woensdag 30 maart 2011

Vaderlandse Geschiedenis (4); Steenweg naar Luik

Wie van ’s-Hertogenbosch richting Boxtel fietst, ziet ter hoogte van Voorburg aan de linkerkant de scheiding tussen ventweg en A2 lekker breed worden. In de groenstrook blijkt (achter een heggetje) over de lengte van zo’n 150 meter het restant van een oude steenweg te liggen. Je moet goed kijken, want tussen het opschietende gras zie je dit stukje cultureel erfgoed gemakkelijk over het hoofd. En het donkere bord met verklarende tekst valt ook niet echt op.

In de 18e eeuw waren er in ons land nauwelijks goede wegen. Veel handelsverkeer vond noodgedwongen over het water plaats, zo ook richting ’s-Hertogenbosch. Maar de tol, bijvoorbeeld op het bevaren van de Maas, werd steeds hoger. Dus leek het aantrekkelijk om onze stad - een belangrijk knooppunt in de handel tussen de Republiek en het Prinsdom Luik - via een steenweg met het zuiden te verbinden. Zo’n harde weg was immers in alle jaargetijden begaanbaar. En, zoals Luik suggereerde, als die verbinding de stad Hasselt had bereikt, kon ze mooi aansluiten op de aanwezige infrastructuur van het vorstendom. Het leek de Staten-Generaal een aantrekkelijke gedachte, maar toen de centrale regering niet doorpakte, besloot de stad ’s-Hertogenbosch in 1741 om zelf de kosten op zich te nemen.

Het eerste gedeelte van de internationale verbinding moest tot Eindhoven lopen. Van daar zou het via Valkenswaard richting Hasselt gaan. Er kwam ƒ 380.00 op tafel, vergaard door de uitgifte van obligaties. Tolheffing moest de kosten - met winst - terugverdienen. In 1742 hanteerde Antoni Martini (1728-1800) een speciaal voor deze gelegenheid vervaardigde hamer om de eerste Belgische kassei aan te brengen. Antoni was de zoon van de toenmalige president-schepen van de stad. Zelf zou hij het tot pensionaris van ’s-Hertogenbosch brengen.

In 1745 stopten de werkzaamheden bij Best: de tolheffing bij Vught, Hal (Halsche Barrière), Boxtel, Liempde en Best bracht de voornamelijk Bossche investeerders niet de verwachte opbrengst. Bovendien moesten de kasseien uit de Zuidelijke Nederlanden komen. Die gebieden lagen in een handelsconflict met Luik, en hielden de levering van het materiaal tegen.

Iets ten zuiden van Voorburg herinnert de naam Halse Barrier nog aan de slagboom die slechts bij betaling gepasseerd mocht worden. Het huidige ‘Oude Tolhuis’ verwijst naar het voormalige kleine tolkantoor dat dienst deed tot 1873. Het infobord bij het Tolpad bevat een aantal foto’s van de oude situatie. Doorgaans bevonden tolhuizen of barrières zich op drie kwartier lopen van elkaar. Ambtelijke collecteurs inden het geld dat aangewend werd voor het onderhoud en de veiligheid van de weg.

Wat dat laatste ook kon inhouden, vinden we terug in het verslag ‘Reize door de Majorij van ’s Hertogenbosch, in den jaare 1798. - 1799.’ van dominee Stephanus Hanewinkel. Hij liep in 1798 over de steenweg van ’s-Hertogenbosch naar Eindhoven. In zijn lichte bagage had hij o.m. ‘een paar zakpistoolen ter lijfsbeveiliging’. Wandelend en observerend deed hij twee dagen over het stuk dat vanaf Boxtel over een kaarsrecht tracé ging. Gelukkig voor hem waren de werkzaamheden bij Best in 1791 hervat. Noord-Brabant telde in 1872 in totaal 94 tollen. Daarna verviel hun functie door de komst van de paardenbelasting. Nog later kwam de heffing van het provinciale weggeld, en tegenwoordig kennen we de landelijke wegenbelasting. Het relict bij Voorburg en de naam Halse Barrier herinneren dicht bij huis aan de oude Steenweg.

In het depot van het Noordbrabants Museum bevindt zich de hamer die de Bossche zilversmid Th. van Berckel vervaardigde voor het leggen van het eerste kinderkopje op 26 april 1742. Pas zo’n driekwart eeuw later bereikte in 1818 - onder koning Willem I - de verbinding Luik.

dinsdag 29 maart 2011

Vaderlandse Geschiedenis (3); het Vreten van Münster

Zondag 27 maart: alsof we nog niks van Münster gezien hebben de afgelopen dagen, besluiten we ons verblijf met een stadswandeling. Onze gids weet het verhaal boeiend en met humor neer te zetten. Het Latijnse woord ‘monasterium’ (klooster) ligt ten grondslag aan de huidige naam. Na dit eerste religieuze bouwwerk volgden er nog heel wat. Nu nog bepaalt de grote verzameling kerken, kapellen en aanverwante onderkomens het beeld van het centrum. Daarin vormen de bezittingen van het bisdom een kleine replica van Vaticaanstad. Naast de kerk is ook de keuken duidelijk aanwezig. In de officiële uitgave van Münster Marketing staat dat de Münsterlander internationaal eet. Zal best, maar dan wel thuis. En dat kan, want op de goed voorziene en rijkelijk gevarieerde zaterdagse markt staat de ene specialiteitenkraam naast de andere met heel de culinaire kaart van Europa. We zijn onder de indruk. Niet alleen vanwege het aanbod, maar ook door de sfeer, de stijl en de rust. Geen marktkopman of -vrouw die met enige stemverheffing spreekt. In de restaurants voert de Westfaalse keuken de boventoon. Behalve zeer ruime porties betekent dit een kaart met allerlei variaties op worst, ham en spek. Best lekker, maar drie dagen is wel de limit. We bezoeken aan de lopende band eet- en drinkgelegenheden, zó nieuwsgierig zijn we naar ‘het Vreten van Münster’. De eerste avond doen we - na een aanloop in het brouwerijrestaurant - ons tegoed in het ‘Drübbelken’. De tweede avond zitten we in de ‘Grosser Kiepenkerl’. Daarnaast staat de ‘Kleiner Kiepenkerl’, maar daar was alles bezet. Slakken vooraf, niet erg Westfaals, maar wel lekker. Als hoofdgerecht heb ik Westfaalse bloedworst met Westfaalse appeltjes en Westfaalse puree. Daarbij speel ik een liter Jubilate van de plaatselijke brouwerij Pinkus Müller naar binnen. Een geweldige combinatie, waarbij ik aan de Bossche bloedworst moet denken die thuis in de koelkast ligt te wachten. Volgens mij bestaat er tussen beide producten geen enkel smaakverschil. We overleven dit alles en de mevrouw van de rondleiding dikt het een en ander nog eens aan met het verhaal over een Westfaalse afbeelding van ‘Het Laatste Avondmaal’. Niet gehinderd door kennis over de koosjere keuken, zou de schilder het bijbelse gezelschap achter een tafel gezet hebben vol worsten en hammen. Nou ja, verder was het een leuke dag.

maandag 28 maart 2011

Vaderlandse Geschiedenis (2); nog meer Vrede van Münster

Zaterdag 26 maart betreden we de Friedenssaal in het Rathaus van Münster. Daar ondertekenden op 15 mei 1648 de afgevaardigden van Spanje en de Staaten Generaal de vrede. Hiermee kwam een eind aan de Tachtigjarige Oorlog. Terwijl wij als bezoekers de ruimte in ons opnemen, klinkt van een bandje het verhaal achter deze gebeurtenis. De Duitstalige tekst heeft het over een overeenkomst waarmee de ‘protestantse Republiek der Nederlanden vrede sluit met de Spaanse bezetter’. Uiteraard is dit een mij bekende visie: typisch Hollands. Ik brom dat Hitler een bezetter was die ongevraagd in mei ’40 ons land bij dat van hem voegde. De Spaanse koning was toentertijd ‘gewoon’ de rechtmatige heer der Nederlanden. Dat hij zich wreed gedroeg, valt niet te ontkennen. Aan de andere kant noemt het promotieonderzoek van Adriaenssen het optreden van Willem van Oranje een vorm van genocide. Ik pruttel nog wat na in de wetenschap dat de Vaderlahandsche Geschiedenis ook in deze Duitse stad voor eeuwig een Hollands stempel heeft meegekregen. De Nederlandse onderhandelaars verbleven drie jaar in Münster om daar hun werk te doen. Vanaf 1646 vonden zij onderdak in het Krameramtshaus, het huis van het Kramersgilde; sinds 1995 heet dat ‘das Haus der Niederlande’. Het herbergt aan de Alter Steinweg een aan de plaatselijke universiteit verbonden studiecentrum voor de Nederlandse taal en cultuur. Overigens staat de voor ons vaderland geldende vredesovereenkomst niet alleen: deze is onderdeel van de Vrede van Westfalen, en die betreft echt wel wat meer. In de tweede helft van de Tachtigjarige Oorlog die hier de Lage Landen op zijn kop zette, woedde van 1618 tot 1648 in de ‘rest van Europa’ een strijd die bekend staat als de Dertigjarige Oorlog. Die werkte zo ontwrichtend op een gebied van Zweden tot Rome, dat geen partij daar onverschillig aan voorbij kon gaan. Betrokken partijen gingen met elkaar in gesprek met als resultaat op 24 oktober 1648 de Vrede van Westfalen, na de nodige onderhandelingen in Osnabrück en Münster. De notie ‘De Vrede van Münster heeft vandaag meer reliëf gekregen. Blijft het feit dat ik als gepatenteerde Brabo die overeenkomst met een dubbel gevoel bekijk. Ik moet zeggen dat de Duitsers er op het terrein van de citymarketing goede sier mee maken en dat is prijzenswaardig.

