vrijdag 30 maart 2018

Inlegkunde


Ik kan me niet herinneren dat ik ooit tegen mijn moeder of vader ‘Ik hou van jou’ gezegd heb. Dat deed je niet. De aanwezigheid van wederzijdse liefdevolle gevoelens was zo vanzelfsprekend, dat het uitspreken daarvan tot verbazing geleid zo hebben. We wisten het gewoon van elkaar. Net zoals ieder ervan uitgaat dat een spaarbank een kluis heeft om jouw geld veilig te bewaren. ‘Dat hoeft zo’n financiële instelling niet als onderscheidende eigenschap te vermelden’, zei prof. dr. Cees van Riel zo’n 20 jaar geleden tijdens een college over ‘branding’. Hij noemde het bezit ervan een generiek kenmerk. Vanzelfsprekend aanwezig. Eigen aan de soort. Wij masterstudenten moesten er toen erg om grinniken.

Een decennium later bleek dat een aantal beroepsgenoten kennelijk in andere collegebanken had gezeten. Tot mijn verbazing zag ik in toenemende mate reclames waarin zogenoemde generieke kenmerken zonder gêne als bijzonder aangeprezen werden. En dat gebeurt nog steeds. Beroepsgedeformeerd geraakt als ik ben, vallen mij kreten op op als: 'XY doet wat ‘t belooft’, ‘Uw wens staat centraal’, ‘Z, de bakker van ovenvers brood.’ Overbodige mededelingen, want dit soort zaken wordt gewoon verwacht van een producent, leverancier, adviseur etc. Ze zijn geen ‘plus’, zoals gesuggereerd. Dit soort gebakken lucht moet - zoals elke vorm van promotie - een positieve stemming oproepen.

Wat roept het generieke ‘Ik hou van je’ op? Misschien wil het benadrukken dat de spreker of spreekster door de desbetreffende ouders niet getreiterd, geslagen of mishandeld wordt. Helaas heeft niet iedereen een aanvaringsvrije jeugd, ‘maar bij ons zit het goed’, is hier de boodschap. Zou het zo ingewikkeld zijn? Uiteraard kan het ook een cliché zijn, via Amerikaanse films en docu’s overgewaaid uit het continent waarin telefoongesprekken eindigen met ‘We should have lunch together’ of ‘Love you mom/dad’. 

Het blijft raden. Wellicht demonstreren de vier woorden gewoonweg de manier waarop we anno nu het fenomeen ‘emotie’ benaderen. Typerend voor deze tijd is het om ‘ik hou van jou’ bij voorkeur in het openbaar uit te spreken. En het liefst ook nog voor een groot publiek, zoals in tv-programma’s. Deze week zag en hoorde ik hoe de vier kinderen hun tv-bijdrage over het artiestenjubileum van hun pa afrondden met een gezamenlijk ‘Paps, we houden van je’. Ja, dank je de koekoek.

Tegelijkertijd is opvallend hoe vaak de pers is gaan vermelden dat iemand emotioneel reageert op een gebeurtenis. Bijvoorbeeld: ‘Kamervoorzitter reageert emotioneel op opmerking dat ...’ of ‘BN’ers emotioneel bij afscheid van …’. Ook hier: een overbodige vermelding. Nogal wiedes dat mensen volschieten, huilen, vloeken bij vervelende zaken. Het zou gek zijn als ze dat niet deden.

Donderdag bezocht ik in de Amsterdamse Hermitage de tentoonstelling ‘Hollandse Meesters’. De begeleidende audiotoer bevat teksten van Geert Mak en Jan Six jr. De eerste vermeldt bij een aantal schilderijen historische feiten van Amsterdam. Soit. Kunsthistoricus en -handelaar Jan Six jr. heeft het over de kunstenaars, hun plaats in de tijd en schilderkwaliteit. Zijn humorvolle teksten dragen duidelijk de sporen van nu. Los van modernismen als ‘een meisje die’ en ‘hij beseft zich’, wordt het al snel duidelijk dat één zin bijna steeds terugkeert: ‘de schilder heeft op mooie wijze de emotie weten te vangen’. Ongetwijfeld heeft bijvoorbeeld Rembrandt dat gedaan bij het weergeven van bovenstaande studie ‘Hoofd van een oude jood’. De vraag is of dat de bedoeling was van de schilder. Ik houd er rekening mee dat in het commentaar van Six jr. sprake is van ‘Hineininterpretierung’. In het reformatorische kringen en in het Zuid-Afrikaans heet dat ‘inlegkunde’: een beschrijving waarin de spreker de voorkeur geeft aan het eigen (voor)oordeel boven een objectieve (en niet tijdsgebonden) benadering. En een objectief verhaal je m.i. als bezoeker wel verwachten.

maandag 26 maart 2018

Omboeken


 Ik herinner me een boek waarin de auteur (Philip Roth?) het verhaal vertelt van een man die een Amerikaanse roman schrijft die alle andere Amerikaanse romans overbodig maakt. Zoiets is natuurlijk een spannende gedachte: stel dat de poging slaagt. Dan zou een hele beroepsgroep op kunnen houden, om zich vervolgens voor omscholing aan te melden. Bovendien zou de succesvolle auteur zich weinig geliefd maken ik de branche. Zeker in de huidige tijd waarin bijvoorbeeld uitgevers het al moeilijk genoeg hebben in het ontlezende e-bookstijdperk. Terwijl zij als werkpaarden een kar over modderige wegen trekken, komt er opeens een mevrouw of meneer aanzetten die het sublieme weet aan te raken waarmee alle volgende literatuur gebroddel lijkt.
Nee, die persoon kan zich beter onvindbaar onder een steen terugtrekken. Overigens is die grote roman er niet gekomen.

