zondag 29 december 2013

Brabants moeke

Onlangs zag ik weer een stukje van het oude Polygoon Journaal. Met eindtune, dit keer en ogenblikkelijk dacht ik aan die blanke top der duinen. Daarover zongen ze op mijn lagere school. Niet wij, de ‘kattelieken’; het waren de ‘prottestanten’ die tijdelijk bij ons ingekwartierd zaten terwijl hun nieuwe onderkomen in de steigers stond.

Ik was 8 jaar en zat in de tweede klas bij mijnheer Van Asten. De zangers van heb ik nooit ontmoet, want wij hadden geloofsgescheiden roosters waardoor zij altijd eerder begonnen, pauzeerden en naar huis gingen. Maar hun geschal klonk door de tussendeur. Elke morgen vaste prik:

Waar de blanke top der duinen
Schittert in de zonnegloed
En de Noordzee vriendelijk bruisend
Neêrlands smalle kust begroet
Juich ik aan het vlakke strand: (bis)
'k Heb u lief, mijn Nederland! (bis)

En dan kwam de rest van de riedel.

Een typisch Hollands lied, vond ik toen. En eigenlijk vind ik dat nog steeds. Hollands, christelijk, koningsgezind. Dat zijn noties die wij, of misschien correcter gezegd ‘ik’, niet als hoofdingrediënt met de moedermelk meekreeg.

Vanwege een onvermogen om teksten langer dan vier regels vast te kunnen houden, is mij ook van de duinensong nooit veel meer  bijgebleven. Dus heb ik zojuist de complete tekst erbij gehaald. Dat ‘juichen’ roept een komisch plaatje op. De Hollandse driehoek God, Koningin en Vaderland wordt verderop twee maal aangehaald in: ‘En de vrede in huis en harten/Vorst en Volk tezamen bindt’ en ‘Blijve 't volk aan Wet en Koning/ Houw en trouw in nood en dood!’

Nee, dan wij, kinderen van het ware geloof. Niks Hollands: Brabants nondeju. Als het onze beurt was om te zingen, zette ik extra hard in bij ‘Mijn Brabant’. Iets met ‘grazige landouwen’. Alleen van het refrein zitten stukjes in de herinnering opgeslagen, waarschijnlijk omdat ik er de tranen van in mijn ogen kreeg:

Dan moet ik zingen van mijn Brabant,
waar toch eens m'n wiegske stond,
Pom pom pom

Dan wil ik zingen van 't liefste
wat ik ooit bezat op aard,
van m'n goeie Brabants moeke,
trouwe ziel van huis en haard.


Hou het daar maar eens droog bij.

Ook hiervan zojuist de complete tekst gegoogled. Op pom pom pom staat ‘van ons volk gehecht aan zeden, dat bij strijd z'n mènneke stond’. Ja, dat ‘mènneke’, prachtig. De coupletten bevatten meer ‘brabotaal’.

‘Mijn Brabant’ is van Rob Gevers. Ronkend van trots op ‘ons’ Brabant. De laatste strofe eindigt als volgt:

Oh, blijf strijden, hoed mijn Brabant.
Dien 't trouw naar vad'ren aard.
handhaaf fier de rechten
van kerk, koningin en staat.


Dan moet ik dus toch ook die Hollandse driehoek bezongen hebben! ziede mar ...

 

donderdag 26 december 2013

Brabo (6); bekant

Bekant. Dit woord ligt me als zuiderling zo in de mond bestorven, dat ik me in 'neutraal' gezelschap moet inhouden anders floept het er zomaar uit. 'Bijna', hoor ik me dan zeggen. 'We zijn er bijna'. Thuis wordt dat vanzelfsprekend 'bekant'. Alsof richting Maasbrug automatisch in mijn kop een taalknop om gaat. Overigens is dit woord ook bekend op plekken in Zuid-Holland.

Zoals bijna alle woorden uit een dialect of regionale taal heeft ook 'bekant' een geschiedenis. Als in de middeleeuwen iemand aangaf dat hij er bijna was, dus met andere woorden aan de rand of aan de kant van 'iets' gearriveerd was, dan heette dat 'bi cant'. Zo'n persoon was er dus bijna, met andere woorden.

Veel woorden hebben de weg naar het Algemeen Nederlands niet gevonden. 'Bi cant' niet, 'bi na' wel. 'Schoonbroer', haalde het ook niet. 'Mondfiat' evenmin.