zondag 27 maart 2011

Vaderlandse Geschiedenis (1); de Vrede van Münster

Münster. Bij mij vegeteert die naam al decennia in een stoffig geheugenhoekje. Andere begrippen in die breinplooi zijn bijvoorbeeld ‘de Overwintering op Nova Zembla’, ‘Kaap de Goede Hoop’, ‘het Concordaat van Worms’. Goed voor een plek in de Vahaderlandsche Geschiedenis, maar vooral latent in mijn hoofd aanwezig. Ik weet geeneens of ze chronologisch wel in de juiste volgorde staan. Op 25 maart wordt ‘Münster’ geactiveerd. Uiteraard weet ik dat daar in 1648 de vrede getekend werd tussen Spanje en de Republiek der Nederlanden. Voor een Bosschenaar als ik heeft dat niet meer betekenis dan een achterhoedegevecht. De zaak is dan immers al verloren en in dat bewuste jaar is de republikeinse stadsregering van 's-Hertogenbosch druk in de weer om hier de herinnering aan het Spaanse verleden uit te wissen. Münster maakt op mij een aangename indruk. Het centrum blijkt zo veel mogelijk herbouwd in de stijl die het voor de oorlog ook al had. Het lijkt alsof de variatie in restaurants ook vooroorlogs is: overal bepaalt de Westfaalse keuken de kaart. In de ‘Altstadt’ valt geen ‘pizzeria originale’ of kebabtent te ontwaren. Is dit de uitkomst van een strategisch beleid? Keine Ahnung. We gaan na aankomst direct op pad en een wandeling voert ons in korte tijd langs een reeks kerken. De gemeente lijkt nog Roomscher dan Trier. Of Den Bosch, vóór 1629. In het 'Rathaus' informeren we naar een ‘begeleide stadswandeling’; en passant zien we dat zich daar ook de Friedenssaal' bevindt waar de Spanjolen en de Hollanders op 15 mei 1648 de vrede sloten. Daar gaan we dus morgen naar toe. Tot mijn grote vreugde telt de stad nog een (altbier)brouwerij: Pinkus Müller. Hier moeten er ooit 150 geweest zijn. Uit de collectie vind ik vooral de Jubilate wel lekker, zeker bij de stevige Westfaalse kost die ik 's avonds bestel. Ik weet niet of die drank in 1648 al bekend was, of een equivalent daarvan. Uiteraard zal de vredesmaterie toentertijd weerbarstig zijn geweest, maar met zo’n keuken zullen de onderhandelaren hun verblijf een genoegen gevonden hebben. Ik heb er geen idee van wat ik de komende dagen nog mag ontdekken, maar de kennismaking met Münster smaakt zonder meer naar meer.

vrijdag 25 maart 2011

Bolduque (11); fiesta de la encamisá

Spanje loopt over van religieuze feesten. Zo viert begin december het dorp Torrejoncillo ‘la Fiesta de la Encamisá’. Voorafgegaan door een noveen ter ere van Maria Onbevlekte Ontvangenis, barst het festijn los in de avond van 7 december.

Centraal staat een kleurrijke optocht met mannen te paard. In plaats van een Spaanse schone, hebben zij Maria als medereizigster ‘achterop’. Zij staat namelijk aan de rugzijde groot afgebeeld op de witte en versierde beddenlakens waarmee de ruiters zich omhuld hebben. Naar deze uitmonstering verwijst het zelfstandig naamwoord ‘encamisá’. Het werkwoord ‘encamisar’ betekent zowel ‘een overhemd aantrekken’ als ‘iets omhullen’. Tijdens het feest hangt het er met de benen buiten; en natuurlijk wordt er het nodige gegeten en gedronken. De volgende dag is het Maria Onbevlekte ontvangenis.

Tijdens ‘la Fiesta de la Encamisá’ viert de symboliek rond kerk en kroeg hoogtij. Maar in Torrejoncillo zijn ze er nog steeds niet uit waar de wortels voor dit religieuze festijn liggen. Eén theorie legt een direct verband met het zestiende-eeuwse Bolduque (’s-Hertogenbosch). En wel met de strijd om Empel in 1585. In een eerdere bijdrage (zie blog Bolduque (3); fronlinie) bracht ik de kapel van Onze Lieve Vrouw van Empel ter sprake. Deze houdt de herinnering vast aan een hachelijk moment tijdens de Tachtigjarige Oorlog, toen begin december 1585 Spaanse troepen onder leiding van Francisco de Bobadilla door het hoge Maaswater ingesloten geraakt waren bij Empel. Dankzij de hulp van de Maagd Maria wisten de Spanjaarden ‘zegevierend te ontsnappen’ aan de ‘Hollanders’.

De hulp van Onze Lieve Vrouw maakte zo’n indruk, dat Francisco de Bobadilla Maria Ontvangenis direct uitriep tot patrones van zijn heldhaftige regimenten. Dit was de eerste stap; inmiddels is Maria Onbevlekte Ontvangenis de patrones voor de (hele) Spaanse infanterie. Het feest van Maria Ontvangenis heet sinds 1854 officieel Maria Onbevlekte Ontvangenis. In dat jaar kondigde Paus Pius IX het dogma van de onbevlekte ontvangenis af. Toen Anna, de vrouw van Joachim, van Maria zwanger raakte, gaf zij haar dochter de erfzonde dus niet door. En zo kon de Maria de moeder van Jezus worden.

Het ‘beleg en ontzet van Empel’ komt voor in verschillende Spaanse geschriften over de ‘Guerra de Flandes’, de Spaanse aanduiding voor wat bij ons als de Tachtigjarige Oorlog bekend staat. Uit die benaming blijkt dat Vlaanderen (Flandes) als het belangrijkste gewest van de toenmalige Nederlandse gebiedsdelen werd gezien. Wie weet ligt de bron voor ‘La Fiesta de la Encamisá’ wel in onze omgeving. Een paar jaar geleden bezocht ik de broederschap die de jaarlijkse festiviteiten organiseert. Sindsdien sieren foto’s van de Empelse kapel een wand in het gebouw van de ‘Paladines de la Encamisá’.

De volledige tekst achter dit verhaal is te lezen via http://bosschebladen.nl/pdf/2005-1Berselaar.pdf

dinsdag 22 maart 2011

La cucina (8); affettati

Ook in Italië hoef je niet voor elk lekker gerecht uren in de keuken te staan. Waar ik zelf dol op ben, zijn affettati. Een prachtig woord 'affettati' en het betekent gewoon 'snijwaren'. En die koop je bij de slager, of de delicatessenzaak. Zaterdag was ik vlak voor de terugreis naar Nederland nog even bij Macelleria Dallantonio (zie blog La cucina (2); ragù di asino) en ik kreeg even het idee dat ik in een snoeptrommel rondliep.

Veel vleesproducten kunnen de borden met affettati sieren. Voor een aantal zul je Nederland ook bij je eigen slager slagen: rauwe ham, salami, mortadella, coppa di parma.

Met bresaola wordt het wat moeilijker. Het ziet er uit als rookvlees en het bestaat uit gedroogd rundsvlees. Je zult in ons land echt op zoek moeten naar deze lekkernij die een eigen groot bord verdient. Leg daarop 200 gram van dit heerlijke spul (of anders een tikkeltje dikker gesneden rookvlees), besprenkel het met citroensap en laat dit even intrekken. Bestrooi het geheel met wat peper en flinke vlokken parmezaanse kaas, wat geroosterde pijnboompitten en partjes augurk. Voeg olijfolie toe en kleed het aan met mooi geordende stukjes rucola. (Wie het echt fors wil aanzette, kan het geheel wat verder opsmukken met zwarte olijven en artisjokharten.)

Mijn eigen favoriete snijwaar bestaat uit een bord met verschillende soorten salami. Bij Dallantonio kocht ik een pittige uitvoering (voor de pizza diavola) en eentje van paardenvlees. Met wat warm brood en een glas witte wijn wordt dat heerlijk smullen vanavond. Behalve dat affettati gemakkelijk te bereiden zijn, vormen ze ook een geweldige eerste gang om op warme namiddagen dan wel avonden buiten op te peuzelen. Ik hoop alleen al daarom dat ons een geweldig voorjaar en een lange zomer te wachten staan.

maandag 21 maart 2011

La cucina (7); saltimbocca alla romana

Er zijn verschillende verklaringen voor de naam Italië. Eén daarvan legt de oorsprong bij de Oude Grieken. Die vonden dat er op de laars wel veel kalveren rondliepen, dus zou hun ‘Witalia’ verwijzen naar ‘Het land van het vee’, ‘Het land der kalveren’ of zelfs ‘Kalfsvlees’.