Ook is er een oude film uit mijn jeugdjaren waarin een uitvinder een onverslijtbaar soort wol ontwikkelt. De kleding uit die geweldige stof vervaardigd, gaat een leven lang mee. Iedereen is enthousiast. Ik ook: mijn pa leidde op dat moment een groot confectieatelier.

Er ontstaat een run op met name de herenpakken. Tot de gevolgen van ‘onverslijtbaar’ duidelijk worden en het voortbestaan van heel de mode-industrie in de gevarenzone belandt. Dat laatste wil natuurlijk geen enkele in die branche werkzame fabrikant, ontwerper of modiste en dus krijgt de uitvinder op een dag een stel huurmoordenaars achter zich aan.

Boeken en films. In het echte leven echter is het voor de mensensoort moeilijk om de perfectie te bereiken. Desondanks houden we - dankzij deze incompetentie dus - het proces op gang waarin we de perfectie gewoon blijven nastreven. Kortweg: ons altijd aanwezige onvermogen leidt tot het vermogen om constant bezig te blijven. (Lees die zin nog maar ‘s ’n keertje.)

Met die wetenschap in het achterhoofd is het bijna niet te geloven dat we het bestaan van de imperfectie niet gewoonweg accepteren. Dat maakt het leven eenvoudiger. Toch kiezen we voor het tegenovergestelde en weigeren in toenemende mate om ons met de alledaagse realiteit van die onvolkomenheid te verzoenen. Liever willen we - bijvoorbeeld als het te koud of te nat is - iemand de schuld van iets kunnen geven. Dat het lot een bepalende factor van betekenis is, weigeren we te aanvaarden. Vorige maand nog stonden supporters bij het thuisstadion de spelersbus op te wachten nadat hun club ‘uit’ verloren had. Niet uit meegevoel: uit boosheid. We zijn permanent boos. Het blijkt gewoonweg heerlijk om steeds opnieuw over iets boos te kunnen zijn. Het is moeilijk om verantwoordelijkheid te nemen voor je lot, ook al heb je dat niet zelf gekozen. Dus is het de ander die de schuld krijgt, bijvoorbeeld de politiek. Populisme groeit als kool op deze voedingsbodem.

Op het vliegveld Tenerife Sur wachten we op onze vlucht naar Eindhoven. Verhalen van andere wachtenden klinken om ons heen. Een koppel heeft een eerder toestel gemist en nu gaat het duo dan met ons mee. Om hier te komen, moesten ze eerst met de boot van La Gomera overvaren. Tja, en dat schip vertrok te laat, waarop de vrouwelijke helft naar Transavia belde met de vraag ‘hoe lossen we dit op’? Nou, dat viel wel zwaar tegen, want er bleek weinig op te lossen. De vlucht tegenhouden was geen optie. Wat dan? Omboeken, mevrouw. Nou ja, niks voor niks natuurlijk. Nee, dat viel toch wel tegen van Transavia.

Achter ons stijgen op meewarige toon instemmende geluiden op rond het tweetal. Waarna het gesprek onvermijdelijk op de storm van een paar dagen geleden komt. En op de wind vandaag. ‘Nou, en daardoor had onze boot dus niet op tijd kunnen vertrekken’, riep de overgestoken mevrouw.

Jammer dat Transavia niet ook bij het weer aan de omboekknoppen zit.

maandag 19 maart 2018

Kaart lezen in Anaga


Tijdens deze ‘winterstop’ op Tenerife hebben we uiteraard weer veel gewandeld: zowel ‘op niveau’ als langs de kust. Over dat laatste deed ik hiervoor verslag. In de heuvels liepen we een aantal bekende routes en nieuwe. Die in Anaga vonden we erg bijzonder.

In de prehistorie was Anaga - in het noordoosten van Tenerife - een eiland. Tijdens de wordingsgeschiedenis van deze door vulkanen gevormde omgeving, groeide het vast aan wat aan de overkant lag en werd het part van het nu grootste onderdeel van de Canarische archipel. ‘Apart’ is de streek nog steeds. 

Zo zijn de bergruggen er scherper getekend. Scherper en spitser dan de rest van Tenerife. Door de ligging ‘met de kop in de wind’ wordt de natuur gevoed met het water van de stijgingsregens. Hoogte, bodem en water vorm(d)en een groeizame omgeving voor de laurisilva, een subtropische laurierachtige die hier, gelegen tussen 600 en 1.500 m. hoogte, is uitgegroeid tot een middelhoog ‘oerwoud’.

De wind wiegt de rafelige baarden die van takken en stammen afhangen, waardoor deze groeiwijze doet denken aan het zogeheten Spaanse mos dat in de VS zo typerend is voor de vegetatie van de broeierige en moerasrijke zuidoostelijke staten. 

Op 17 januari brengen vrienden die deze dag San Cristóbal de la Laguna willen bezoeken, ons met de auto naar de Pico del Inglés op 900 m. Daar hangt een lage bewolking die op het uitkijkpunt elk zicht op het dal ontneemt. Het is een graad of 8°C en onder kunststoffen jacks dragen we de nodige laagjes. Het pad naar beneden is vochtig: uitkijken geblazen. 

Het eerste halfuur dalen we af langs een bochtige route door de laurisilva op de Pico del Viento. Richting zee vertoont de mist gaten waardoor we zicht krijgen op prachtig groene valleien waarin de huizen en dorpjes oplichten in de zon.