Curieus vind ik 'de mijnese'. Als ‘possessiefconstructie’ ook buiten de algemene omgangstaal gebleven. Is het kindertaal? Het lijkt te gaan om een opmerkelijke verbuiging of wellicht beter samenstelling (mijn+se/z’n) van het bezittelijk voornaamwoord 'mijn' bij zelfstandig gebruik. In het Algemeen Nederlands zou je zeggen: 'Nee dat is niet jouw handschoen, dat is de mijne'. Ik gebruik in zo'n geval 'dat is de mijnese'. Gaat het om twee exemplaren, dat wordt het: 'Afblijve nondeju: dè zijn de mijnese'. Ligt de eigendom anders, dan heb je ook 'de jouwese' en de 'uwese'. Tegenwoordig zouden 'mijnese & jouwese' in het Algemeen Nederlands van jongeren aan populariteit winnen.

'Uwese' is verbonden met ‘uwes’, de beleefdheidsvorm enkel- en meervoud ' die naar het zich laat aanzien buiten Den Bosch niet meer voorkiomt. Het is een relict van Uw Edeles, de tweede naamval van het voorname Uw Edele, kortweg Uwé. Sara Burgerhart staat er stijf van. Op enig moment kon (in het Bosch) de genitief 'uwes' in alle naamvallen gebruikt worden. Zo hoorde ik mij op een dag aan mijn vader vragen: 'Heet uwes uwes jèske bij uwes thuis laote hange?'. Ook grammaticaal correct zou bij een volle kapstok de vraag kunnen zijn: 'Is di de uwese?' Met als mogelijke reactie: 'Als het de jouwese nie is, moet het de mijnese wel zijn'.

De vorm 'de hemmese' heb ik nog niet genoteerd  in  het Bosch. Wel gebruikelijk is 'de hemme': 'Neeje, dè's mijnen auto nie, dè is d'n hemme'. Die van hem dus. Waarbij de bezitsrelatie ook geformuleerd kan worden met: 'Dè's hemme jas/hemmen auto' of 'Dè's hem z'nne jas/hem z'nnen auto'. (Overigens is die eind-n ook een interessante zaak.)

Mocht die ‘hem’ uit het laatste voorbeeld toevallig Piet heten, dan mogen de constructies ‘Piete jas’ en ‘Piete-n-auto’ ook nog.

'D'r viel zonnen bak majem dè'k hemme bruur zô lang mar uwese jas heb geleend, want de mijnese kon'k zô gauw nie veinde'. Het klinkt bekant Nederlands.

dinsdag 24 december 2013

Verbrokkeld Brabant

O zo dapper voel ik me wanneer ik in Brussel weiger om Frans te spreken. ‘Te zot voor woorden’, denk ik dan. Dit is de voormalige hoofdstad van de Zeventien Provinciën! Een stad ook waar - binnen de nationale politiek - allerlei zaken gevoelig liggen. 'Laat ze maar spartelen', denk ik dan. Tenslotte is Brussel de hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap en dan zullen ze me in mijn eigen taal tegemoet treden ook nog ook nog. Ik weet dat er Vlamingen zijn die deze strijd eveneens nog voeren. Strijd? Nou ja, misschien is achterhoedegevecht beter op zijn plaats.

'Brabant loopt van Den Bosch tot Brussel', zei de vader van Hélène Pastoors. Dat las ik vorige week in een interview met haar. Brussel: nu leidend aan territoriale schizofrenie, ooit het centrum van het hertogdom. Tot 1648. Na de Vrede van Westfalen ging het noordelijke deel als Generaliteitsland verder en werd de rest onderdeel van de Zuidelijke Nederlanden. Eerst Spaans en daarna Oostenrijks. In de 19de en 20ste eeuw raakte ook de rest opgesplitst in de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant, Waals-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Brabant ‘was’ dus. Vasthouden aan dat het nog ‘is’ - van Den Bosch tot Brussel - lijkt ook een achterhoedegevecht. Zo heeft het alledaagse begrenzende definiëren van zelfstandige staten als België en Nederland de herinnering aan een gezamenlijk Brabants verleden aangetast. Aan onze kant reikt 'Denkend aan Brabant' op z'n Guus Meeuwis niet verder naar het zuiden dan de lijn Zundert -  Budel. Begrijpelijk. En dan ontstonden er recentelijk ideeën om aan onze kant Noord- van de provincienaam te knippen. Dat is net zo zot als Süd- weghalen bij de Italiaanse hoek van Tirol. Süd-Tirol is natuurlijk nog pas kort in elders op de kaart gezet; sinds 1918. Nog geen eeuw dus. Dat scheelt. Toch lijkt ook daar de partij ‘Süd Tiroler Freihet’ te vechten tegen de bierkaai.