Er zijn nog steeds veel kalfjes in Italië, alleen komen die volgens de geruchten grotendeels uit Nederland. Waar dan ook ga ik nooit met obers in discussie over de herkomst van wat op dat moment mijn bord siert. Dus komt het kalfsvlees ook nu van de plaatselijke veeboer.

De ‘saltimbocca alla romana’ vóór mij is dus bereid met lokaal kalfsvlees. En wel van dunne, platgeslagen lapjes. Daarop vastgeprikt met een tandenstoker zit een schijf parmezaanse ham. Thuis ook makkelijk te maken door het met zout en peper bestrooide vlees (compleet met ham) op een hoog vuur even aan twee zijden aan te braden. Afblussen met een scheut witte wijn. Als de alcohol vervlogen is wat fijngesneden salie toevoegen en deze en korte tijd meebakken. Direct opdienen, bijvoorbeeld met gebakken aardappeltjes (plus rozemarijn), uiteraard op een warm bord. Stokbrood erbij voor de heerlijke saus.

Er zijn variaties op deze ‘secondo piatto’. Sommige koks halen vooraf de lapjes (met ham en al) even door de bloem en/of bakken in boter. Ook kan een salieblad met de tandenstoker op de ham bevestigd zitten. Ik heb ook wel eens extra ham samen met wat salie verstopt in het vlees aangetroffen achter (opnieuw) een tandenstoker. Sommige restaurants bakken ook een oesterzwam mee.

‘Saltimbocca’ geeft aan dat het gerecht ‘in je mond springt’. Van vreugde om de smaak, bij wijze van spreken. Weiger daarom dit gerecht als het van varkenslapjes bereid is (zelf meegemaakt, maar dan wel in Nederland) of van dikke kalfsoesters.

De wijn die niet in de pan verdwijnt, gewoon opdrinken tijdens de maaktijd.

zondag 20 maart 2011

La cucina (6); la pizza

Een jaar of twintig geleden aten we tien dagen lang elke avond in ‘Le Terrazze’, het restaurant dat deel uitmaakte van ‘ons’ hotel ‘La Cisterna’. Beide gelegenheden leiden nu nog een florerend bestaan in het Toscaanse San Gimignano. Wat een feest: mooi stadje, prachtige omgeving, lekker eten. En het barstte in 'Le Terrazze' van de Amerikanen. De verklaring daarvoor kregen we op een dag van een van deze lieden die ons toevertrouwde: ‘It’s in the book’.

Hoe precies de tekst in dat boek luidde, heb ik niet gevraagd; in elk geval waren de menuwensen zeer verschillend. Een van de Amerikanen riep constant ‘Where is my green salad?’, terwijl anderen ook de sprong in het culinaire duister wilden maken. Zo ook het echtpaar dat op een avond naast ons zat. Gelet op hun mediterrane uiterlijk zouden hun voorouders best eens uit de buurt hebben kunnen komen.

Italiaans spraken ze niet, althans niet zonder de hulp van een Amerikaanse variant op ‘Wat & Hoe in het Italiaans’. Verder dan één zin kwamen zij niet, want de dienster sprak bijna foutloos Engels. Zeker toen een bijzonder feit. Ze snapte gelijk dat de Amerikanen graag pizza wilden. Nou, daarvoor moest je echt bij ‘Le Terrazze’ aanschuiven waar ze de kaart vol hadden staan met de meest verrukkelijke Toscaanse dingen.

Maar goed, ze kregen hun pizza, gebakken in een oven waar takkenbossen als brandstof dienden. Vanuit een ooghoek zag ik hoe ze een stuk van dit gerecht in hun mond staken, kauwden, elkaar aankeken en vol verwondering zeiden: ‘Het smaakt zoals bij ons’.

Zo zie je maar door welke bril je de wereld kunt bekijken. Toch lijkt de pizza rond de Middellandse Zee bedacht te zijn. En in Italië wordt Napels als de kraamkamer van de pizza genoemd. Die lui daar bedachten een zeer dunne pizzabodem, waarop nauwelijks wat aan ingrediënten kwam te liggen, laten we zeggen mozzarella en tomaten. Dat is nog steeds het wezen van de Italiaanse pizza: ‘in der Beschränkung zeigt sich der Meister’, in de beperking toont zich de meester.

De Italiaanse pizza is een dun en schaars belegd product, in tegenstelling tot wat ‘Pizza di Mama’ of de maker van de dikbodemige en overvolle ‘American Pizza’ je wil doen geloven. Of je buurvrouw die er de inhoud van d’r halve koelkast in verwerkt!

Dus: maak van bloem, wat boter, een ei, een snuifje zout en een beetje olijfolie een mooie bol deeg. Rol deze na enige rijstijd uit op je aanrecht. Haal de bol daarvoor even door bloem of maïsmeel. Met beide handen of de bekende deegrol tot een bijna doorzichtige pizzabodem bewerken/uitrollen. Geconcentreerde tomatensaus met lepel aanbrengen, gevolgd door stukjes mozzarella en een handje basilicum. Dan heb je een Pizza Magherita. Plus wat plakjes pittige salami wordt dat een ‘Pizza Diavola’ (mijn lievelingspizza). Hup in de voorverwarmde oven (220 gr. C.). Als de randjes bruin worden uit de oven halen en als de bliksem ‘uit het vuistje’ opeten.

vrijdag 18 maart 2011

La cucina (5); tortellini, panna e prosciuto

Gisteren bestond ‘Verenigd Italië’ 150 jaar. Van de festiviteiten heb ik niets gemerkt, maar misschien lag dat aan het weer hier (regen) en aan het feit dat deze regio er nog geen tien decennia bij hoort. Wel zag ik - zelfs vandaag nog - wat meer vlaggen dan anders om me heen. Ik heb er ook niet echt studie van gemaakt. In Nederland kun je nationale feestdagen als buitenstaander niet meer missen, alleen vanwege het onderhand traditioneel geworden grote aanbod van oranje gekleurde levensmiddelen in de lokale super. Heb ik hier soms een groen-wit-rood pastagerecht gemist? Driekleurige tortellini?

Ik denk het niet: Italië barst al van de vaak regionaal geoormerkte deegwaren. Een klein deel daarvan heeft inmiddels met succes de Nederlandse grootgrutters bereikt. In het bijzonder AH heeft de heerlijkste dingen in de schappen. Wat je daar niet vindt zijn de échte specialiteiten. Bijvoorbeeld de Scarpinocc de Par, de traditionele ravioli uit Parre (provincie Bergamo). Geweldig lekker. Of de Ravioli di Zucca uit Mantua. Zelden zoiets smaakrijks mogen proeven. En elke familie daar heeft zijn eigen recept voor de bereiding van de vulling: ‘pompoenchutney’, zal ik maar zeggen.

Al die soorten gevulde pasta-envelopjes worden opgediend met een iets geëigends: een klontje boter, uitgebakken boter, parmezaanse kaas, of een echte saus. Bij tortellini is er dat eentje die heel gemakkelijk te bereiden is.

Voor vier personen doe je 600 gram tortellini in een ruime hoeveelheid kokend water met zout en wat olie/boter. In een tweede pannetje breng je 50 gram boter op temperatuur waarin je 150 gram in stukjes gesneden gekookte ham ‘smoort’ en afblust met een kwartliter slagroom. Snufje zout erbij. Tortellini afgieten, terug in de pan, saus erbij, even roeren en opdienen op een warm bord. Naar believen een hoeveelheid geraspte parmezaanse kaas toevoegen.

Wie de knoflook mist, perst een klein teentje uit bij de ham, net voor de slagroom (kookroom, of zelfs crème fraîche als die toch op moet) erbij gaat. Zelf hanteer ik ook graag even de pepermolen. Smakelijk.

donderdag 17 maart 2011

La cucina (4); crostini al pomodoro

‘Kijke’, zegt de in Nederland gelauwerde Italiaanse kok, ‘Jullie tomate zijne nikse’. Hij woont dan al zeker 30 jaar in ons land, trouwde de dochter van de plaatselijke snackboer, kreeg kinderen met haar, bouwde het schoonvaderlijke frietdomein uit tot een eersteklas Italiaans restaurant en op het moment dat hij zoveel decennia later tegenover mij zit, haalt hij zijn tomaten om de zoveel weken nog steeds in zijn geboorteland. Zijn Nederlands is perfect, zijn accent heet ongetwijfeld ‘charmant’.

Dan vertelt hij waarom hij onze tomaten niks vindt. Bedenk het charmante accent er maar zelf bij. ‘Kijk’, dan loop ik naar de groentemarkt in mijn geboorteplaats en ga met mijn rechterhand even over de tomaten. Een stalletje verderop doe ik dat weer en weer en weer. En uiteindelijk ruik ik aan mijn rechterhand en snuif ik de diepe geur op van de aarde, van de zon, van het leven. Italiaanse tomaten! En wat ruik ik bij Nederlandse tomaten? Nou? Kattenpies!’