Bij een viersprong staat een geel bord: Barrio La Alegría, de (woon)wijk of buurt van de blijdschap. Heeft een gevoel voor humor deze aanduiding hier gebracht? Er is mijlenver in de omtrek geen huis te bekennen. Misschien leidt dat feit tot een vreugdevol gevoel. (Als we op een later moment de kart bestuderen, blijkt La Alegría in een aanpalend dal te liggen.

De eerste bebouwing zien we zo’n drie kwartier later. We laten het bos achter ons en kunnen nu tegelijkertijd over wel drie dalen uitkijken. Prachtig. Beneden zien we een witgeschilderde rand van een bassin dat nog in gebruik is voor de irrigatie van een aantal terrassen. Als we over het stenige pad zigzaggend afdalen, blijkt dat naast die wateropslag ook een kleine boerderij in het groen staat. Om de hoek zijn er nog twee: inmiddels zomerhuisjes, zo te zien. Met een prachtig uitzicht. Het heet hier La Casa de los Berros, het Huis van de Waterkers.

Onder een donkere lucht volgen we het pad dat langzaam afdaalt. Aan de linkerhand zien we het petieterige Las Casa de la Fortaleza; niet meer dan een tweetal huizen. Alles wat hier voor het leven van mens en dier nodig is, moet per paard of muildier aangevoerd worden. Langs de bergwand slingert zich vanaf de drie wit-blauwe onderkomens die we net passeerden een dikke slang voor de watervoorziening. 

Onder Fortaleza kiezen we na bestudering van de gekopieerde beschrijving en de kaart op de iPad voor de afslag naar rechts. Al snel horen we honden blaffen. Even later zien we ze ook bij een boerderijtje dat tegen de rotsen kleeft. Vier honden waaronder een Canarische buldog. We hebben al stenen in de hand en ik wil terug voor een andere route. Het blaffen klinkt steeds indringender. Dan hoor ik mijn vrouw praten: er is een man naar buiten gekomen die de honden naar binnen haalt. 

Voorbij zijn woning aan het einde van de wereld lopen we vast in de zompige grond van de terrassen. Van boven geeft de hondenman aanwijzingen om weer op het pad de komen. Waarna we weer omhoog sjouwen richting afslag die we eerder namen onder Fortaleza om opnieuw de e-kaart te bestuderen. Juist, we moeten pas later naar rechts. Waarna we even later aan de andere kant van de pas onder een eucalyptus lunchen om daarna aan een lange afdaling te beginnen. 

We gaan door de Barranco de Valle Seco, de Kloof van het Droge Dal. Dan weer honderd meter links van het waterstroompje, dan weer rechts. Die droogte slaat zeker op een ander jaargetijde. De begroeiing is uitbundig en we passeren een gedeelte waar een klimplant voor kelkvormige bloemen zorgt. Het blijkt de bicácaro te zijn, die tussen 300 en 1.000 m. goed gedijt. Ze komt ook voor op een aantal andere Canarische eilanden.

Tijdens deze wandeling die vier uur geleden begon, zijn we tot nu toe twee watertappunten en vier personen tegengekomen: de hondenman, een bewoner van het minimalistische Fortaleza, twee wandelaars. De stilte is bijna absoluut in dit prachtige smalle dal.


Bij een aquaduct verschijnen de eerste terrasjes met groente. Er staan wat huizen, bereikbaar te voet, paard of ezel. Een half uur later lopen we door een klein lintdorp aan het water: een buitenwijk van het plaatsje Valleseco. Veel blaffende honden achter hekwerk. Dan begint de weg en na enkele minuten zien we een bushalte. We hebben mazzel en even later zitten we in een buurtbus. Eenmaal het smalle dal uit, begint bij de zee een andere wereld: die van de hoofdstad Santa Cruz de Tenerife. Vanaf het hoofdstation brengt interliner 110 ons over de TF-1 naar San Isidro. Nog een derde bus en we zijn weer in El Médano. In een uur reistijd van het groene Anaga naar het gortdroge Abona. 




donderdag 15 maart 2018

Kustpad Zuid (slot); 'la femme blanche'


In de vier voorgaande blogs over het traject El Porís - El Médano van zogenoemde Kustpad op het Spaanse eiland Tenerife, is sprake van een alternatieve route vanaf Las Maretas naar het eindpunt. Dit ter vermijding van het weinig interessante traject langs de haven van Granadilla de Abona. Deze mogelijkheid onderzochten we op dinsdag 13 februari jl.

Ook op die datum stappen we ‘s morgens uit bij bushalte Tajao, boven aan de TF-1 om langs het hiervoor beschreven leerpad af te dalen naar San Miguel de Tajao. Daarna volgen Las Arenas en La Caleta om voorbij Las Maretas weer omhoog te gaan richting snelweg. 

Net achter het laatste dorp beginnen we aan een pad door een droge en stenige omgeving met links en rechts afgeschermde tuinbouwkassen. Zoals te verwachten ligt ook langs deze stille route clandestien gestort bouwpuin. Spanje loopt volgens een recent EG-rapport achter met het recycleren van afval. In het land zelf zijn Madrid en de Canarische Eilanden de grootste achterblijvers. Op Tenerife kunnen de bewoners van zelfs de kleinste vlekken hun afval kwijt in containers voor plastic, papier, glas, keukenolie en overig. Puin dat bij eigen klussen vrij komt, verdwijnt volgens goed gebruik in de natuur. Op het vasteland van Spanje is dat op veel plekken niet anders.

