dinsdag 31 december 2019

Cola


Deze tekst verscheen als column in de rubriek ' Onder de Boschboom' op 31 december in De Bossche OmroepI

Ik ben 11. Al járen vier ik carnaval met een klasgenoot. Guus woont aan de andere kant van de Aartshertogenlaan en samen lopen we op zondagmiddag langs het Prins Hendrikpark naar de stad. We hebben goed gespaard en kunnen dus potten breken. Guldens van het nieuwjaarswensen annex kerstrapport, dubbeltjes van onze gezamenlijke driekoningenzang. En natuurlijk het traktement van thuis. Op een cent hoeven we niet te kijken en wat kost nou helemaal een cola?

Cola is een rage. Thuis blijft het op zaterdagavond bij sinas van Riedel en daarmee wordt die cola een wonderdrank. Bij een Indisch vriendje schenken ze die gewoon door de week. Toen ik daar loempiavellen recht uit te pan te eten kreeg, stond er een glas bruisende donkere drank bij. 'Ook Indisch?', vroeg ik. Amerikaans dus. En dat was net zo buitenissig als pisang goreng en rissoles.

We zien er tiptop uit met onze boerenkielekes, zwart petje, rode zakdoek plus lucifersdoosje, witte handwarmers van molton. In een daarvan heeft mijn ma een ritssluiting gezet. 'Veur al oew cènte', zei ze. Aan die kant hangt de want door van het wisselgeld.

Het is gezellig in de stad. Ondertussen staat in de Sacramentskerk ‘Ons Heer’ uitgestald. Tijdens de preek werd gevraagd om de komende dagen te bidden voor de zielen die tijdens de carnaval afdwalen. Lopen die hier rond? Is carnaval zondig? Misschien als het donker is. Dan zijn wij weer thuis. Nu hebben we vooral dorst.

Op een gegeven moment staan we aan een toog in de Stoofstraat. Het is er donker en warm. We drinken onze cola, kletsen met al die vriendelijke meneren en mevrouwen. De mooie dames lachen erg lief en geven ons een aai over de bol en zomaar nog een glas: ‘Veur die schattige mènnekes’. (Thuis wordt ’s avonds gegrinnikt, wanneer ze begrijpen in wat voor ‘hotspot’ we waren.) 

Van dat punt lopen we naar de Karrenstraat. In de kroeg op de hoek is veel meer licht dan in die bar daarvoor: tl-buizen en witte slagerijtegeltjes. We gaan aan tafel zitten bij een heel gezelschap. Met een verse cola uiteraard.

Er staat een jukebox en een van de vrouwen trekt me de dansvloer op. Als ik tegen haar aan op de muziek meedein, moet ik aan een verhaal over mijn 'omenarrie' denken. Mijn moeder vertelde dat 'hulliën Harrie’ als jongen op een keer helemaal uitgelaten thuiskwam van het dansen. Ze vernamen wat hem overkomen was. 'Alsof ik tegen een veren kussen lag', moet hij volgens de overlevering gezegd hebben. Op de dansvloer begrijp ik letterlijk wat mijn oom daar toentertijd mee bedoelde. Inmiddels is het 1958: ik ben 11 en snap het leven.

Zalig Nieuwjaar. En nu aftellen tot carnaval.

woensdag 20 november 2019

Dus óók


Deze tekst verscheen als column in de rubriek ' Onder de Boschboom' op 20 november in De Bossche Omroep

Houd u vast aan het tafelblad: Desiderius Erasmus was een Catalaan. Ook Columbus en Leonardo da Vinci - om er maar een paar te noemen - kwamen daar vandaan. De aanwezigheid van Erasmus in onze hertogstad wordt in de Bossche historie nadrukkelijk vermeld. Hij zat hier eind 15de eeuw wat jaren op het gym. Hij zou er - volgens eigen zeggen - weinig opgestoken hebben. De geleerde kwam uit Rotterdam en een Catalaan was hij allerminst.

Erasmus, Marco Polo, Niccolò Machiavelli: van deze beroemde lieden moest helaas de werkelijke herkomst altijd verborgen blijven. En wel door een vermaledijde centraal aangestuurde samenzwering eeuwen geleden op het Iberisch Schiereiland. Een complot dat toentertijd oversloeg naar andere Europese vorsten en regeringen. Want, zo zegt een Catalaans studiecentrum voor de ‘Nieuwe Geschiedenis’: Catalonië mocht als eigenheid niet bestaan. En nu nog niet. Eigenlijk zou dat ‘land’ al lang onafhankelijk moeten zijn.