Italianen hebben de naam goede vertellers te zijn. Hoe dan ook, zijn verhaal achtervolgt me sindsdien. Op verzoek doe ik hem na, op feestjes, mette accente en alle. De clou is dat het inderdaad moeilijk is om in ons land smaakvolle tomaten te krijgen. En voor het volgende crostinirecept zijn die onontbeerlijk. Moet ik nu ik in Italië ben naar de boer op de hoek toe om voor volgende week echt lekkere exemplaren mee te nemen? Ik heb al zoveel mee te sjouwen.

Crostini zijn er in maten en soorten. Je eet ze als hapje vooraf, als antipasto en eigenlijk zijn het lekkere niemendalletjes. Uiteraard kun je d’r meer werk van maken, zeker als je de variant met kippenlevertjes wil serveren. Crostini al pomodoro ‘zijne nikse’, je hebt nauwelijks voorbereidingstijd nodig, en het resultaat is prima. Noem ze mijn part ‘crostini voor beginners’.

Ga op zoek naar smaakvolle tomaten. Een aantal jaren gebruikte ik de zogenoemde ‘pomodori tomaten’ (grappig woord: tomaten tomaten) en tegenwoordig ga ik voor de ‘tasty tom’. Wassen, doorsnijden, zaadjes verwijderen en op keukenpapier kwartier laten uitlekken. Stokbrood schuin aansnijden in plakjes van anderhalve centimeter dikte en deze aan twee zijden grillen. In schaal scheut olijfolie doen, zout en peper, dit alles mengen en de tomaten in kleine stukjes snijden. Warme stukjes brood aan een kant inwrijven met knoflookteen, beleggen met tomaat en daarover wat olie doen. Afmaken met basilicum, oregano of peterselie.

Omdat ik dat gewrijf met die knoflook tijdrovend vindt, knijp ik een klein teentje uit boven de olie. Overigens doe ik daar ook de kruiden bij, meestal zeer fijngehakte peterselie.

Meteen opdienen en opeten en ‘smakelijk eten’.

woensdag 16 maart 2011

La cucina (3); spaghetti al tonno

Ere wie ere toekomt, maar niemand kan zo lekker pasta al tonno maken als mijn neef. Wat zijn moeder ervan bakt, verdient ook een medaille en het is de finishfoto die ongetwijfeld het minimale verschil in beeld zal brengen.

Pasta met tonijn is een kleine delicatesse. En die vis (met olie) komt echt uit blik. Net zoals de Spanjaarden hebben de Italianen daar geen moeite mee. Op een Nederlandse smulsite las ik het verhaal van een kenner die de voorkeur geeft aan verse vis ‘boven die rommel uit blik’. Zo’n uitspraak is een brevet van onvermogen mevrouw/meneer, laat ik daarover duidelijk zijn.

Wij Nederlanders hebben de neiging om aan originele recepten iets toe te willen voegen (zie blog Veul, 22/11/10). Dat moet onze landsaard zijn: wij willen gehoord worden. Let maar eens op tijdens vergaderingen! Als daar na de nodige uren schaafwerk aan een voorstel de finish eindelijk in zicht is, dan komt er altijd nog wel iemand een voetnoot aandragen die hij of zij opgenomen wil zien worden. Ik ben al zogenaamde tonijnpasta’s tegengekomen waaraan inventieve landgenoten een gesneden paprika toevoegen, stukjes wortel, breekboontjes, olijven en ansjovispasta.

Dat laatste is niet echt vreemd, want sommige Italianen prakken door de tonijn-uit-blik een partje (of twee) zoute ansjovis-uit-blik.

Ik houd mij graag aan het klassieke familierecept. Naar min idee zit ‘m de genialiteit van dit geheel in de juiste balans van tonijn, boter en citroensap. Zet daarvoor ruim water op met wat zout en olie of boter en kook daarin de spaghetti. Voor vier personen lijkt me 300 gram voldoende; vergeet niet dat het om een voorgerecht gaat. Blik(ken) openen en 320 gram tonijn uit laten druipen, in de wetenschap dat de aanhang van wat olie de uiteindelijke smaak zal versterken.

In tweede pan wat olie op temperatuur laten komen en hierin even een teentje knoflook laten zwemmen. Gas terugnemen en tonijn toevoegen en (niet te) klein maken met een vork. Klontje (roomboter) mee laten smelten. Vers citroensap erbij doen, spaghetti uit pan één afgieten en hieraan de inhoud van pan twee toevoegen. Husselen, proeven en misschien met nog wat zout en citroen op smaak brengen. Zelf gebruik ik dan nog even de pepermolen, maar dat is facultatief evenals de fijngehakte peterselie. Opdienen op een warm bord.

dinsdag 15 maart 2011

La cucina (2); pasta al ragù di asino

Wat wacht de Equus asinus domesticus aan het eind van zijn leven! Het slagersmes. In Nederland is paardenvlees al moeilijk te verkrijgen laat staan biefstuk van de ezel en daarom eet ik hier vanavond pasta al ragù di asino.

De Italianen hebben de naam lekkerbekken te zijn, fijnproevers, gourmets. Niet voor niets heeft hun keuken de wereld weten te veroveren, maar de echte delicatessen houden ze toch echt binnen de grenzen van het eigen schiereiland. Moeilijk te vinden zijn ze niet, maar je moet als bezoeker van dit gekke land wel de pizzaboer even links laten liggen.

Zojuist was ik bij Macelleria Dallantonio. Een slagerij dus, maar wel een bijzondere. Ik moest aan het Museo del Jamón denken, zoals je die in Madrid binnen kunt wandelen om te smikkelen. Wat een rijkdom alleen al aan hammen en worsten. Je krijgt de soorten niet bedacht en alles is per ons verkrijgbaar hoor.

Bij familieleden is mijn voorkeur voor salami van paard en ezel bekend. Van de laatste soort kreeg ik er in december een van mijn neef als verjaardagscadeau. Gekocht in zijn woonplaats Caravaggio, ‘gewoon’ bij de slager. Raad maar eens wat hij zijn gasten voorschotelde toen hij zoveel jaar geleden trouwde. Inderdaad: ezelsvlees.

Pasta al ragù di asino maak je met grof gemalen ezelsgehakt, dan wel mals ezelsvlees in heel kleine blokjes gesneden. Dat wordt dus wachten tot je in bijvoorbeeld in Italië of Spanje op vakantie bent, want in Nederland is dit niet te verkrijgen in de super. Ga dus op zoek bij een speciaalzaak naar een salami van ezelsvlees. Die voor thuis haal ik vlak voor vertrek bij de eerdergenoemde macelleria. Een half pond is voor twee personen meer dan genoeg. Wat over is, gaat in de diepvries.

Maak eerst de groente schoon: een stuk wortel, een stengel bleekselderij, een ui. Graag in kleine dobbelsteentjes snijden. Naar keuze ook een teentje knoflook. In braadpan (olijf)olie doen, vuur aan en op het goede moment de groente erin mikken. Roerbakken en vervolgens (knoflook en) het vlees toevoegen. Lekker aanbraden en dan afblussen met scheut witte of rode wijn. Drie tot vier ‘pomodori pelati’ uit blik met vork fijnprakken en bij de saus doen en daarna fijngemalen kruidnagel (waarschijnlijk zijn twee fijngemalen kruidnagels voldoende) of nootmuskaat, laurierblad en wat rozemarijn door de saus roeren. Laten sudderen tot vlees gaar is. Met zout, peper en eventueel wat suiker op smaak brengen.

Deze ragout verdient een holle spaghetti dan wel penne rigate; opdienen als voorgerecht op een heet bord. Smakelijk.

maandag 14 maart 2011

La cucina (1); spaghetti aglio, olio e peperoncino

Op 17 maart bestaat ‘Verenigd Italië’ 150 jaar. Een jonge natie dus, met een oude geschiedenis. Je ziet hier overal programma’s die de lokale festiviteiten aankondigen. In het dorp waar wij nu zijn, roept het overzicht de sfeer van een Koninginnedagviering op. Alleen hebben we te maken met een republiek, waar een schertskoning in het zadel zit. Weliswaar lijkt ie elk ogenblik van zijn knol te kunnen tuimelen, maar hij is taai. Hij heeft wel een beschadigd gezicht opgelopen, ook letterlijk, want dezer dagen loopt Berlusconi in het tv-beeld rond met een flinke pleister op zijn linkerwang.

Buiten België ken ik weinig beschaafde Europese landen waar de regionale versnippering zo groot is als hier. Eén ding houdt de mensen in elk geval verbonden: de overal aanwezige waardering voor de ‘spaghetti aglio, olio e peperoncino’. Net zo populair als onze ‘uitsmijter’ en even snel op tafel te brengen. Wat je nodig hebt is uiteraard (voor twee personen) 180 gram spaghetti, vier knoflooktenen, vier eetlepels olijfolie en een rood pepertje.

Rond de bereiding van deze snelle hap bestaan in dit land heel wat mythes. Bijvoorbeeld over de teentjes knoflook dit je volgens de een gewoon in kleine stukjes mag snijden, terwijl de ander ze met de bolle kant van een lepel plet, dan wel in de hand kneust. Het pepertje wordt universeel in kleine ringetjes gesneden.