Langzaam gaat het pad omhoog om bij de TF-1 in een tunnel onder de snelweg te verdwijnen. Die verbinding laat voldoende licht door om zonder lamp aan de overkant te komen. Op de zoveelsprong die we daar aantreffen, wordt op de tablet de kaart bestudeerd. De satelliet stuurt ons via een secundaire weg twee klimmende en slingerende kilometers langs de autoweg. Hebben we ons in deze keuze vergist? Het geluid van het verkeer achter de vangrails is hinderlijk, er zijn voorlopig geen zijpaadjes, dus even verstand op nul, blik op oneindig en uitkijken voor de auto’s op deze B-verbinding. 

Dan volgt een afslag en na een paar honderd meter verdwijnt de TF-1 achter de rotsen en komen we in een desolate omgeving die ons de komende uren zal imponeren. Is dit nog ‘kustpad’ te noemen? De oceaan is hemelsbreed een paar kilometer naar het zuiden. Bij de laatste afbuiging konden we haar nog zien. In Nederland zijn we bezig aan het Hollands Kustpad van Den Helder naar Sluis. Ook daar word je regelmatig een flink stuk het binnenland in gestuurd. Hier alleen geen zanderige duinen of geestgronden. We komen in een steenwoestijn.

Tenerife biedt een staalkaart aan landschappen. Keuze te over voor wandelaars (sjouwers). Die variëteit moet je vervolgens wel opzoeken. Alles draait om El Teide: met zijn 3.718 m. de hoogste berg en vulkaan van Spanje.

Deze gigant - waarvan de top sinds een maand bedekt is met sneeuw - is deels begroeid met dennen (of zijn het toch sparren), en boven de 1.000 m. wandel je er als het ware door de Alpen. Met dit verschil dat er regelmatig stukken van oude lavastromen het groen onderbreken. Ruwweg is het eiland in het noorden en noordoosten groen door de stijgingsregens en in het andere deel dor en droog. En in die laatste hoek lopen we nu door een van god en mens verlaten stuk. Ze waren er wel, althans boeren, want de stenen terrasmuurtjes zijn nog herkenbaar in het landschap.

Bij de resten van drie kleine tuitvormige muren passeren we een ‘era’; op deze cirkelvormig stenen dorsvloer. Je komt ze nog overal tegen op het eiland. Bij dit voorbeeld heeft iemand het werkvlak voorzien van een spiraal. Ik loop tussen de keurig geplaatste lavastenen naar het middelpunt. En vervolgens weer terug. Een oersymbool, dat ook regelmatig terugkomt in het werk van de kunstenaar Geert de Bruijn. Ik zal hem een foto sturen van deze plek.

Zelfs de laatste taaie begroeiing lijkt te verdwijnen wanneer we bij een verlaten steengroeve aankomen. Er zijn zoveel blokken uitgehakt dat we door een grote tunnel met rechte wanden van de ene kant naar de andere van een grote gele steenpuist kunnen lopen. Het volgende halfuur vinden we overal sporen van de arbeid die hier heeft plaatsgevonden. Er zijn overal grotere en kleinere grotten, waarvan sommige bewoond zijn geweest. Sommige zeer recent, zo te zien.

Ik zie Catherine Deneuve voor me in ‘Touche pas à la femme blanche!’. Deze cowboyfilm uit 1974 werd opgenomen in het gat dat onder de afgebroken Parijse Hallen was gegraven dan wel uitgehakt voor de nieuwbouw van de Forum des Halles die erboven zou verrijzen. Een krankzinnige film in een krankzinnig decor. Het is niet vreemd dat we ook onder deze wandeling verwachten dat er elk ogenblik indianen te paard op de heuvelrand verschijnen.

Woest, prachtig en vervreemdend, dit gedeelte. En bij een laatste bocht komt de TF-1 weer in zicht. Opnieuw gaan we via een tunnel naar de andere kant, waar we over een verre uitloper van de Montaña Pelada, de Kale Berg richting een benzinestation gaan. Vanaf dat punt dalen we tussen de plantages (en de blaffende kettinghonden) in een half uur af naar El Médano. En een kwartier later kunnen de bergschoenen naar het balkon. En wij in een luie stoel. Het was weer een mooie route, vandaag.

dinsdag 13 maart 2018

Kustpad Zuid (4); Las Maretas

Op zaterdag 24 februari lopen we (dus) langs de kust van Zuid-Tenerife het gedeelte El Porís - El Médano. Een afstand van 30 kilometer, waarvan het gedeelte tot San Miguel de Tajao nieuw is. Vanaf daar tot het eindpunt hebben we eerder deze maand al enige voorverkenning gedaan. Zo gingen we op 4 en 13 februari met de bus naar halteplaats Tajao om vandaar steeds langs een ander pad af te dalen richting San Miguel de Tajao. De eerste keer belandden we net achter het dorp, de tweede keer net ervoor, precies op de plek waar we ook op de 24ste uitkomen.

Als we de levendige lokale drukte rond de visrestaurants achter ons gelaten hebben, eten we onze meegenomen lunch op in een klein parkje vlak bij zee. Tajao is het eerste dorpje van een rijtje van vier. Hierna volgen Las Arenas, La Caleta en Las Maretas. Je moet autochtoon zijn om de exacte plaats van elke grens die hier tussen de dorpjes ligt precies aan te kunnen geven. Toen we hier op 4 februari passeerden, raakten we op een balkonpleintje in gesprek met een gepensioneerde politieman; ‘de la polocía nacional señor’. Hij was vlakbij meer bergopwaarts geboren, had in de hoofdstad gewerkt en bracht nu graag hier zijn tijd door. Hij wees de grenzen aan. Hij kende ze, zoals ik vroeger precies wist waar in Den Bosch de ene parochie ophield en de volgende begon. Ondanks zijn boeiende verhaal, bleven en blijven ook nu op de 24ste februari Las Arenas en La Caleta voor mij een samenklonterend geheel.

