woensdag 31 juli 2013

Vught

Als burgemeester Roderick van de Mortel op 5 november 2012 een vanuit Den Bosch naar zijn gemeente overgekomen restaurant (her)opent, laat hij er in zijn toespraak geen misverstand over bestaan: Bosschenaren trekken al eeuwen naar Vught. Aangelokt door het daar aanwezige groen en de frisse lucht. Kwaliteiten die te verkiezen zijn boven de Diezegeur in een benauwde vestingstad.

De loop naar buurmans gras blijft ook in de huidige eeuw onverminderd populair. Daarom vertaal ik in mijn beschrijving van de Bossche grammatica ‘Wè zeet uwes?’ die diepe verkaswens van veel stadsgenoten met een voornemen: gesteund door de ongetwijfeld vette opbrengst van een gefingeerd ‘taalfoutenpotje’ wens ik in Vught te gaan bouwen. De keuze voor juist deze aanpalende woonkern geschiedt niet lichtvaardig: Rosmalen is aardig, St.-Michielsgestel lijkt wat hoger geklasseerd, Vught is de absolute top. Bovendien zijn de overgang naar en inburgering in juist die plaats bijzonder eenvoudig: ik weet er zoals veel Bossche Kneupen de weg en ken er veel mensen. Al jaren. Al vanaf het St.-Janslyceum, de IJzeren Man, ’t Swijnshooft, la Bastille, de dansles bij Wim Voeten en Jeanne Assmann. Zelf heb ik vanaf mijn jonge jaren nauwelijks een gemeentegrens ervaren: de gemengde aanwezigheid van Vughtse en Bossche jongelui op genoemde en andere plekken was (en is nog) alledaags en vanzelfsprekend. Opgeteld heb ik evenveel Bossche als Vughtse mèskes naar huis gebracht en gekust, om maar wat te noemen. Met mijn vrienden was dat niet anders. Het schooluniform van de vriendinnen die ik opwachtte bij Regina Coeli kan ik nog zó uittekenen.

Den Bosch en Vught hebben een relatie die voor beide kanten profijtelijk werkt. Het ‘staatkundige’ membraan houdt weinig tegen. Een belangrijkere aanwijzing, of zo u wilt ‘bewijs’ voor de open grens tussen beide oorden ligt bij het dialect. In het eerdergenoemde ‘Wè zeet uwes’ haal ik de bevindingen aan van prof. dr. Anton Weijnen rond de dialectgrenzen in en rond onze stad. Uit zijn dissertatie blijkt dat naast het Rosmalens, ook de dialecten van het aangrenzende Empel, Bokhoven en Vlijmen van het Bosch verschillen. Mijn eigen onderzoek maakt duidelijk dat het Vughts nauwelijks afwijkt van onze stadstaal. De ‘taalafstand’ wordt pas groter bij rafelranden: in de Gement waar invloed optreedt vanuit het Vlijmens. Of aan de Essche kant. ‘Kom-Vughts’ echter, om maar een term te introduceren, en mijn eigen stadstaal ontlopen elkaar niet veel. En zo’n overeenkomst bestaat alleen als uitkomst van een eeuwenlange uitwisseling. Van acceptatie ook. Wellicht een wat eenzijdige uitwisseling waarbij het Bosch de beïnvloedende bron is. Anders gezegd: een contact dat het optreden van een ‘Bossche taalkundige expansie’ mogelijk maakte. Een fenomeen dat - zoals Weijnen in een andere studie aantoont - richting Hintham en Rosmalen niet plaatsvond.

Zoals Vught en Den Bosch elkaar al jaren vanzelfsprekend aankijken, zo blikken Rombouts en Van de Mortel op dit moment blijkens hun uitspraken in het Brabants Dagblad ieder een andere kant op. De eerste naar het oosten, de tweede naar het zuiden. Ze staan met de rug naar elkaar toe en ontkennen daarmee de aanwezigheid van een al langdurig ‘engagement’ tussen beide gemeentes dat het product is eeuwenlange beïnvloeding. Rombouts gelonk richting Oss is een farce en Van de Mortels geflikflooi met Boxtel en Haaren gaat tegen beter weten in. Dan toch maar wachten tot over een paar jaar de Bossche burgemeesterszetel vacant komt? Die stoel lijkt me geschapen voor Roderick. Door zijn ervaring aan beide zijden van de huidige papieren stadsgrens, kan hij ongetwijfeld de sterke en zwakke momenten die zich in elke langdurige relatie voordoen, met wijsheid tegemoet treden. Met het rapport van de Commissie Huijbregts kan de sollicitatiecommissie vast warm draaien.