Kook de spaghetti in ruim water (met zout en een pietseltje olie of boter). Doe tegelijkertijd de olijfolie in een pannetje en laat hierin de knoflook en het pepertje op een laag vuurtje zachtjes smoren. Dat laatste is een must, want deze aanpak zorgt ervoor dat de olie langzaam de (pittige) smaak van de ingrediënten weet te absorberen. Bovendien wordt gebakken knof bitter. Als de spaghetti beetgaar is, giet je ze af en gaat ze terug in de pan. Giet daarover de olie met toebehoren en hussel het geheel op een vuurtje snel door elkaar. Voeg naar keuze wat zeer fijngesneden peterselie toe. Opdienen op voorverwarmde borden en met een vork vlot naar binnen werken. Smullen.

En de geraspte parmezaanse kaas? Sommige familieleden proberen me al jaren te overtuigen van het feit dat veel van hun mede-Italiaanders de toevoeging van kaas gelijkstellen aan de moord op dit kleine culinaire erfgoed. Een neef van me eet zelfs uit principe geen brood bij welke pastamaaltijd dan ook. Ik laat de beslissing over het gebruik van deze zaken aan ieders eigen geweten over. Ik vind die kaas erbij wel lekker. Tegen het drinken van een droge witte wijn bij dit heerlijke gerecht leeft hier geen overwegend bezwaar. Sterker nog: eerder is het tegendeel dagelijkse praktijk. Smakelijk!

Nota bene: toen ik deze pittige spaghetti voor het eerst at, had de kokkin (mijn aangetrouwde nicht) een gekookt aardappeltje onder de pasta verstopt. Dat heb ik op het (bijna) lege bord geprakt, samen met de restjes olie, knoflook en peper. Een smakelijke manier om écht alles op te eten.

zaterdag 12 maart 2011

Bolduque (10); Bossche flamenco

Over de herkomst van de Spaanse flamenco – de dans en niet de flamingo – is diep nagedacht. Laatst las een theorie die een navelstreng met Den Bosch legt. ‘Si non è vero, è ben trovato’, hoor ik mijn Italiaanse neefjes al jaloers roepen: ‘Als het niet waar is, dan is het toch leuk verzonnen’. Dat zou ik ook zeggen als ik geen kaaskop, maar een spaghetti-eter was.

In de 16e eeuw noemden de Spanjaarden al die kaaskoppen gemakshalve ‘flamencos’, Vlamingen. Da’s net zoiets als nu alle Nederlanders ‘Hollanders’ noemen, maar goed. In die vervlogen tijd maakte onze stad – Bolduque in het Spaans geheten – magnifieke messen. Dat excellente product kreeg de naam ‘bolduque’ of ‘belduque’ en het groeide uit tot een begeerd object!

Als Spanjolen uit het leger van koning Filips II, III, IV hier in leven wisten te blijven (en volgens Geoffrey Parker stierven ze in onze contreien met bosjes) en zich uiteindelijk niet in Brabant vestigden maar terugkeerden naar Spanje, dan werden zij daar ook ’flamencos’ genoemd. Omdat die lieden een beetje uit het lood waren geraakt en zich thuis ontworteld gedroegen, werd ‘flamenco’ een scheldwoord. Later kregen ook zigeuners dat opgespeld en zoals we weten, hebben die een speciale band ontwikkeld met wat nu de flamencodans heet.

De ‘Bossche’ theorie gaat een stap verder. Die vertelt namelijk dat de uit de Nederlanden teruggekeerde militairen zich thuis regelmatig overgaven aan meeslepende vormen van zang en dans. Geïnspireerd door de treurnis en verschrikkingen van het slagveld, wisten zij een opvallend muzikaal genre te ontwikkelen. Op de dansvloer droegen zij voor iedereen goed zichtbaar hun (vaak enige) kostbaarheid: de Bossche ‘belduque’.

Zo’n ‘cuchillo flamenco’, zo’n ‘Vlaams’ mes uit die verre Brabantse stad, liep in het oog. De aanwezigheid van deze aandachttrekkende versiering groeide uit tot een onderscheidend kenmerk en dat leidde tot de benaming ‘de dans van de dragers van het Vlaamse mes’. Een wel erg lange omschrijving voor deze wilde dansvorm, zodat de naam al snel ingedikt werd tot flamenco.

Een curieus verhaal? Beslist. Maar onzinnig? Niemand weet nog zeker welke flamencotheorie de ware is. Bovendien versterkt dit messcherpe relaas de band tussen onze stad en het oude moederland, waar nog steeds de mooiste werken van Jeroen Bosch hangen die we hier zo graag naar toe willen halen (zie blog Bolduque (4); Bosch in Spanje).

Ik zie voor me hoe onze agenten in Madrid deze geschiedenis rond de bittertafel vertellen aan de directie van het Prado. Niet geheel toevallig hebben ze afgesproken in een etablissement bij de Plaza Santa Ana waar de uitbaters hun eigen donkere bier brouwen. Die gelegenheid heet ‘Naturbier’, en met één u’tje erbij, ben je weer helemaal thuis.

‘Kijk’, zeggen onze verbindingstroepen, ‘Dit soort bier maken wij bij ons dus ook. Maar er is meer wat ons bindt …’, waarna natuurlijk dat mes op tafel komt. Na afloop gaat het gezelschap uitbundig dansend naar buiten: Den Bosch, de moeder der flamenco, die stad kun je ‘De Tuin der Lusten’ toch niet onthouden?

vrijdag 11 maart 2011

Bolduque (9); stille stadsvernieling

Na de val van Den Bosch in 1629 confisqueren de nieuwe machtshebbers de katholieke kerkelijke goederen. Het staatse leger en de dominees blijken vervolgens niet alle vrijgekomen gebouwen te kunnen vullen en leegstand dreigt. Hierop zet Den Haag heel wat paaps onroerend goed in de etalage. Uit de hofstad komt zelfs ook een tip voor de ‘herinrichting’. Het is de heer Nobel (nomen est omen) die in 1639 het idee oppert om een nieuwe havenpoot aan te leggen vanaf de bestaande haveningang, richting Hinthamerstraat.

Voor dit waterkwartier moeten de erven en opstallen van het Sint-Geertrui-, het Sint-Elisabeth Bloemenkamp- en het Predikherenklooster ‘aangesproken’ worden. De gemeente reageert met ‘mooi plan, we bouwen en graven mee, maar er is geen geld voor het verwerven van de kloosters’. Hierop melden zich twee heren als aspirant kopers: Johan Gans, pensionaris te Den Bosch, en Frans Blom ‘koopman hier ter stede’ (om Van Heurn te citeren).

Ze zijn letterlijk kind aan huis bij het lokale bestuur. Bovendien kan Johan Gans het op Haags niveau goed vinden met Cornelis Musch, griffier van de Staten Generaal. Musch is de schoonzoon van Vadertje Jan-stap-netjes Cats, maar tegelijkertijd ook zo corrupt als hij groot is.

Maar goed, het duo is niet flauw. Van Sasse van Ysselt heeft acht pagina’s nodig voor een opsomming van het door Johan & Frans aangekochte ‘zwart goed’. (Een benaming die dan in België verwijst naar de door de Franse republikeinen genaaste kerkelijke bezittingen. Het is bekend dat de opkopers daarvan de deur voor hun hellevaart op een kier zetten.)

Gans en Blom echter hoeven zich geenszins bezwaard te voelen, want zij hebben een missie: de herontwikkeling van het oude Bolduque. Ze geven in korte tijd Den Bosch een ‘nieuw’ aanzien. Het Predikherenklooster verdwijnt met grote ijver onder de slopershamer, waarbij volgens ooggetuigen zelfs resten van opgegraven doden in de Binnendieze gekieperd worden. Twee nieuwe doorsteken verrijken de stad: de Nieuwstraat en de Tweede Nieuwstraat, die later St.-Jozefstraat gaat heten. Ook bij het Minderbroederklooster gaan ze enthousiast aan de slag. Dit convent, bescheiden begonnen in de achtertuin van Hertog Hendriks jachtslot, was tussen 1228 en 1629 uitgegroeid tot een groot complex. De frisse mannen slopen dit voor een deel en passen de rest aan. Er komen zelfs zestien nieuwe woningen aan een openbare weg die eerst de Nieuwe Minderbroederstraat of Nieuwe Karstraat heet. Later wordt de naam om nog onbekende reden Dode Nieuwstraat. Aan de kroon op hun werk, de aanleg van een nieuw en bruisend havenkwartier, komen ze niet toe. Ze halen meer weg, dan ze teruggeven.

Ik las laatst dat de mens niet leert van de geschiedenis. Die stelling vraagt om bezinning. Daaraan wil ik mij deze lente wijden, bijvoorbeeld op een terras aan de Markt, achter een dubbele trappist. Of misschien beter nog: aan de Parade, want die moet nog steeds heringericht worden. En daar ligt niet het fundament van een enkele put, maar van een compleet begijnhof onder de grond. Gaat daar ook een glasplaat overheen? Wie weet? Santjes!

donderdag 10 maart 2011

Aswoensdag

Vanuit de autoradio klinkt een interview met Victor Reinier. Hij beantwoordt vanwege zijn veronderstelde bekendheid met Maastricht vragen over het carnavalsfeest in Limburgs hoofdstad. De acteur houdt zich enthousiast op de vlakte. Spreekt wel zijn bewondering uit over het gemak waarmee daar vijf dagen achtereen gedronken wordt. Over de veronderstelling bij de ondervrager dat Oeteldonk geen straatcarnaval zou vieren, laat hij zich niet uit. Misschien wordt het tijd voor een ‘Flikken Den Bosch’. Of moet hij een uitnodiging krijgen van het gemeentebestuur om hier volgend jaar tijdens carnavalszondagmorgen op het bordes te komen staan.