Doen ze in Catalonië aan geschiedvervalsing? Ongetwijfeld. Trouwens, tijdens de Tachtigjarige Oorlog deed P.C. Hooft iets vergelijkbaars. Hij schreef in 1617 ‘Baeto, of de oorsprong der Hollanderen’, een toneelstuk over de Bataven als grondleggers van de Staat der Nederlanden. Iedereen weet dat die feitenzwendel rond de Bataafse Mythe geen hout snijdt. Net zomin als de inspanning van de huidige Poolse regering om Lech Walesa of de concentratiekampen uit hun geschiedenisboeken weg te gummen.

Als je een verhaal - hoe onzinnig ook - lang genoeg vertelt, wordt het waar. Niet alleen Trump is iemand die uitmuntend uit zijn duim zuigt. Ook lagere goden zijn ermee behept. Kritisch luisteren en lezen (ook van deze column) is dus het adagium.

Den Bosch heet sinds enige tijd: ‘Cultuurstad van het Zuiden’. Zijn we dat echt? Zie het filmpje op www.denbosch.nl/nl/cultuurstad en oordeel zelf. Ik had naast de voorspelbare hoogstandjes ook graag enig amateurgeluid gehoord: harmonie & fanfare, zangkoren, toneel, dans, ‘meziekskes’.
Nog mazzel dat het gemeentebestuur de ambitie voor citymarketing niet heeft laten vatten in ‘Dé cultuurstad van het Zuiden’. Dat zou hybris zijn, onbeschaamde hoogmoedswaan; iets dat in de klassieke oudheid de straf der Griekse goden verdiende. Goed, een ambitie dus. We zijn het nog niet, maar we willen zo graag. En als je het vaak genoeg herhaalt, ben je zomaar ‘Cultuurstad van het Zuiden’.

Hing er ‘wishful thinking’ in de lucht bij deze kreetkeuze? Wordt er een tikkeltje gefoezeld met de taal? Of is er sprake van genialiteit? In dat laatste geval wordt erop gerekend dat bij ‘Cultuurstad van het Zuiden’ automatisch als eerste woordje ‘Dé’ gedacht wordt.

Op 12 november bezocht ik de veertiende editie van ‘Glow’. Ik appte naar een vriend ‘Glow was Wow’! En dacht meepesant: ‘Eindhoven, dus óók ’n cultuurstad van het zuiden’.

zondag 29 september 2019

Dwangburcht

Deze tekst verscheen op 29 september in De Bossche Omroep als column in de rubriek Onder de Boschboom.

Zo grappig dat de Vuelta 2020 een startplaats krijgt op de Bossche Citadel. De keuze van die plek lijkt me niet zonder betekenis. Overigens durf ik er niet mijn hand voor in het vuur te steken dat op het stadhuis de symboliek van deze plek het uitgangspunt geweest is.

Voor veel Bosschenaren klinkt het volgende verhaal bekend. Nadat het Spaanse garnizoen in september 1629 de stad gedwongen verliet en Republikeinse troepen binnenmarcheerden, was de nieuwe heer allesbehalve zeker van de loyaliteit der Bosschenaren. Bovendien zou het koninklijke leger van Filips IV zomaar kunnen besluiten om voor de poorten te gaan liggen. Daarom werd tussen 1637 en 1645 Fort Willem Maria gebouwd. En mochten de katholieke inwoners van de stad twijfelen aan de goede bedoelingen en de rechtmatigheid van het nieuwe bestuur, dan zou het geschut hen vanaf de dwangburcht nadrukkelijk corrigeren. Het nieuwe werk kreeg de bijnaam ‘de Papenbril’. Om de trefzekerheid te vergroten, werd het schootsveld geschoond.

In 2020, dus 491 jaar na het vertrek van de Spaanse roepen, wordt de Spaanse koers dus binnengehaald op een anti-Spaans monument. Triomf klinkt uit de bekendmaking ook nog ook nog. Eén politieke partij vindt deelname aan de Vuelta Holanda te prijzig. Een andere gaat akkoord in de ijdele hoop op een laag bobogehalte. In elk geval wordt er niet het snot voor de ogen gestoempt binnen het centrum. Ieder rijdt sierlijk en vooral rustig door de binnenstad zodat de burger mag blijven geloven in de mythe dat de minutenlange tv-beelden ‘de stad op de kaart zullen zetten’. Dat was ook de voorgehouden worst bij de start van de Tour de France in 1996. En bij het Jheronimus Boschjaar 2016. Plus tijdens van alles in de decennia daartussen. Het zal wel aan mij liggen; als ik desgewenst in Spanje uit moet leggen waar de Cultuurstad van het Zuiden ligt, roep ik na wat pogingen vertwijfeld: ‘Bij Eindhoven. PSV’. En dan knikt iedereen.