Deze tekst verscheen als column in de Bossche Omroep van 14 juli 2013



vrijdag 5 juli 2013

Seasick Steve

Natuurlijk ken ik dat verhaal van die vlinder die in het Amazonegebied wegwiekt, el Niño veroorzaakt, daarmee stormen ontketent en de Maas buiten haar oevers laat treden. Mijn stad Den Bosch ligt al dan niet toevallig aan de Maas en dankzij die hele keten zit Brazilië zo'n bietje 'om de hoek'. ‘Mondiaal denken’, houd ik me voor. ‘De wereld is groter dan wat je ziet’. ‘Alles heeft met alles te maken’.

En bij de Bossche schutting rond mijn reservaat duikt ineens Seasick Steve op. Tot 4 juli 2013 voor mij een onbekend fenomeen, hoewel de persoon al sinds 1941 bestaat. Niet eerder heeft de wiekslag van welk vliegend beest dan ook hem onder mijn aandacht gebracht. 'Hij was bij DWDD", mailt een vriend. Zo zie je maar. Donderdag 4 juli figureert meneer in het Cultureel Supplement van de NRC, geportretteerd als musicus bij het a.s. North Sea Jazz. ‘Zeeziek Steven’: nooit van gehoord.

Op het internet scoort zijn naam hoog. Eigenlijk is Seasick Steve - hij moet al kotsen in een kano - nou ook weer niet zo lang bekend. Zo’n beetje vanaf zijn 65ste; een feit dat mij nog alle hoop geeft.

De singer-songwriter blijkt een curieus verschijnsel. Op de leeftijd waarop ik Latijnse stamtijden leerde - do dedi datum - liep hij van huis weg. Een zwervend bestaan volgde waarin hij niks en van alles deed. Ook was hij boerenknecht.

Daarvan zingt hij. En van de liefde. Op zijn laatste cd ‘Hupcab Music’ valt dat allemaal te beluisteren. Nog niet eerder hoorde ik een lied over de liefde voor tractoren. Wel over de ‘boerderieën’, van de ‘Boertjes van Buuten’, hoewel zijn ode daar totaal niet op lijkt.

Seasick Steve zingt over de wondere wereld binnen zijn agrarische thuisland. Waarbij de man zich begeleidt op opmerkelijke gitaren, gemaakt van wieldoppen en sigarenkistjes. Curieus.

Vanmiddag heb ik zijn laatste cd gekocht. Omdat de buren niet thuis waren, kon de volumeknop voluit. Mijn favoriet? Een rustig lied: ‘Purple Shadows’. ‘Ingetogen’, zoals de jongedame ongetwijfeld zou zeggen.’Ingetogen’.

En die vlinder? Seasick Steve is al wat langer op pad en gisteren raakte hij mijn bestaan. Ik fluit de melodie van ‘Purple Shadows’ op de fiets naar de stad. De kaas die ik daar op de Markt koop, smaakt ineens nog lekkerder.


donderdag 4 juli 2013

Reichsburg Cochem

Cochem aan de Moezel is erg toeristisch. Er meren Rijncruiseschepen af uit de aanpalende landen; andere dagjesmensen arriveren met bussen of eigen vervoer. In de naar mijn idee alleraardigste Altstadt barst het van de winkeltjes en eetgelegenheden. 'Veul volk' dus. Wij verblijven aan de overkant van het water, in Conde. Louter toeval, onze keuze voor het ‘Altes Fährhaus’. Best prettig ook. Prima B&B. Zoals in veel drukke plaatsjes is het 100 meter van het centrum rustig. In deze streek is het heerlijk wandelen.

Dat laatste hebben we gisteren gedaan. Vandaag 25 juni lopen we met een lus door Cochem City omhoog naar de Reichsburg. Het kasteel oogt als een filmdecor en het domineert met zijn hoge ligging het stadje. Het ligt pal tegenover 'ons' B&B-balkon.

Meer mensen zijn deze ochtend op het idee gekomen de torenrijke vesting te bezoeken: het hangt er met de benen buiten. Zonder morren laten we een grote groep Britse schoolkinderen voor gaan. Ze klinken Schots en hun opvallend dunne kledij op deze frisse morgen lijkt hun noordelijke herkomst te bevestigen. Een grap in Schotland luidt dat je als toerist beter een trui kunt blijven dragen, wanneer de plaatselijke bevolking in een T-shirt rondloopt.