De gegroeide blikvernauwing rond de notie Brabant is niet handig bij de begripsvorming van bijvoorbeeld de Nederlandse literatuur. De 13de-eeuwse dichteres Hadewych was toch een Antwerpse? Hoezo ‘onze’ literatuur? Bij geschiedenis is het idem dito: 'Hoezo staat Jheronimus Bosch in de Vlaamse schoolboeken als één van de grootste ‘Belgische’ schilders?’ Hij is potjandorie van óns.

Ook ingewijde Brabo's aan weerszijden van de scheidslijn valt het lastig om in hun denken voorbij te gaan aan het bestaan van de huidige demarcatielijn. Het historische Brabant is al zo lang verbrokkeld, waarbij de samenstellende delen zich bovendien los van elkaar onder andere omstandigheden ontwikkeld hebben. Initiatieven zoals De Groot-Kempische Cultuurdagen en het streven van Brabantia Nostra hebben daaraan weinig kunnen veranderen.

Sinds ik me verdiep in Bossche Spaanse periode merk ik hoe taai het denken in ‘wij’ en ‘zij’ bij mij aanwezig is. Ondanks het enthousiasme dat mijn pa me al vroeg bijbracht voor zowel ‘Zuid-Brabant’ als de Vlaamse literatuur.

Als ik in Spanje beeldhouwwerk zie van 16de-eeuwse kunstenaars als Pedro de Bolduque en Roque de Balduque, dat voel ik me trots vanwege hun Bossche afkomst. Die sensatie had ik ook toen ik een paar weken terug in Toledo. Toen vertelde ik tijdens de lunch met Spanjaarden dat ‘hun’ gotische kathedraal zo ‘noordelijk’ lijkt vanwege de scheppende hand van architect Hanequin de Bruselas. Ook ‘van bij ons’.

Inderdaad meneer Pastoors: Brabant loopt van Den Bosch tot Brussel. En zelfs nog een stukske verder: waar ze altijd al Frans spraken.

Voor mijn bijdrage ‘Een Brabantse erfenis in Spanje’, zie tijdschrift In Brabant, 6 december 2013.

zaterdag 21 december 2013

La cocina (20); croquetas de salmón

De Spaanse keuken kent een grote diversiteit aan kroketten. Op de kaart vind je ze onder de noemer 'tapas'. In de super en bij de ambachtelijke slager liggen ze in het schap. Vers. Thuis gemaakt. Equivalenten van Febo, Mora en Van Dobben zullen wel bestaan; ik ben ze nog niet tegengekomen.

De Spaanse variant is kleiner dan zijn Nederlandse grote broer. En met minder korst. De basis van aardappelpuree wordt aangevuld met vis, gerookte ham, groente, vlees. Ik ben er verslingerd aan geraakt.

Dit jaar heb ik er heel wat op. Altijd in een bar of restaurant. En elke keer als ik in El Médano bij slagerij Rivher binnenliep, liet ik ze mooi liggen: een friteuse ontbrak namelijk aan de keuken in de gehuurde etage.

Sinds deze week staat zo'n bakapparaat thuis. Een airfryer, waar geen vet aan te pas komt. Je bakt met hete lucht. Tijd voor een krokettenexperiment.

Op de markt blijkt de broccoli uitverkocht. Weinig aanvoer, hoor ik. Vanwege de hoge prijs. Frieslanders zijn er wel, daarvan neem ik twee kilo mee. In de voorraadkast staan blikjes tonijn. Croquetas de atún? Het wordt alsnog salmón, zalm.

Ik weeg 340 gram frieslanders af om drie ons zonder schil over te houden en kook deze piepers. Eenmaal afgekoeld prak ik ze fijn, samen met een ei en de uitgelekte inhoud van een blikje zalm (zo'n twee ons). Bij deze massa gaat een half theelepeltje gedroogde dille en idem zout, flink wat peper, een eetlepel fijngehakte peterselie en een centimeter prei in kleine stukjes. Dat verdwijnt een paar uur in de koelkast.

Voorafgaande aan de afwerking gaat een klein proefbolletje de magnetron in. Er mag nog wat peper en zout bij. Vervolgens worden met de hand kleine kroketjes 'gedraaid'. Deze gaan door de paneermeel die met een vork door een scheut zonnebloemolie gemengd is.

‘De wording van een zalmkroket’, denk ik onder het paneren. Of 'Het belang van ontwikkeling'. De gang van massa, via vorm en afwerking naar vervolmaking. Symboliek is overal.

Volgens het kookboekje bij de airfryer moeten ze na vier minuten op 200 graden krokant bruin zijn. Eerder met een tosti lukte dat prima. Nu heeft het apparaat 12 minuten nodig.