Zonder uitzondering getuigen alle oorspronkelijke woonhuizen van een - laten we zeggen – praktische aanpak. Tierlantijnen ontbreken, niks romantische doorkijkjes. Gewoon: wonen en werken. Een luxer nieuwbouwwijkje in ‘hoog Tajao’ is van recente datum en de architectuur plus enkele ‘for sale’-borden maken duidelijk dat de bewoners voornamelijk in Noord-Europa gerekruteerd zijn.

De huizen staan in een stenen omgeving. Op sommige plaatsen zijn er enorme happen uit de lichte en totaal kale rots gehakt om plaats te maken voor woningen.Strandjes met zand zijn een zeldzaamheid. Met name van Las Maretas gaat - in elk geval in dit seizoen - een aangename rust uit. Een plek om in retraite te gaan.

Met dat zelfstandig naamwoord kwalificeer ik met enige regelmaat ons verblijf hier: je voor enige tijd terugtrekken. Waarbij de connotatie van de retraite zoals ik die uit mijn katholieke jeugd ken, ‘m zit in de verdieping. Ik las laatst dan Martin Heidegger toen hij wat ouder was, zich in zijn denken liet inspireren door zijn wandelingen in het Zwarte Woud. Hij ontwikkelde er de gedachte van de ‘gelatenheid’. Nou klinkt dat als ‘moedeloos berusten’, iets wat hij niet beoogde. Het ging hem om een ontvankelijke opstelling voor de diepere zin achter de dingen die - om het populair te zeggen - op ons pad komen. Nou, die diepere zin ligt voor mij dichtbij: want wat bij mij onderweg tot (bijna kinderlijke) verwondering en verbazing leidt, belichaamt de zin. In die betekenis is mijn wandellust een zingevende activiteit, waarbij ik tevoren niet weet of en in welke mate die zingeving kan optreden. De natuur op Tenerife is een prikkelende omgeving. Overigens kan de Siamese tweeling verwondering&verbazing ook optreden bij het lezen van een boek. Of het zien van een kunstwerk. Hardop of in een monologue interieur wil ik vervolgens verwoorden wat tot het optreden van dit duo leidt. En om welke reden. Zo krijg je je dag wel vol!

Op 23 december - twee maanden terug dus - waren we voor het eerst in Las Maretas. We daalden toen af richting zee vanaf bushalte Chimiche. Het eerste deel van dat traject leidde ons langs met jute overtrokken bananenplantages en over groene terrassen waarop mannen en vrouwen aan het werk waren. Toen volgde de verlaten en weerbarstige stenen wereld die Las Maretas omsluit. We kwamen uit op een punt aan de westzijde van Las Maretas.

Als we daar opnieuw aanbelanden, kunnen we twee kanten op. Het pad rechtdoor zal eerst lopen langs een prachtig stuk kust waar de kleine baaien gevuld zijn met prachtig geslepen reusachtige kiezelstenen om uiteindelijk uit te komen bij de nieuwe en niet onomstreden haven van Granadilla de Abona. Een industrieel en zonder meer saaie stuk tot het pad omhooggaat over de schitterende Montaña Pelada, de Kale Berg. Na een stevige klim, ligt El Médano bij wijze van spreken aan je voeten.
De tweede mogelijkheid is om op dit punt omhoog te gaan, richting de TF-2. Onder die snelweg ligt een aantal tunnels, alleen al voor de snelle afvoer van het regenwater dat hier - als het dan ook valt - met bakken naar beneden komt. Via zo’n doorgang kom je op het pad aan de andere kant van de weg, dat uiteindelijk ook naar El Médano voert.

Gelet op de voortschrijdende tijd, kiezen we nu voor de eerste mogelijkheid, waarbij we dit keer niet over de Kale Berg, maar er omheen zullen trekken. Dus eerst de haven, dan een eco-hoek met 25 duurzame energiezuinige vakantiehuisjes in een park met windmolens en zonnepanelen (met vlakbij een verborgen zandstrandje) en vervolgens de berg met daarachter het oostelijke begin van El Médano. Als we 'thuis' komen, is het 18.30 uur en waren we negen uur onderweg. 

Het alternatief, het pad noordelijk van de TF-1, liepen we op 13 februari. De beschrijving daarvan komt aan bod in de afrondende vijfde bijdrage van Kustpad Zuid.

(wordt dus vervolgd)

PS
Op zondag 25 februari trekt een storm over Tenerife. Er valt een massa regen die zijn sporen trekt in het landschap. Tenerife Sur wordt een aantal uren gesloten voor het vliegverkeer. De straten van het laag gelegen El Médano lopen vol met water dat van de heuvels stroomt. Daar waar de barranco uitkomt op het strand van de kite surfers, zal in de kloof nog dagen een diepe sloot aangeven dat het erg nat was.






vrijdag 9 maart 2018

Kustpad Zuid (3); San Miguel de Tajao

Wie over de TF-1 van San Isidro naar Santa Cruz de Tenerife rijdt, heeft de bergen links en de oceaan rechts. Langs het water liggen - vaak aan het oog onttrokken - huizen die samenklonteren tot vlekken of dorpjes. Van hun bestaan word je je pas gewaar, wanneer je te voet het kustpad neemt.