Het woord ‘vuelta’ kent in het Spaans 34 verschillende betekenissen. Een ervan is de aaneenschakeling van bijvoorbeeld wandel- of fietsetappes. Een andere is ‘de terugkomst op het punt van vertrek’.
‘Vuelta’ is het zelfstandig naamwoord van het werkwoord ‘volver’: ‘terugkeren’. Hoe ironisch: toentertijd moesten de Spanjaarden te voet de stad uit en nu worden ze maar al te graag weer naar binnen getrokken. Op de fiets. Wat een symboliek.

De dwangburcht: een tot werkelijkheid geworden droom voor de wethouder die zo van ‘theater’ houdt.

zaterdag 10 augustus 2019

Twee walletjes

Deze tekst verscheen op 11 augustus in De Bossche Omroep als column in de rubriek Onder de Boschboom.


Een Spaanse stad zal Den Bosch zich niet snel noemen: de grote zus aan de Schelde was ons voor. In de tijd dat de Spanjaarden van Antwerpen de Sinjorenstad maakten, trouwde een Bossche, Johanna Pynappel, met een Spaanse señor De Haro.

Voor die Johanna, dochter van Jan Mathijszoon Pijnappel, is het rond 1510 haar tweede huwelijk. Zij is weduwe van Jacob van Driel(e). Met hem kreeg ze twee kinderen: Jan en Christina van Driel. Uit de verbintenis met de Spanjool De Haro komen Juan/Jan de Haro Pynappel en Francisca/Françoise de Haro Pynappel voort. Ze kan trots gezegd hebben ‘dat d’r jong het goed deden’. Juan/Jan de Haro, treedt in 1536 als schepen van Antwerpen toe tot de plaatselijke bestuurselite, terwijl Francisca/Françoise de Haro Pynappel trouwt met Maximus Transylvanus, secretaris van Karel V.

Nog meer prachtige achternamen komen in de familie. Op 1 januari 1549 verkoopt Jan van Driel, de zoon uit het Johanna’s eerste huwelijk, het huis De Bosboom (Verwerstraat). Dit doet hij samen met de kinderen van zijn zus Christina. Zij kreeg met Jacob van der Voirt/Voort/Voorde, (ook al schepen van Antwerpen): Jacob, Beatrix en Cornelia; en met Arnold van Broeckhoven Janszoon: Maria, Catharina en Petronella. Via dat zestal raakte de Bossche tak geparenteerd aan Du Chaisne, Despomereaulx, Triappen, Hilssen en Van Lixbonne. Alleen al voor de klank zou je die namen willen.

Raymond Fagel geeft in zijn proefschrift de nodige aandacht aan de Antwerpse De Haro’s. Zo handelt Diego in met name tarwe. Ook raakt hij betrokken bij de invoer van specerijen uit de Molukken. Daarnaast is hij een bankier die aan Karel V geld leent; Diego bezit de nodige huizen in en om Antwerpen. Alexander van Sasse van Ysselt vermeldt dat Diego op 1 mei 1520 aan de Bossche Verwerstraat een huis verkoopt.

Nog even terug naar Johanna’s dochter Christina van Driel en schoonzoon Jacob van der Voorde. Pilar Silva Maroto, de vrouw achter de Madrileense Bosch-tentoonstelling in 2016, schrijft dat het gaat om een verbintenis tussen de families Pynappel en Van der Voorde die in, respectievelijk ’s-Hertogenbosch en Antwerpen, tot de gevestigde burgerij behoren. Till Holger-Borchert oppert dat dit huwelijk (1508) leidde tot het Job-drieluik dat nu in het Brugse Groeningenmuseum hangt. Het werk komt uit de omgeving/het atelier van Jeronimus Bosch. Het bevat de wapens van de families Van der Voorde-Maes en De Haro-Pynappel. Lucas van Dijck noemt als opdrachtgever Johan Pynappel, Johanna’s vader. (Onder dat schild van De Haro gaat het wapen schuil van Van Driel.)