Rond 1000 bouwt de Pfalzgraf de eerste versterking. Uitbreiding volgt in de eeuwen daarna totdat Zonnekoning Louis XIV het in 1686 zo nodig moet verwoesten. Het geheel ligt er bekant twee eeuwen verbellemond bij totdat in 1868 de rijke Louis Ravené uit Berlijn de bouwval koopt en restaureert. Sinds 1978 is de stad Cochem eigenaar. Onze gids - een Duitse broer van Bill Cosby - vertelt zijn verhaal op smakelijke wijze. De man blijkt ook het Nederlands goed onder de knie te hebben, pure service voor de verdwaalde landgenoten die in hun jeugd de Duitse tv-zenders niet konden ontvangen.

We bezoeken zeven van de 50 kamers. Dit aantal is gemeubileerd; de rest staat leeg. Veel Delfts blauw in de open haarden en op de kasten. Wie een wens wil doen, kan plaats nemen onder een hangende talisman: half vrouw - half vis, voorzien van een hertengewei. Zoals er in vroeger eeuwen binnen de Nederlanden bier gedronken werd i.p.v. vervuild water, zo was dat hier wijn. We zien de pullen waarmee de paters hun dagelijkse rantsoen van vijf liter uitgereikt kregen. Voor de nonnekes was drie voldoende. Het alcoholpercentage was bijzonder laag.

Aanpalend bezoeken we in de balkontuin een demonstratie van een vrouwelijke valkenier. De wind is iets te sterk voor een uitgebreide show. Uitleg en praktijk vormen een mooie aanvulling op de eerdere rondgang.

Met een blik op de ‘heksentoren’, voorzien van een afbeelding van St.-Christoffel (die overigens als heilige geschrapt zou zijn uit de santenboetiek) lopen we langs een achterafweggetje weer terug, waarbij we een pestkapel uit 1422 en resten van de stadsmuur uit 1352 passeren.

Zeker, of ‘ook’ met kinderen een aanrader, dit kasteelbezoek, zeggen we tijdens de boterham. Daarna gaan we de rivier over en slaan linksaf voor een bezoek aan een wijnboer. De landgenoten die in hun jeugd het Duits uit hun vakkenpakket weerden, krijgen van de jonge gids een samenvatting. Haar Engels is voortreffelijk. Toch curieus, in mijn ogen, dat vertaalwerk in ons buurland.

woensdag 3 juli 2013

‘Wijntjuuuh …’

Wijn kwam bij ons nauwelijks op tafel in mijn jeugd. Mijn ouders dronken misschien drie keer per jaar - buiten de deur - een bourgogne of een bordeaux. En die laatste viel dan ook nog slecht bij mijn pa ook nog ook nog. De keren dat hij met zijn baas naar Italië en Frankrijk ging, prees hij bij thuiskomst de drankkennis- en keuze van zijn directeur. Het zou nog jaren duren voor in het gezin bier, borrel of advocaat ook maar enige concurrentie kreeg van iets wat onder een kurk zat.

Toen ik op enig moment met klanten aan tafel moest, liet ik aanvankelijk de wijnkaart over aan de andere partij. Na een smakelijke bijscholing, ging ik zelf de keuze bepalen. Er bestaat veel onzin over deze drank.

Op één woord stond tijdens de wekelijkse proef- en kennissessies zoiets als de doodstraf. De bevelvoerende vinologe was daarin heel duidelijk: ‘wijntje’ mocht niet over onze lippen komen. Wie ‘wijntje’ zegt - luidde haar oordeel - afficheert zich daarmee als onverschillig, onkundig en lomp. In het gezelschap van ruiters heeft een paard tenslotte ook benen en geen poten. Een kwestie van respect. Terecht of niet, maar als ik nu iemand hoor zeggen ‘doe maar een wijntje’, krijg ik dezelfde rilling als bij het eerste woord in ‘hun lezen de krant’.

Hieraan denk ik als we eind juni wat dagen in de buurt van de Moezel vertoeven. En aan een ex-schoonzus die op feestjes om ‘een moezeltje’ vroeg. Het zal niet aan haar gelegen hebben dat de wijnaanplant langs deze rivier krimpt; een proces dat al eeuwen loopt.

Vanaf de weg is goed te zien hoe op de steile hellingen met name de hoogste stukken er verwilderd bij liggen. Infoborden bij de Apollowandelroute in de buurt van Cochem maken duidelijk dat op dergelijke plekken na tien jaar inactiviteit, de verbossing een feit is. En dát terwijl juist hier de zonnestralen een zodanige hoek maken, dat er geen energie verloren gaat. Voeg daarbij nog eens de weerkaatsing van het water en het feit dat leistenen ondergrond 's nachts de opgevangen warmte afgeeft, dan kunnen de stokken niet beter staan dan op hoog niveau.