El Porís ligt inmiddels achter ons en El Médano lijkt nog mijlenver verwijderd als we bij de Punta de los Moriscos afdalen naar La Listada. De naam van de Punta de los Jureles die weer eerder deze ochtend passeerden, riep op dat moment nauwelijks vragen op: de jurel is een veelvoorkomende vissoort. Het woord moriscos (niet te verwarren met mariscos, schelp- en schaaldieren) ken ik maar in één context, namelijk als benaming van de mohammedanen die na de 1492 ‘op koninklijk bevel’ (in naam) overgingen naar het katholieke geloof. Uiteindelijk werden ze per edict in 1609 verbannen. Veel van de naar schatting 300.000 ‘morisken’ vertrokken richting het huidige Marokko. Wat is het verband met deze rotspunt in de branding? Zou een aantal uitgeweken moren uit de koers geraakt zijn om hier per boot te belanden?
Wie weet. Wandelen onderneem je niet per se om het nut. In de tijd slaan de gedachten een eigen weg in.

Borden bij La Listada maken duidelijk dat we nog steeds in de gemeente Arico lopen. Ook hier zijn geld en moeite gestoken in voorzieningen die een stukje rotsachtig strand aantrekkelijk moeten maken voor badgasten. Aan de andere kant van de inham heet het La Jaca. Op de ‘grens’ laten twee mannen drie honden uit en wat verderop loopt een moeder achter haar driewielende dochtertje aan. Naast een man op zijn balkon is dit is al het leven dat we zien voor we het gehucht verlaten.

Hierna volgt een lang leeg stuk over de rotsen. Ter hoogte van de Caleta del Sordo, het Inhammetje van de Dove (of de Zwijgzame) zien we in de verte de eerste bebouwing van San Miguel de Tajao. De zwarte kruimelig ogende zwarte lava maakt plaats voor een keiharde gele, geërodeerde en golvende ondergrond. Op het hoogste punt staat een restaurant. Daar voorbij ligt - nog voor het oog verborgen - een volgende baai, met achter een massa gladgeslepen keien een (nu nog lege) camping aan zee. We naderen bekend terrein.

Beneden ons komt een barranco uit bij de zee. Er moet heel veel water door de kloof stromen, wil het over de wal van genoemde keien de oceaan bereiken. De regen van gisteren heeft weinig sporen achtergelaten. We dalen scherp af en staan even stil bij een groot informatiebord. Dit is onderdeel van een ‘leerpad’ dat van rechts komt en langs de westelijke zijde van de kloof loopt. Het begint boven, niet ver van de bushalte Tajao aan de TF-1. Vanaf datzelfde punt volgenden we dat pad op 13 februari jl. De route is duidelijk gemarkeerd met donkere lavabrokken. Om de zoveel honderd meter vertelt de tekst op een bord iets over de activiteiten die hier in het verleden in de natuur plaats vonden. Zo werd uit de tabaiba, hier bijna overal aanwezig taai (en saai) struikgewas, rubberachtig geneeskrachtig sap gewonnen. Iets verderop lezen we bij een berg steenafslag dat hier uit de rots materiaal gehakt werd voor de vervaardiging van bijna onverslijtbare gootstenen, irrigatiegoten en ander bouwelementen.

Er is ook nog een andere weg die vanaf de bushalte Tajao naar de zee voert. Deze begint ook bij het leerpad, en wel bij El Arco de Tajao - een grote stenen boog - en de daarnaast gelegen ‘era’, een voormalige stenen dorsvloer. Die zagen we op 4 februari waarna we in een noordelijke bocht om het dorp afdaalden om uit te komen bij het water.

Nu, op 24 februari steken we de barranco over, lopen we over de ronde keien langs de camping en wandelen het dorp binnen.

San Miguel de Tajao doet ook tijdens dit tweede bezoek levendig aan. In een bepaalde hoek vind je een concentratie visrestaurants die, in elk geval ook dit keer, zich onttrekken aan het de belangstelling van toeristen. Rond 13.30 uur blijkt het een druk trefpunt van, laten we zeggen, Spaanse chique. De auto’s staan op een parkeerplaats tussen hoge rotsen, terwijl bestuurders en passagiers bezit nemen van de straat. Binnen en op de kleine terrassen is te weinig plek, dus laveren we tussen de lunchgasten door, op weg naar een rustig plekje aan de baai waar wij ons meegenomen 12-uurtje zullen gaan verorberen.

(wordt vervolgd)

woensdag 7 maart 2018

Kustpad Zuid (2); leprozenvallei

Tijdens onze wandeling zaterdag 24 februari over het 'kustpad' van El Porís naar El Médano komen we voorbij de vuurtoren van het eerste plaatsje bij een glooiende vlakte waar 35 verlaten gebouwen liggen. Deze plek wordt op internet door een bezoeker ‘La Valle de los Leprosos’ genoemd wordt: ‘De vallei van de lepralijders’.

Er heeft nooit een melaatse hoeven te wonen, want toen het geheel in 1943 zo goed als klaar was, viel lepra inmiddels te genezen! Afijn, d’r zijn nog een tijdje militairen opgeleid en sindsdien staat het leeg. Er zijn mensen die vinden dat er ‘s nachts vreemde geluiden vandaan komen. Ook zouden er met enige regelmaat haantjes gevonden worden met afgehakte koppen. 'Allemaal onzin', zeggen inwoners van El Porís.


Het is alsof je door een verlaten decor loopt dat na de filmopnames is blijven staan. Bizar!

In die tijd lag het sanatorium in een van god en iedereen verlaten oord. Er was nog geen TF-1 of andere snelle verbinding met de hoofdstad Santa Cruz de Tenerife. In feite was er sprake van een geïsoleerde omgeving met in de buurt wat dorpjes met vissers en landbouwers. Het toerisme speelde zich voornamelijk af aan de andere kant van het eiland, in de buurt van Puerto de la Cruz. In de drogere hoek waar wij nu lopen, zou de komst van vakantiegangers pas rond 1980 op gang komen en daarmee de aandacht voor het aanbrengen van infrastructuur.