De programmamaker weet te vertellen dat Oeteldonk dit jaar twee prominenten feestneuzen moest missen: Onno Hoes en Albert Verlinde. Die waren uiteraard in Maastricht, waar het duo zelfs bij een friettent gesignaleerd zou zijn. Een bezoek aan zo’n faciliteit kan meer dan verstandig zijn (zie blog Oeteldonks (7); vètten hap). Het geneuzel over carnaval door een stelletje onwetenden leidt me af. Daardoor rijd ik de handige afslag Rijswijk voorbij en moet uiteindelijk door Den Haag ‘ploegen’ om bij mijn afspraak te komen.

Aswoensdag in Den Haag, da’s nog eens andere koek. Hier geen haringhappen. ‘Flauwekul ook’, roep ik voor een stoplicht bij de Bierkade. Carnaval moet op dinsdagavond om 24.00 uur stoppen, en daarmee afgelopen. Niks haringhappen. De pauzes bij alle verkeerslichten aan de Pletterijkade brengen mij niet tot een ander standpunt. Ook op de Rijswijkseweg krijg ik voor elke straathoek echt álle gelegenheid om na te denken over argumenten vóór het haringhappen. Zelfs zo dicht bij zee krijg ik niks bedacht. Grote kans overigens dat Hoes & Verlinde volgend weer naar Oeteldonk komen. Afgelopen dagen heb ik Roderick van de Mortel, burgemeester te Vught én voormalig Bosschenaar, erg vaak in Oeteldonk gezien. En gelijk heeft ie!

Mijn afspraak stelt voor om in Delft te gaan eten en ook zij heeft gelijk. Haarscherp weet ze m’n zwakke plekken te vinden en om iets over 20.00 uur melden we ons voor het gereserveerde tafeltje bij café-restaurant De V. Bij onze entree verwacht ik een algemeen ‘Daar is ze weer’ te moeten aanhoren, want mijn tafeldame lijkt hier de laatste tijd een abonnement te hebben. Gelukkig wordt zij ook zonder zonnebril niet herkend en kunnen wij ongestoord de kaart bekijken en ons aan de conversatie wijden. In hetzelfde gezelschap was ik hier op 11 oktober 2010 en toen mocht ik kennis maken met de nauwelijks te evenaren ‘wontons gevuld met chocolade’. Zó ver is het nog lang niet, want ook hier begin je niet met het toetje.

Hadden we dat nou maar wel gedaan, want als we via een heerlijk voorgerecht (vis) en de smaakvolle hoofdschotel (vis) bij het dessert komen, voelen we ons al redelijk voldaan. Ik heb het gebrek aan groenten van de afgelopen dagen ruimschoots ingehaald. Bovendien kom ik zónder alcohol en mét vis vanavond aardig in de buurt van het originele gevoel op de woensdag ná carnaval.

De wontons zijn verrukkelijk. Inmiddels kan ik ze zelf ook aardig maken (zie blog Kommervet), en we bespreken de verschillen. De volgende keer koop ik de diepvrieswontonvellen een maatje groter om meer opslagruimte te krijgen. We vragen ons af wat deze vulling nou net iets smeuïger maakt. Gebruikt de kok een hoogwaardige pure chocopastavulling van De Bijenkorf?

Door dit gesprek-op-niveau vergeet ik dat Den Bosch op hetzelfde moment tijdens de Oetelsdonkse afterparty zwelgt in het haringhappen. Beter is het om verre te blijven van deze zogenaamde traditie. Aan onze tafel aan de Delftse Voorstraat - stad van Oranje - ervaar ook ik mijn gelijk. 's Nachts slaap ik de slaap der rechtvaardigen.

dinsdag 8 maart 2011

Oeteldonks (11); houdoe en bedankt

‘nne condor is toch grôter dan ‘nne kiep’. Die zin zal me de hele carnavalsdinsdag bijblijven. De melodie waarop die gezongen wordt ook: ‘El condor pasa’.

Eigenlijk begint de aanleiding tot die zin om 11.11 uur met de opening van de jaarvergadering voor De Kring Vrienden van Oeteldonk. Dit jaar is het thema ‘transparantie’ en de doorzichtigheid lijkt ook allerwegen aanwezig. Het bestuur blijkt niet corrupt, zelfzuchtig of zelfverrijkend. De leden zijn er goed mee af. En passant benoemen zij de voorzitter ‘voor het leven’.

De jaarlijkse excursie gaat naar Orthen, dat dit keer bij het Berewouthof ligt aan de Dommel. En daar brengt het orkest van de ‘Vrienden’, mét zang, het lied van de condor. Het is stralend weer. Wat heb je meer nodig in het leven?

De excursie eindigt gewoontegetrouw in de Azijnfabriek maar daar hangt het met de benen buiten. Wij verplaatsen ons naar de Bossche Markt, halen bier bij ‘de Paternoster’ en kletsen een eind weg. Ook vandaag komen we alleen in de kroeg voor drank en toiletbezoek; de rest van het feest speelt zich buiten af. Het is lang geleden dat carnaval echt een straatfeest kon zijn. Kijken wat de kasteleins hier nu weer van vinden. Deze barometer voor het Oeteldonkse en Bossche klimaat heeft altijd wel wat: te nat, te koud, te heet, te laat.

Wij drinken en eten zeker niet minder dan andere jaren. Het is ook veel drukker dan anders; zal wel met het weer samenhangen. Verder zijn de andere ingrediënten als vanouds: muziek, theater op straat, kletsen op straat, ‘de vètten hap en d’n drank’.

Tegen het einde van de middag eten we gezamenlijk Surinaams bij ‘Tante Wonnie’. We maken er een dansje en gaan daarna voor een laatste biertje naar ‘M’n Tante’, de plek waar we zaterdagmiddag begonnen met ‘de Generale’. Het feest is nog een volle gang als we om 19.00 uur afscheid nemen van elkaar. Binnen een aantal maanden zal de evaluatie plaatsvinden. En tot die tijd: ‘Houdoe en bedankt!’

maandag 7 maart 2011

Oeteldonks (10); vermakelijk buitenconcert

Om 10.15 uur is het zonnig én flink koud als ik over de stadsmuur bij de Parklaan naar het centrum loop. Carnavalsmaandagmorgen: in de cafés ruikt het nu beslist naar groene zeep, maar ik heb eerst wat anders te doen. Onderweg is er geen kip te zien, maar bij de Waterstraat staat de ordedienst al. Eenmaal bij de Knillispoort, heb ik al drie ‘wachtposten’ geteld: Oeteldonk heeft iets weg van een bewaakte vesting. ‘Crowd management’ trekt tijdens deze carnaval als een nieuw verschijnsel de nodige aandacht: van tijd tot tijd worden sommige straten van de binnenstad hermetisch afgesloten.

Bij de Waterpoort is nog niemand aanwezig. Toch zal daar om 11.11 uur het Eerste Oeteldonkse Grachtengordelconcert plaatsvinden (zie blog Oeteldonks (6); grachtengordelconcert). Tegen de tijd dat de musici van het organiserende ‘muziekske’ Gin Nôôt arriveren, hebben we met een lijn vol wasgoed voor een maandagmorgeneffect gezorgd. Een camerateam van TV 10 houdt interviews.

Als exact op tijd de muziek start, is het gezellig druk. Er is meteen sfeer en de solisten die vanaf de overkant voor een speciaal effect zorgen, worden enthousiast toegejuicht. Op het dak van de Knillispoort verschijnt de soezafonist en even later komt de Diezeprinses aanwandelen, op zoek naar een prins. Afwisseling voldoende in het programma en de dames en heren spelen de sterren van de hemel.

Ik mag de zaak aan elkaar praten. De megafoon bereikt niet iedereen dus ga ik met dat apparaat op de hoogte staan waar eerder de soezafonist stond te bassen. Vanaf deze plek heb ik een prima ‘bereik’.

Het publiek krijgt mirlitons uitgereikt. Het aantal aanwezigen blijkt vele malen groter dan de voorraad blaasinstrumentjes. De Diezeprinses ontvangt - zeker als ze ook op het platdak is gaan staan - veel aandacht, maar de gedroomde prins dient zich niet aan.

Precies 6 x 11 minuten na de start, bedank ik namens Gin Nôôt het enthousiaste publiek. In de bestuurskamer zal beslist nog lang geëvalueerd worden, maar nu al doet de voorzitter de toezegging voor het Tweede Oeteldonkse Grachtengordelconcert in 2012. Hij krijgt er applaus voor.

Oeteldonk beschikt vanaf vandaag voor de carnavalsmaandagmorgen weer over een vermakelijk buitenconcert.

zondag 6 maart 2011

Oeteldonks (9); d’n intocht

Op carnavalszondag verwelkomt Oeteldonk de Prins. Vandaag 6 maart 2011 is dat niet anders met Amadeiro XXV. Terwijl hij een grandioze entree maakt in zijn ‘dùrp’, volgt een stoet burgers de prinsenwagen. De deelnemers vermaken allereerst zichzelf en mogelijk ook de toeschouwers. Wij lopen dit jaar ook weer mee met ‘de Intocht’, voorzien van de O.E.T.