Ongemak en concurrentie knagen aan het bebouwde areaal. De ‘steilbouwer’ moet zich onderscheiden met een Riesling van eersteklas kwaliteit. Een verhaal dat we wat jaren terug ook in Luxemburg hoorden.

Tegelijkertijd zorgt de terugloop van het aantal wijnstokken nog voor een ander effect. Onderweg lezen we dat in het relatief warme Moezeldal de stenen wijnterrassen in de loop der tijd aantrekkelijke zijn geworden voor een bepaalde flora en fauna. Rond de leistenen muurtjes heeft zich een microklimaat gevormd dat voor sommige hagedissen, slangen, bloemen, struiken en heesters een noordgrens geworden is. Bedrijfssluiting maakt hieraan een einde, waarmee ‘uitzonderlijke’ dieren en begroeiing verdwijnen. Om die reden wordt met vrijwilligers de conservering van verlaten terrassen nagestreefd. Een verschijnsel dat je ook op La Gomera aantreft.


’s Avonds eet de een gebakken forel en de ander asperges met ham. Het gekozen ‘wijntjuuuh …’, een ‘grauburgunder’ zoals de ‘pinot gris’ hier heet, smaakt er heerlijk bij. Deze druif komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Uit de Bourgogne, of de Champagne. Dat geeft aan ‘Doe mij maar een moezeltje’ een speciaal accent.

maandag 1 juli 2013

'Wilder' Endert

Maandagmorgen 24 juni 2013 - nu een week geleden - stappen we om 11.11 uur in de bus Cochem - Ulmen. Onderweg 24 km bijna leeg landschap met heuvels, bossen, gras- en graanvelden. Een grauwe lucht hangt boven Ulmen en net als we daar uitstappen, begint het te hozen. Dit soort weer is voor de ochtend voorspeld, met een maximum van 12°C.

Iemand heeft zijn lege garage open staan en van die beschutting maken we dankbaar gebruik. Na tien minuten kunnen we onze schuilplek verlaten om op zoek te gaan naar de Endert. Dat blijkt wat gecompliceerd dus loopt een enthousiaste bewoner 'die toch een eind die kant op moet' mee tot aan een bosweg. Tien minuten later en lager staan we bij een stroompje dat we langs de linkeroever volgen. Ondanks de voorspelde gematigde temperatuur is het dampig warm onder een dreigende lucht. Overigens zal het verder de hele dag droog blijven. 

Het wordt een gevarieerde tocht van 20 km langs de ‘Wilder’ Endert. Soms dicht bij de rivier, dan weer hoog boven het water. Veel stroompjes voeden de Endert. Regelmatig loopt die toevoer over het pad. We steken twee maal een 'grote weg' over, de enige momenten tijdens de wandeling waarop we de rust verlaten.  


Bij een waterval van vier meter gaan we even naar links. In het Maria Martental bevinden zich een kerk en een klooster. Maandag rustdag, dus is de uitspanning dicht waar we wat willen eten. In het 'Täl der Märtyrer’ zouden volgens een legende in de vierde eeuw Romeinse soldaten en christenen gedood zijn omwille van hun geloof. Eeuwen later kwam er een kerkje. Nu staat er een klooster; de jaarlijkse bedevaart vond afgelopen zondag plaats. 

Een afwisselende tocht. We komen nauwelijks iemand tegen. ‘Maandag rustdag’? Een stuk verder is een nieuwe bypass aangelegd, kennelijk na een aardverschuiving. We hijsen ons langs een 'via ferrata' omhoog. Pittig. Waarna een flink stuk volgt langs oude watermolens.

Daarvan moeten er een 30-tal gestaan hebben. We tellen er nog zes, inmiddels woonhuizen-aan-het-eind-van-de-wereld. Aan twee valt de voormalige bedrijfsactiviteit nog terug te lezen. Met name bij Göbels Mühle, nu een uitspanning. Ook al rustdag.

Het wordt dus een late lunch bij Hotel Weissmühle. Een kaart op een bord langs de weg laat zien waar en hoe we gelopen hebben. Nog twee km te gaan en de honger is groot. De keukenbrigade gaat pas om 18.00 uur aan de slag en dus wordt het koffie/thee met kersenkwarktaart. De gelegenheid afficheert zich als ‘Silence hotel’. ‘Ruhe hotel’ had voor mijn part ook gemogen. Dat snappen al die Walen, Vlamingen en Nederlanders die het terras bevolken ook. En het is - buiten het gemurmel van deze bezoekers - inderdaad bijzonder rustig en stil.

Tot mijn grote verbazing zal ik de twee dagen daarna barsten van de spierpijn in mijn benen. Opmerkelijk. Dus wordt het ‘dinsdag rustdag’.