Veel Karel V in de familie van de Bossche Johanna. Bart Van Loo noemt die Spaanse vorst in zijn wervelende boek ‘De Bourgondiërs’ verrassend ‘de laatste Bourgondiër’. Da’s mooi: van beide walletjes wat: Spaans-Bourgondisch.

vrijdag 19 juli 2019

Meervoudig

Beste C.,

Na een zondagmiddag vol zelfdiagnose ben ik eruit: MPS. Of in alledaags Nederlands: meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Het kostte wat moeite; gelukkig weet ik nu waaraan ik lijd. Deze uitkomst maakt de inspanning de moeite waard. Een flinke poos terug had ik - je weet dat uit een eerdere blog (klik hier) - aangeklopt bij een bevriende psychiater voor het label ‘bipolair’. Tevergeefs. Uiteindelijk moest ik dus wel zelf aan de slag. 

Wat me op het spoor zette, beste vriendin, was de rit die we een paar weken geleden naar Amsterdam maakten. Jij reed toen we bij de afslag naar Abcoude gesneden werden door een Volkswagen Golf met getinte ruiten. Je remde en ik vloekte alle bagger eruit die zomaar spontaan naar boven kwam. Een in mijn ogen normale reactie. De inhoud zal ik niet herhalen. Als zoiets in een tv-serie op BBC kanaal 22 gezegd wordt, geeft de zender vooraf aan dat ouderlijk toezicht gewenst is.

Afijn, toen die scène dus voorbij was, vroeg je: ‘Was je wel jezelf?’ Er viel een pauze, waarop ik - eerlijk toegegeven om ervan af te zijn - reageerde met: ‘Ik vergat mezelf even’.
Dat conversatiemoment bracht me op het spoor: zouden er meerdere persoonlijkheden in mij huizen? (Alsof eentje al niet erg genoeg is.) Ik heb dat zondagmiddag dus onderzocht.

Zelfdiagnostiek is een hype, naar ik begrijp. En opvallend veel mensen komen zelfstandig tot de bevinding dat ze MPS hebben. Zoiets laten ze weten ook. Op Facebook en Insta. Of op tv. Zondagavond heb ik dat laatste zitten turven. In Midsomer Murders liep een seriemoordenaar rond die tegen de politiecommissaris zei: ‘Sorry, hierin herken ik mezelf niet’. ‘Wie zie je dan wel’, riep ik, ‘Donald Duck soms?’ Op een ander zender vertelde iemand: ‘Bij mijn partner kan ik zo helemaal mezelf zijn’. ‘Wie ben je dan in ander gezelschap?’, dacht ik. MPS.

Achteraf ben ik blij dat ik niet als bipolair bestempeld werd. Want je kunt geen blad meer openslaan, of er is weer een bekend persoon die het ook heeft. De exclusiviteit is wel mooi weg. 

Tegelijkertijd dus, lieve C., slaat met voorgaande uitspraak de twijfel toe. Als er inderdaad zoveel lieden met MPS blijken rond te lopen, vind ik mijn mps’je ineens niet zo opvallend meer. Dan dus op zoek naar wat nieuws.

Ik app je hierover zaterdagmiddag a.s. Het wordt dit weekend mooi weer. Misschien kunnen we een stukje langs de Maas gaan fietsen; dan hoef ik - bij gebrek nog aan een uitzonderlijk alternatief - niet steeds tegen mezelf aan te kijken. Of tegen ‘een’ van mezelven.

🤣Ciao.

zaterdag 22 juni 2019

Voetsporen

Deze tekst verscheen op 23 juni in De Bossche Omroep als column in de rubriek Onder de Boschboom.

Geloven in iets of iemand verleent toegang tot de waarheid. Het geopenbaarde inzicht kan gedeeld worden met een ‘andersgelovige’ door die bijvoorbeeld eens lekker op de bek te timmeren. Matpartijen tussen aanhangers van concurrerende voetbalclubs of kerkgenootschappen: alles lijkt al eeuwen de moeite van een gevecht waard. Zo eist het Schermersoproer 1 juli 1579 op de Bossche Markt de nodige slachtoffers. Da’s binnenkort 440 jaar geleden. Zeker 120 stadsgenoten worden naar het hiernamaals gezonden. De katholieke zielen zullen op een andere poort aankloppen dan de calvinistische; ook na de dood wordt het leven verzuild voortgezet.

Om verschillende redenen heeft in de 16de eeuw een deel van de Nederlanden besloten gezamenlijk op te trekken tegen de ‘koning van Hispanje’. Die moet weg. Hiervoor zoekt de ene partij legitimatie in het geloof, de andere in het idee dat de persoonlijke vrijheid ingesnoerd raakt. De scheurmakers verenigen zich binnen de Unie van Utrecht. Het trouwe kamp ziet voldoende reden in de samenscholing binnen de Unie van Atrecht (nu Arras).

