In de 18e eeuw waren er in ons land nauwelijks goede wegen. Veel handelsverkeer vond noodgedwongen over het water plaats, zo ook richting ’s-Hertogenbosch. Maar de tol, bijvoorbeeld op het bevaren van de Maas, werd steeds hoger. Dus leek het aantrekkelijk om onze stad - een belangrijk knooppunt in de handel tussen de Republiek en het Prinsdom Luik - via een steenweg met het zuiden te verbinden. Zo’n harde weg was immers in alle jaargetijden begaanbaar. En, zoals Luik suggereerde, als die verbinding de stad Hasselt had bereikt, kon ze mooi aansluiten op de aanwezige infrastructuur van het vorstendom. Het leek de Staten-Generaal een aantrekkelijke gedachte, maar toen de centrale regering niet doorpakte, besloot de stad ’s-Hertogenbosch in 1741 om zelf de kosten op zich te nemen.
Het eerste gedeelte van de internationale verbinding moest tot Eindhoven lopen. Van daar zou het via Valkenswaard richting Hasselt gaan. Er kwam ƒ 380.00 op tafel, vergaard door de uitgifte van obligaties. Tolheffing moest de kosten - met winst - terugverdienen. In 1742 hanteerde Antoni Martini (1728-1800) een speciaal voor deze gelegenheid vervaardigde hamer om de eerste Belgische kassei aan te brengen. Antoni was de zoon van de toenmalige president-schepen van de stad. Zelf zou hij het tot pensionaris van ’s-Hertogenbosch brengen.
In 1745 stopten de werkzaamheden bij Best: de tolheffing bij Vught, Hal (Halsche Barrière), Boxtel, Liempde en Best bracht de voornamelijk Bossche investeerders niet de verwachte opbrengst. Bovendien moesten de kasseien uit de Zuidelijke Nederlanden komen. Die gebieden lagen in een handelsconflict met Luik, en hielden de levering van het materiaal tegen.
Iets ten zuiden van Voorburg herinnert de naam Halse Barrier nog aan de slagboom die slechts bij betaling gepasseerd mocht worden. Het huidige ‘Oude Tolhuis’ verwijst naar het voormalige kleine tolkantoor dat dienst deed tot 1873. Het infobord bij het Tolpad bevat een aantal foto’s van de oude situatie. Doorgaans bevonden tolhuizen of barrières zich op drie kwartier lopen van elkaar. Ambtelijke collecteurs inden het geld dat aangewend werd voor het onderhoud en de veiligheid van de weg.
Wat dat laatste ook kon inhouden, vinden we terug in het verslag ‘Reize door de Majorij van ’s Hertogenbosch, in den jaare 1798. - 1799.’ van dominee Stephanus Hanewinkel. Hij liep in 1798 over de steenweg van ’s-Hertogenbosch naar Eindhoven. In zijn lichte bagage had hij o.m. ‘een paar zakpistoolen ter lijfsbeveiliging’. Wandelend en observerend deed hij twee dagen over het stuk dat vanaf Boxtel over een kaarsrecht tracé ging. Gelukkig voor hem waren de werkzaamheden bij Best in 1791 hervat. Noord-Brabant telde in 1872 in totaal 94 tollen. Daarna verviel hun functie door de komst van de paardenbelasting. Nog later kwam de heffing van het provinciale weggeld, en tegenwoordig kennen we de landelijke wegenbelasting. Het relict bij Voorburg en de naam Halse Barrier herinneren dicht bij huis aan de oude Steenweg.
In het depot van het Noordbrabants Museum bevindt zich de hamer die de Bossche zilversmid Th. van Berckel vervaardigde voor het leggen van het eerste kinderkopje op 26 april 1742. Pas zo’n driekwart eeuw later bereikte in 1818 - onder koning Willem I - de verbinding Luik.