We doorkruisen de voormalige leprozenopvang: een spookstadje. Op een brede gevel van een desolaat gebouw staat in geschilderde hoofdletters ‘eliminar’. Zo te zien wordt die afbraak overgelaten aan de elementen.
Elke ruimte is te betreden. Binnen en buiten zijn graffiti aangebracht.

Soms zijn er interessante ‘doorkijkjes’.

Het geheel wordt gedomineerd door een betonnen kerkgebouw ‘al más puro estílo franquista’. Het trio Franco, Hitler en Mussolini bezat een opvallende voorkeur voor robuuste betonnen architectuur. Aan de vooravond van wat later de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) zou worden, ontmoette de als militair gouverneur naar de Canarische Eilanden weggepromoveerde Francisco Franco een aantal andere samenzweerders tijdens geheim overleg in de bossen van La Esperanza, hier zo’n 40 kilometer vandaan.

We betreden de kale gebedstempel. Duiven fladderen op. Bij het priesterkoor staat op de muur ‘Cristo vive’. In die voorzijde zijn met de spuitbus vier hoofden van heiligen aangebracht.

Als we de kerk verlaten, blijken meer wandelaars op dit oord afgekomen te zijn.

Dan gaat het pad steil naar beneden richting Abades, een witte nederzetting waaraan in 1986 begonnen werd. Je moet van dit soort ‘nieuwbouw’ of ‘projectontwikkeling’ houden. Na de aanleg van het vliegveld Tenerife Sur en de TF-1 ontstond op die plek een verzameling houten ‘bouwsels’, opgetrokken door mensen die elders op het eiland woonden. Een soort weekendhuisjes in het wild, zoals je deze nog op de eilanden kunt tegenkomen. In de jaren 1978-1986 heette het Los Abriguitos. De ‘beschutte plek’ ging in de fik waarna Abades ontstond. Iets verderop lijkt een soortement camping nog aan de oude vrijplaats te herinneren.

Bij de Punta de Abades gaat het over de rotsen opnieuw beurtelings omhoog en omlaag. Aan een kleine baai staan wat campers: in Spanje is wildkamperen op de meeste plaatsen geen probleem. Verderop is het weer klimmen, waarbij het stenige en nauwelijks waar te nemen pad talrijke afslagen kent. Sommige van die paadjes houden op boven de oceaan en eindigen op zwarte plateaus waar vissers staan te hengelen. Het is zoeken tussen al de zijweggetjes naar de goede route.

Ook hier zijn duidelijk de resten waar te nemen van de terrassen waarop generaties lang land- en tuinbouw bedreven werd. Het water kwam in stenen goten vanuit bassins die nu lomp en lui in een leeg landschap liggen.

We lopen verkeerd, vinden het pad weer terug en bij een aantal windmolens komen we in het groen. Hier zijn nog terrassen in gebruik voor de teelt van pompoenen. Bij een stenen gebouwtje staan vier busjes voor het vervoer van de werkers in het veld. Deze komen zo te zien uit het gebied ten zuiden van de Sahara. Tot zeven jaar gelden lagen de eilanden van deze archipel op de route van wrakke bootjes die zogenoemde ‘sin papeles’, migranten zonder persoonlijke documenten, richting deze uithoek van Europa vervoerden. Inmiddels is deze verbinding vrijwel onmogelijk geworden. Is dit hun eindbestemming?

Vanuit de hoogte bij de Punta de los Jureles kijken we uit op La Listada. Een jurel of chicharro is een populaire vis. Ik vraag me af of aan de Nederlandse kust soms een 'haringhoek' te vinden is.

(wordt vervolgd)

maandag 5 maart 2018

Kustpad Zuid (1); El Porís

Je zou Tenerife over het Kustpad kunnen rondwandelen. ‘Zou’, omdat dat veel tijd en stevig wat logistiek geregel vraagt. Waarbij komt dat hét pad niet bestaat, althans niet in een als zodanig geregistreerde vorm. In Groot-Brittannië, waar ‘the coastal path’ een instituut is en er overal aanwijzingen, tourniquets of overstaptrapjes staan, werden we eens ‘ingelopen’ door een jongere vrouw. Zij liep het pad langs de kust van Engeland en Wales. Aan de grens met Schotland ging het langs de Hadrian Wall. Ze deed het om aandacht te vragen voor een goed doel. Ze had sponsoren, media-aandacht en een echtgenoot die haar ‘s avonds bij elke finish opwachtte met een ploeg van de plaatselijke omroep en de camper. Het warm eten stond dan al klaar. Zij liep, hij regelde. Ideaal. Nou ja, die tocht langs heel Tenerife is nou ook weer geen hyperventilerende droom of een kwellende passie.

Het afgelopen decennium hebben we op dat eiland uren en uren gewandeld. Het is er bergachtig waardoor het woord ‘rondgesjouwd’ zeker op zijn plaats is. De ene keer in het binnenland en de andere ergens langs de Atlantische Oceaan. Zo ook afgelopen maanden, dit keer in het zuiden, waarbij ‘en route’ bij het water de ooit geopperde ‘rondgang’ een enkele keer ter sprake kwam. 