Deze Oeteldonkse Energie Tempel heeft in de verte iets te maken met de onlangs in gebruik genomen 100 meter hoge windmolen. Maar wie verder kijkt, ziet de werkelijke missie achter deze creatie: ook de mens zelve kan er de nodige energie uit putten! Al voor de werkelijke optocht uit, gaan wij op pad om de wachtende mensheid te dienen.

Wie eenmaal de O.E.T. betreedt, bevindt zich in een andere wereld waar hij of zij zich voor een kort moment kan concentreren op de werkelijke vragen van het leven. Allerlei spreuken nodigen daartoe uit, zoals ‘Ellek antwoord zit in oeweige’. Om dit toe te lichten, is daaraan toegevoegd ‘D’n drank ok’. Kijk, daar schiet je mee op. Evenals met: ’t leve is ‘nnen optocht: altijd onderwege’. Wie zich aansluit op de aangebrachte ‘oplaodpunte’, en vervolgens het geschenk aanvaardt uit de ‘energybox’, gaat weer bruisend naar buiten. Er is van onze kant één eis: wie dit proces heeft doorlopen, houdt de ervaring vóór zich.

Ook hier geldt dat velen geroepen zijn, en slechts weinig stervelingen écht uitverkoren. Maar wie in zichzelf gelooft, komt gesterkt thuis. Het blijkt voorwaar niet eenvoudig om in het eigen kunnen en kennen te geloven, maar de oogst van 120 'gesterkten' is hoopgevend in het perspectief van de toekomst.

Wij voelen ons zeer tevreden met het werk dat wij geheel belangeloos verrichten op deze zonnige zondagmorgen. Spontaan bieden mensen aan om ons te volgen op onze tocht, maar op vriendelijke wijze weten wij deze lieden tot andere gedachten te brengen. Onze boodschap luidt immers: ‘Volg geen ander, volg uzelf’. En dat blijkt een volstrekt nieuwe gedachte in een wereld waarin het gewoon is om achter leiders aan te lopen.

Moe en voldaan bereiken wij de Markt, waar wij tevreden in onze meegenomen boterhammen met kaas happen. Dan vertrekken wij naar het café voor de evaluatie. De onthulling van Knillis laten wij graag aan ons voorbij gaan. Ook deze leider is er ons één te veel. Misschien is de ware carnavalsvierder een geboren anarchist. Dorstig als wij zijn naar de ware kennis, zullen wij over deze stelling zeker nog tot Aswoensdag discussiëren: energie zat!

zaterdag 5 maart 2011

Oeteldonks (8); de generale

Al jaren doen we in Oeteldonk op carnavalszondag mee met de ‘Intocht van de Prins’. Niets is ter voorbereiding zo onzinnige als ‘de Generale’. Was de voorgaande bijeenkomst eigenlijk al overbodig (zie blog Oeteldonks (4); de jaarvergadering), dan is de bijeenkomst van deze zaterdagmiddag dat helemaal. Toch is iedereen zonder mankeren aanwezig bij café ‘M’n Tante’.

Gewoontegetrouw staat er om 14.30 uur nauwelijks iemand in de leeggehaalde kroeg. Ons moeder zaliger zou gezegd hebben: ’n dooi kiendje mee ’n lam hèndje’. Buiten is het wel druk en in tegenstelling tot andere jaren is het nou net eens niet om kapot te gaan van de kou. D’r branden wat van die terraswarmhoudelementen die je het zweet in de nek doen uitbreken en dit keer vriezen onze voeten er niet meepesant af. Het bier smaakt prima en we hebben een jarige Ingrid, ook nog ook nog. Ze trakteert op gebak van De Rouw en daarmee is ‘de Generale’ al geslaagd voor de bijeenkomst begonnen is.

Zelf ben ik al wat dagen ‘prettig zinnewèchtig’. Thuis in de garage staat ‘d’n O.E.T.’ op ons te wachten. Uiteraard hebben we het over die ‘creasie’ en we nemen het loopplan nog eens door. We zijn dit jaar met 11 man, op volle sterkte dus en dat vraagt om briljant management! Omdat uit de wel degelijk getalenteerde groep niemand zich geroepen voelt om leiding te geven, verloopt het overleg volstrekt chaotisch, uiterst geanimeerd en met veel humor. En dit alles tegen een decor van passanten en ‘meziekskes’. Frank houdt ons logo voor 2011 ten doop. We krijgen zijn vinding in het klein om onze nek gehangen; in een grote uitvoering zal het ontwerp morgen de rug van onze witte overalls sieren. We zijn content en drinken ook daarop.

Dan ontstaat er zowaar discussie, een spannend moment! Kan de groep dit aan? Langs welke lijnen ontstaan elkaar bestrijdende partijen? Wordt een bom gelegd onder onze saamhorigheid? Aanleiding is het feit dat O.E.T. op het logo voluit geschreven staat als Oeteldonkse Energie Tempel. En volgens een muggenzifter zou deze spelling een fout bevatten; de persoon-in-kwestie houdt een pleidooi voor Oeteldonkse Innerzjie Tempel. Hoewel taalkundig correct, vindt deze import-Oiteldonker geen gehoor.

Meer rimpels komen er niet in de vergadervijver.

Morgen is de grote dag: dan gaan we op pad om de mensheid te dienen met het brengen van energie. Want zonder dat, is er geen toekomst. Kijk, en dan zijn er toch nog steeds lieden die carnaval niet voor vol aanzien, de onnozele halzen.

vrijdag 4 maart 2011

Bolduque (8); handwerk & handel


Meer dan 450 jaar terug gingen Brabanders naar Spanje om daar te werken. Voor een aantal betekende dit een tijdelijk bestaan, maar de meeste bleven. Ook Bosschenaren trokken vanaf de 15de eeuw zuidwaarts, vooral handwerkslieden en handelaars.

Tot de eerste categorie behoorden kunstenaars die zich op het Iberisch schiereiland ‘ de Bolduque’ noemde, 'Van Den Bosch', dus. Hoe de achternaam daarvoor in onze stad luidde, is (nog) niet bekend. Een aantal daarvan opende rond 1546 een atelier in de stad Medina de Rioseco, 45 km ten noorden van de koningsstad Valladolid. Deze inwijkelingen waren beeldhouwer van beroep; het materiaal waarin zij werkten was hout. Aan de hand van vooral Spaans bronnenmateriaal zijn de activiteiten van Juan Mateo en Pedro de Bolduque te volgen. De mannen waren in verschillende plaatsen actief. Daarnaast was er nog een Roque de Bolduque of Balduque die in Sevilla furore maakte.

De schoonheid van het werk van die 'de Bolduque' en hun navolgers is om stil van te worden. In de 'stad van Jeroen Bosch' zou het niet misstaan er een tentoonstelling aan te wijden. Bijvoorbeeld in de aanloop tot 2016.

Dan de Bossche handelaren. Die waren er in maten en soorten: enerzijds internationals met hun zetel in Den Bosch of Antwerpen, anderzijds scharrelaars en kleine zelfstandigen. Geliefde vestigingsplaatsen rond 1600 waren Sevilla en Cádiz. De namen van een aantal in Sevilla neringdoende Bosschenaren is dankzij Leuvens onderzoek bekend. Ze waren vooral geïnteresseerd in de handel op Las Indias, het Nieuwe Spanje aan de overkant van de Atlantische Oceaan dat met elke verovering uitdijde. Om daarop te mogen handelen, moesten ze wel 'echte Spanjaarden' worden.

Spanjaard zijn was meer dan je beroepen op de afkomst uit de noordelijke rijksdelen. Tussen 1600 en 1643 werden zeker 74 ‘Vlamingen’ genaturaliseerd, waaronder drie uit ’s-Hertogenbosch. De Bosschenaar Juan Tholincx alias Tolinque vestigde zich rond 1607 in Sevilla. Hij werd in 1630 genaturaliseerd en overleed in 1634 in Mexico. Hij had ‘Las Indias’ dus weten te bereiken! Jacques Filter, in 1596 geboren in ’s-Hertogenbosch, raakte in 1635 genaturaliseerd. Hij stond in elk geval in 1663 nog in Sevilla vermeld. Rond 1639 was Jorge Duarte Putershouch (Pietershoven?) aan de beurt. In die periode waren ook andere Bosschenaren in Sevilla actief, zoals Gisberto de Roose, alias de Rosa (’s-Hertogenbosch 1601). Juan Schroder, alias Escrotel of Escroterio (’s-Hertogenbosch 1594), handelde er rond 1617-1645 in de Calle del Azeite. In 1640 trok de Bosschenaar Jan de Weer vanuit ’s-Hertogenbosch als leerjongen naar Sevilla. In zijn koffer zat niet alles, want hij schreef naar huis dat hij – om als echte Spanjaard geaccepteerd te worden – al snel een ‘net pak’ had aangeschaft.