Ze smaken goed. De paneermeel blijkt aardig over de datum en dat proef je. Nieuwe dus op het lijstje zetten. Naast de broccoli.

dinsdag 10 december 2013

Het huis van 'De Griek'

Het is een misvatting te veronderstellen dat Spanje in deze tijd van het jaar een warm land is. Dat wil zeggen dat het er 'overál' aangenaam van temperatuur is. Na een koude nacht vriest het op 7 december om 10.00 uur nog een paar graden als we in Toledo op pad gaan.

De imposante oude stad aan de Taag ligt op een heuvel en dat wordt vanaf ons startpunt dus klimmen. Al dan niet opzettelijke nemen onze gastheren Juan Vicente en José ons direct mee naar een enorme roltrap die elke grote fysieke inspanning overbodig maakt. Als er al sprake is van ‘afzien’, komt dat doordat het werkstuk van de firma Thyssen in de schaduw ligt. Eenmaal boven - wat een prachtig uitzicht onderweg - staan we in de zon.

Grote delen van de binnenstad blijken de laatste jaren opgeknapt en door een prachtig decor gaan we richting het Casa de El Greco.

Net zoals bij voorgaande bezoeken aan dit oude centrum verbaas ik me er ook nu over hoe, zoals op veel plaatsen in dit land, de Arabische bouwelementen me tegelijkertijd vreemd en vertrouwd zijn. De karakteristieke boogvorm is aanwezig in de oude stadspoorten. De zogenaamde hoefijzervorm vind je ook terug bij kerkgebouwen, met name bij de deuren, ramen en galmgaten. Toen de Castilianen de stad in 1085 op de Arabieren heroverden, verschenen al snel nieuwe godshuizen met kenmerken uit de tot dan toe gepraktiseerde architectuur. Het resultaat staat nu bekend als de mudéjarstijl.

Uiteraard’ is er ook een ‘Judería’, een jodenwijk. Kleine tegeltjes met daarop een menora of een Hebreeuwse tekst geven de route aan. Veel Spaanse steden kennen een wandelweg door zo’n wijk. De VVV’s raden de bezoekers aan die hoek zeker niet over te slaan. Opmerkelijk in mijn ogen, in de wetenschap dat het merendeel van de oorspronkelijke bevolking in 1492 - na een bevel van de Katholieke Koningen om katholiek te worden - hun buurt verliet.

Binnen dit stadsdeel vormt het Museo de El Greco een eerbewijs aan de schilder die hier lange tijd woonde en werkte. Zijn eigenlijke huis is verdwenen en wat de bezoekers zien, is een opgeknapt onderkomen in de directe voormalige woonomgeving van de kunstenaar.

In verschillende ruimtes komt zijn levensverhaal aan bod. Geboren op Kreta in 1541. Zijn opleiding daar bekwaamt hem in het schilderen van iconen. Daarop volgt verdere studie in Italië, waarna hij 1589 wordt geregistreerd als burger van Toledo.

Voor zijn tijd schilderde hij opmerkelijk uitgerekte figuren. Zijn doel om aangenomen te worden als hofschilder bereikte hij niet: Filips II gaf de voorkeur aan ander werk. Aan dat Jeroen Bosch bijvoorbeeld. El Greco werd herontdekt in de 19de eeuw. Markies Benigno de la Vega-Inclán y Flaquer (1858-1942) werd een groot bewonderaar en hij legde de basis voor het huidige museum. De eerste expositie rond ‘De Griek’ vond plaats in 1902.

Op deze zonnige zaterdagochtend zijn er al behoorlijk wat bezoekers. Het was de bedoeling van de mecenas om hier een collectie te herbergen die een tijdsbeeld van ‘toen’ zou geven. Tot de 237 werken van allerlei kunstenaars uit ‘de Spaanse School’ behoort een complete ‘serie’ van de apostelen, op het doek gezet door El Greco.

Elders in de stad hangen de bekendste werken. Één daarvan is 'De begrafenis van de graaf van Orgaz' dat in de Iglesia de San Tomé verblijft. Vóór die kerk staan de mensen buiten in de rij.

El Greco blijkt een zoon te hebben: Jorge Manuel. Die probeerde na de dood van zijn pa de lopende opdrachten af te maken. Aan wat er van zijn hand hangt te zien, had deze architect niet het schilderstalent van El Greco geërfd. Hij sloot het atelier en pakte zijn eigenlijke beroep weer op.

In 2014 herdenkt Spanje de 400ste sterfdag van Doménikos Theotokópoulos, meergenaamd El Greco.