Onlangs hebben we het traject El Porís - El Médano toegevoegd aan de tot dan toe gemaakte afstand. In totaal 30 kilometer, een hoeveelheid die je over de Brabantse hei in een ruk ‘wegloopt’ binnen zes uur. Wij noteerden op 24 februari in totaal negen uur, inclusief de pauzes, het rondkijken en gefotografeer, plus bij tijden het gezoek, ondanks de aanwezige route op de iPad. Vooraf legt mijn vrouw het pad nauwgezet vast met behulp van het programma Maps.me. Onder het lopen geeft een pijltje via ‘een satelliet’ op de kaart aan waar je je bevindt. Op veel plaatsen is het kiezen uit de aanwezige ‘paadjes’. Sommige lopen af en houden op bij de vloedlijn. Weer andere stoppen boven een kloof. Het zeer geaccidenteerde terrein maakt ‘een vooruitziende blik’ moeilijk. Trial and error dus, op zo’n ogenblik. Ondanks de geavanceerde kaart.

Hoe dan ook, genoemde afstand is in een dag te doen. Voorafgaande aan wat we op die zaterdag in februari ‘ter afronding’ overbrugden, hadden we al enig verkenningswerk achter de rug. Drie keer eerder namen we de bus om onderweg ergens uit te stappen en te voet terug te gaan. ‘In stukken’ kan dus ook. In de beschrijving die in een aantal blogs hierna volgt, zal de tekst hiernaar verwijzen.

El Porís, daar beginnen we dus. Een pad dat bij de bushalte van lijn 111 boven aan de autoweg begint, leidt al snel naar beneden. De TF-1 en het autogeruis verdwijnen meteen. 
Vijf jaar terug waren we hier om vrienden te bezoeken die er tijdelijk neergestreken waren. Sindsdien lijkt er weinig veranderd: de rust regeert op deze zaterdagmorgen. Er staat uitzonderlijk weinig wind, de hemel is blauw en de temperatuur 20°C. Wie hier als toerist komt, moet zichzelf goed kunnen vermaken. Degene die een boek wil schrijven, vindt hier tijd. Voor het naslaan van gegevens bezit niet elke te huren ruimte wifi. Zelfs het fantastisch ogende (in een grot geconstrueerd) ruime onderkomen La Cueva aan de Avenida Marítima 11 moet het zonder die faciliteit stellen. Een auto is ook wel handig.

Vanaf genoemde Avenida annex mini-boulevard gaan we om 09.30 uur richting vuurtoren. Al snel laten we de bebouwing achter ons en even later dalen we over de rotsen af naar een verborgen strandje. Een bord verwijst naar een ‘geheime surfschool’.

Achter dit toch niet zo geheime strandje dat gewoon Playa Grande blijkt te heten, ligt tussen een worp huizen de Ermita de Nuestra Señora de las Mercedes. In de blikkerende ochtendzon steekt het witte gebedshuis af tegen het bergmassief in de verte waarbij de besneeuwde top van El Teide een opvallend deel vormt van het decor.

(wordt vervolgd

vrijdag 2 maart 2018

Geert en de spiraal

In onze wereld wordt druk gezocht naar nieuwe symbolen. Kruisbeelden verdwijnen en 3 miljoen boeddhabeelden verschijnen. Het kan ook minder spiritueel, bijvoorbeeld met individuele ‘op het lijf geschreven’ tattoos en versierde kunstnagels. ‘Kunst’, zoals in ‘kunstklets’, het verdwenen woord voor margarine. Hiermee gaf de generatie van mijn oma de afstand aan tussen wat nep was en echt: de roomboter.

Ik ken de kunstenaar Geert de Bruijn niet anders dan zoekend naar symbolen. De verdwenen wereld van Kelten en de nog aanwezige der Maori’s zijn een open boek voor hem. Eerlijk gezegd hebben wij thuis er en passant ook een tic van meegekregen. Nog niet zo lang geleden, tijdens een wandeltocht half februari door een dor, versteend en tegelijkertijd indrukwekkend mooi landschap aan de zuidkust van Tenerife, was het weer eens raak.

In het door God en boeren verlaten geërodeerde land kwamen we langs een 'era', een voormalige dorsvloer. Dit soort cirkelvormige stenen platte vlakken ligt overal verspreid over het eiland en symboliseert voor ons het beulswerk van de landarbeiders vóór de komst van het toerisme. Iemand had met lavastenen de ronde plek voorzien van een spiraal. Die zagen we en riepen unisono: ‘Geert de Bruijn’. Dit in zichzelf gedraaide patroon verschijnt op menige De Bruijn. Het kent veel betekenissen; voor Geert is het de levenslijn van de mens en tegelijkertijd verbeeldt het de tijd. Je kunt het van binnen naar buiten of juist andersom ‘lezen’.

Inmiddels is De Bruijn zelf ook een symbool aan het worden: hij werkt al 35 jaar bij dezelfde baas. Een fenomeen dat je steeds minder ziet. Of hij op Koningsdag voor deze trouw een medaille krijgt, valt nog te bezien. Daarbij is de vraag moeilijk te beantwoorden wie die baas is. Ik houd het op de moedergodin, zijn muze. Zij is het immers waaruit al 35 jaar zijn werk voortkomt.

Ze bevindt zich in het midden van de spiraal. Niet als doel of eindpunt: zij vormt het begin van de weg die naar buiten leidt. Steeds verder draait de wandelaar van haar af en krijgt haar tegelijkertijd door de roterende gang telkens opnieuw in het oog. Zo kon de moedergodin de bron blijven voor De Bruijn creatieve bestaan, terwijl het pad van deze kunstenaar - die zich gaandeweg letterlijk ‘ontwikkelende’ - dieper werd en voor nieuwe perspectieven zorgde. Het aardige van de op deze wijze ‘gelezen’ spiraal is, dat deze een vast begin kent én een open einde.