Wie deze zomer (voor Roque de Balduque) in Sevilla komt, moet daar eens in het
telefoonboek kijken. Bijvoorbeeld onder Bécquer. De stamvader van die familie is een Brabantse landschapsschilder. Niet uit Den Bosch, maar hij was wel voorzien van een naam die zeker de Empelnaren vertrouwd in de oren klinkt: De Bekker.

donderdag 3 maart 2011

Dagdeelhelden

Op het punt waar Waal en Maas elkaar bijna raken, ligt fort Sint-Andries. De naam gaat terug op een vijfhoekig Spaans verdedigingswerk uit 1599. Na een fikse strijd, muiterij en verraad ging het in 1600 over in Hollandse handen. Ook in de eeuwen daarna vormt deze omgeving oorlogsterrein; de laatste keer op 26 oktober 1944. Bij deze historische plek in Heerewaarden verzamelen wij ons op de zonnige maar vergimmes koude ochtend van donderdag 3 maart. De skateclub staat voor een heroïsche tocht. D’r is nog wel geen meter gereden, maar het wordt bikkelen.

We gaan op pad over de Waaldijk. Anderhalve maand geleden stond in de uiterwaarden nog een knie water. Ik heb weinig oog voor de natuur: de wind is sterk en het is aanpoten geblazen. De skaters bewegen zich in kleine groepjes of zelfs alleen voort. Kennelijk heeft ieder genoeg aan zichzelf; kletsen doen we dadelijk wel bij de stop halverwege. Achter me wijst Toon op twee overvliegende ooievaars. Als ie niet geroepen had, waren ze me ontgaan. Ik ken elke meter van het parcours en vandaag lijken het er meer.

We trekken krom tegen de wind, niemand sakkert. Ik bedenk dat bijna iedereen kind is van de Wederopbouw. Van ‘net na de oorlog’, een tijd dat er weinig was en het leven alleen maar beter zou worden. Maar ondertussen werden de kliekjes van het warm eten de volgende dag weer verwerkt, droeg je de kleren die je oudere broer of zus te klein waren geworden. Hadden de flessen spiritus in het keukenkastje geen veiligheidssluiting, waren er geen kinderzitjes of zebrapaden. Volgden we onderwijs bij nonnen, broeders, fraters en paters. Kenden we vakanties bij ooms en tantes een straat of dorp verderop. Bleven onze ouders bij elkaar, zochten we onze plek in een groot gezin, aten we vrijdags vis met botersaus. En dat hebben we allemaal doorstaan en daarom doet die snijdende oostenwind ons niks. Zijn we nu helden, al is het maar voor een deel van deze stralende dag?

Koffiestop bij het Veerhuis van Wamel. Aan de overkant ligt Tiel, bereikbaar via een voetveer. Ook het Veerhuis haalde zes weken geleden bijna natte voeten: het water kwam tot aan het terras, het personeel werd met een pontje gehaald en gebracht.

De terugweg is klein bier, een fluitje van een cent, met twee vingers in de neus. Nu we de wind in de rug heben, blijkt de natuur prachtig: geknotte wilgen, ganzen langs de strengen, twee ooievaars op het nest en later nog eentje die foerageert. Het vertrouwde ‘beeld van de Waal bij Varik’. Veel scheepvaartverkeer, de warme zon in het gezicht. Dit verdienen we, de dagdeelhelden.

woensdag 2 maart 2011

Bolduque (7); Bosch & Babel

Ik denk ‘Waarom ook niet?’, als ze me op een bepaald moment in Spanje vragen, ‘waar mijn stad op de kaart van Nederland dan wel niet ligt’. Tot dat moment roep ik in het buitenland steeds: ‘Iets boven Eindhoven-Philips-PSV’, een aanwijzing die prima werkt. Maar nu hoor ik me parmant zeggen: ‘Dat weet u best, het is de stad van Jeroen Bosch’. ‘¿La ciudad de El Bosco?’ Nou, dat laat echt geen belletje rinkelen bij die Spanjolen; dus maar weer via de Lichtstad naar huis. Overigens blijkt Bosch zelf wel bekend, ‘en dat uitgerekend hij en ik in dezelfde stad ter wereld gekomen zijn… ¡Que bonito!’.

Wat later met de Kerst in Italië, probeer ik het met ‘la città del pittore Bosco di Bolduc’. Ja, ja, opnieuw een knappe schilder. Maar mijn aanwijzing brengt nog geen geografische doorbraak. Opnieuw PSV dus.

‘Hier zullen ze het wel weten’, veronderstel ik vervolgens in Lille. Zelf voel ik me voldoende flamingant om consequent Rijsel te zeggen, want zo heet die Vlaamse stad voor ze in 1667 voorgoed door de Fransen ingepikt wordt. Vanwege die oude staatkundige band verwacht ik een directe herkenning als ik ook daar (in Rijsel dus) op aanvraag mijn stad situeer met de variant ‘la cité de Jérôme Bosch’. Wanneer ik na een ongemakkelijke stilte met Bois-le-Duc op de proppen kom, valt het kwartje:‘Dat is toch in de buurt van Eindhoven?’. ‘Oui, oui’.

We hebben nog een lange weg te gaan als ‘Stad van JB’. De vraag blijft, hoe je als buitenlandse bezoeker hier in de buurt moet zien komen. Of in het a.s. Museumkwartier. Het zou wat minder ingewikkeld zijn geweest als Jeroen Bosch overal bekend was onder de naam Jeroen (of desnoods Jheronimus) Bosch. Maar dat is dus niet zo. Den Bosch/’s-Hertogenbosch zelf neemt ook geen hoge breinpositie in, hoewel vertalingen zoals Bolduque, Bois-le-Duc, Boscoducale of Herzogenbusch wel eens willen helpen.

Nou hebben we nog wel even de tijd voor de herdenking van de 500ste sterfdag van JB in 2016 een Nationaal Evenement is. Maar tegen die tijd moeten we wel een Toren van Babel geslecht hebben. Laten we het volgende afspreken. Het stadsbestuur stelt elke Bosschenaar die vanaf nu naar het buitenland gaat een stevig in tweeën gevouwen A4-tje ter beschikking. Met vóórop de reproductie van De tuin der lusten en achterop de kaart van Nederland met Den Bosch als opvallende navel. Op het middenstuk staat links in een veelheid van tongvallen de vertaling van ’s-Hertogenbosch, … en rechts (ook weer in dito talen) … de stad van Jeroen Bosch. De hertogstad als meerkeuzetoets. Hiermee kan iedereen bijdragen aan de verspreiding van het blijde nieuws. (Dit idee is officieel geregistreerd, evenals dat voor bijvoorbeeld Aken (Aachen, Aix-la-Chapelle, Aoche), de stad van Karel de Grote; Brugge (Bruges, Brugas), de stad van Filips deSchone; Brussel (Bruxelles, Brussels, Bruselas), de stad van Manneken P.)

dinsdag 1 maart 2011

Oeteldonks (7); vètten hap

Over carnaval bestaan veel misvattingen. Da’s dan jammer en ik laat het maar zo. Boter aan de galg gesmeerd, parels voor de zwijnen.

Dat in Oeteldonk flink gedronken wordt, is dus geen misvatting. Om dat gezuip ook dagenlang zonder problemen vol te kunnen houden, soigneert een Oeteldonker zich goed. Net als wielrennen, is carnaval vieren topsport. Een coureur is permanent aan het bikken uit angst voor de legendarische man met de hamer en een feestganger hier doet niet anders. Flink tetteren geschiedt op een stevig fundament! Kanen dus.

Laat ik mezelf als voorbeeld nemen. Met de carnavalsdagen gaan er als ontbijt zeker twee worstenbroodjes in. En best al vroeg: om 08.00 uur. Voor ik een paar uur later op stap ga, pak ik nog gauw wat yoghurt. Als ik de deur uit ga, controleer ik nauwgezet of ik wel mijn brood met kaas bij me heb. Vier kloeke sneden bruin, met boter en beleg. Wie om 10.00 uur zijn eerste glas bier drinkt, en dan aan de brandewijn met suiker begint, moet het gat in zijn maag dat op enig moment valt, vóór zijn. Daarom eet ik om 11.30 uur de helft van mijn rantsoen. Een uur later sta ik in de croissanterie: zeker achter twee pistoletjes met salami. Om 15.00 uur verdwijnt de rest van het meegesjouwde brood.

Tegen dat we naar het casino gaan, bijvoorbeeld voor de show van Piep- ende Blaoslust, houd ik even halt bij de frietboer. Dan is het ongeveer 16.30 uur en met gemak speel ik een bak friet met twee kroketten naar binnen. Lèkker, zonne vètten hap. Goed ook, want anders houd ik het niet vol. Het drinken dus. Zo tegen 19.30 uur moet ik een bord stevige, warme kost voor mijn neus hebben staan: boerenkool, hutspot met toebehoren.

Na de avondmaaltijd pak ik onderweg naar huis wat biertjes en nog voor ik weer echt honger krijg, lig ik thuis te pitten. En ’s morgens fris weer op, natuurlijk. Om vervolgens het worstenbrood in de oven te gooien.

Carnaval vieren is eten. Wie drinkt zonder te bikken, heeft het nog steeds niet begrepen. Voor dat soort lui is ook bovenstaand verhaal boter aan de galg gesmeerd, parels voor de zwijnen. Dègget mar wit.