelaars strijkt neer op het terras van El Anciano Rey del Vino, tegenover de Catedral de Santa María la Real de La Almudena. De rest neem ik mee richting Plaza Santa Ana. Ook deze club eet buiten, bij een avondtemperatuur van 25°C.

Later slaan mijn vrouw en ik - komend van ons hotel - bij de Gran Vía linksaf vóór Primark de wijk in. Alsof we een grens overgaan en het internationale Madrid verruilen voor een bruisende en gemêleerde Spaanse buurt. In deze hoek verbleven we vorig jaar juni een week. We vinden aan de Calle Corredera Baja de San Pablo om 21.15 uur een tafeltje bij het inmiddels vertrouwde Maricastaña


zaterdag 7 oktober 2017

Bossche Preut

Deze tekst verscheen op 8 oktober als column in de rubriek 'Onder de Boschboom' in de Bossche Omroep.

15 jaar geleden verscheen 'Wè zeet uwes?'. Met het verzamelen van materiaal voor deze grammatica van de Bossche stadstaal begon ik in 1999. Aanleiding was de opmerking van Jan Heersche tijdens zijn college 'historische grammatica', dat in een dialect oude taalverschijnselen kunnen blijven voortleven. Toen snapte ik waarom wij 'hij nèèit d'ruit’ zeggen en niet 'naoit'.
In de 30 jaar die daarop volgenden, interviewde ik talloze stadsgenoten en kwamen er veie meters materiaal op band te staan. Een dik pakket vragenlijsten werd ingevuld.

Ik raakte als inleider betrokken bij Boschlogie. Wanneer ik aan de tweedejaars vroeg wat in hun ogen het meest markante woord was binnen het taalgebruik van de Bosschenaren, kon je er donder op zeggen dat er altijd wel een geinponem was die met een glimmend gezicht 'kut' riep. Opmerkelijk, want in drie decennia bijeengegaard materiaal, kwam dit drieletterwoord niet opvallend vaak voor. Overigens: de begrippen taalgebruik en dialect zijn niet identiek.
'Kut' is in Den Bosch uitgegroeid tot een cultwoord. Het komt voor in de Bossche taal, zonder - zoals bijvoorbeeld 'uwes' - typisch Bosch te zijn. Sterker nog: het is gewoon AN. Algemeen Nederlands, hoewel niet Beschaafd.

De beweerde hoge frequentie wordt niet door onderzoek gestaafd. Om de een of andere reden houden Bosschenaren de mythe - parallel aan die van hun 'grôten bèk' - in stand. Misschien om een vrijbrief te krijgen voor kinderachtig taalgebruik. Of grof. Er zijn talloze grappen. Bijvoorbeeld die van de vent die zijn vrouw steeds beleefd met twee woorden wat vraagt: ‘Bier, kut!’ Hoe plat wil je je stad te kijk zetten.

Een tijdje geleden werd de Bossche cultuur verrijkt met 'kutbier'. Toen ik zondag 24 september jl. ‘t Vughtse Bierhof 2017 bezocht, zag ik het weer aangeprezen staan. Eerlijk gezegd, schaamde ik me in onze buurgemeente voor dit exportproduct, waarbij een tekst beweert dat wij Bosschenaren vaker ‘kut’ zeggen dan ‘houdoe’.

Droplullen liggen al wat jaren in een kraam op de Bossche zaterdagmarkt en sinds kort hebben we een nieuw kuukske dat 'lulkoek' heet. Op dit niveau aangekomen, is het nu wachten op de 'Bossche Preut'. 'Preut' betekent, net als 'prut' en 'trut', zoiets als 'weke massa'. Nou, daar kun je heel wat kanten mee op. Zou op de menukaart zo maar een pikant stoofpotje kunnen zijn, of in de snoepwinkel een insinuerend vormgegeven marshmallow. Misschien ziet iemand daarin nog een gat in de markt.