Ook in Den Bosch zijn tussen katholieke en protestantse inwoners de spanningen opgelopen en deze komen die 1ste juli tot een uitbarsting. Inmiddels hangt in het Noordbrabants Museum een schilderij waarop het slagveld staat afgebeeld. Het gekke is, dat ik altijd naar de huizen kijk die de broedermoord omgeven: hoe herkenbaar zijn de gebouwen nog? Sinds 2008 bestaat er ook een ooggetuigenverslag (met de waarheid door een katholieke bril).

Na die bloederige gebeurtenis kiest de zwalkende Bossche stadsregering – gestimuleerd door geduw en getrek van Spaanse en Staatse zijde – in december 1579 voor de Unie van Atrecht. Voor trouw dus aan het wettig gezag van de Spaanse vorst, i.c. Filips II. Of dat handig uitpakt? In elk geval volgt geen Spaanse strafexpeditie. De keerzijde is dat de hertogstad als ‘Atrechtse’ enclave in een ‘Utrechts’ gebied bijna zes jaar lang minder gemakkelijk handelstoegang krijgt tot een opstandig Antwerpen en Holland. Plus dat ze bij herhaling het doelwit vormt voor Staatse aanvallen. Zoiets als ‘van de hond gebeten of door de kat gekrabd’. Hoe dan ook: de keuze is een ‘sleutelmoment’ in de Bossche geschiedenis. Pas als Farnese in 1585 tot aan de Maas orde op zaken stelt, vormt Den Bosch niet langer een ‘Atrechts’ eiland in de woedende ‘Utrechtse’ zee.

Louis Pirenne promoveerde in 1959 op het keuzetraject van ´s-Hertogenbosch tussen Atrecht en Utrecht. De promovendus besluit met de opmerking dat de Staatsen in september 1629 nog heel goed wisten voor welke partij Den Bosch 50 jaar eerder gekozen had. De zojuist ingenomen Spaanse stad zou dat gaan voelen.

Onlangs vond hier een wandeltocht plaats onder de opmerkelijk titel ‘In de voetsporen van Frederik Hendrik’. Is de stad 440 jaar na dato alsnog ‘om’?

zondag 9 juni 2019

Dingetje

Dan komt er in 2119 nog een 100-jarig document uit het archief waarop de taalarcheologen (zie vorige blog: klik) hun lusten kunnen botvieren. Als snel wordt duidelijk dat het veel zegt over het zielenleven van de Nederlanders in 2019. Het was nog even een dingetje wie het onderzoek zou gaan leiden en toen dat helder was, gaf dat de specialisten een stukje rust. Ze gaan ijverig aan de slag.

Als na de eerste dag spitten, willen zij de ervaringen naar elkaar toe uitspreken. Kennelijk is er sprake van een andere auteur dan in document 1. Wel bestaan er overeenkomsten; die zijn ongetwijfeld tijdgebonden. Het gaat om een persoonlijk relaas waarin de opsteller met de lezer wil delen dat de zoektocht naar balans tot een aantal eerste bevindingen heeft geleid. Zoiets geeft natuurlijk een enorme boost om verder op ontdekkingsreis te gaan naar ‘de ware ik’. Tot dan toe leefde immers te veel het beeld ‘dit ben ik niet’. Er was afstand tot de omgeving, terwijl het verlangen bleef bestaan om vooral een verbinder te worden.

Duidelijk is dat dankzij een personal coach er een proces op gang komt waarin de contouren van de ware missie zich in de verte aftekenen. De auteur gaat er helemaal voor om te achterhalen wat er werkelijk toe doet. Waar de werkelijke passie ligt. Uiteraard zijn er allerlei rationele strategieën, maar de persoon in kwestie gaat - om het helder te houden - gewoon het eigen gevoel achterna. Steun wordt ook gezocht bij mensen (citaat:) ‘Die er echt voor me zijn’.

‘Mensenmensen’, daarbij wordt aangeklopt. En dat voelt goed. Tijdens ontmoetingen met deze vertrouwelingen waarbij zij/hij zich veilig weet, gaan de gesprekspartners diep. Worden dingen gezegd ‘recht vanuit het hart’. In alle openheid, waarbij meerdere malen wordt opgemerkt (citaat:) ‘Zo voel ik het’.

Uiteraard blijken er nog onverwerkte resten te zijn uit een verleden dat verlaten gaat worden. Er wordt met velen gedeeld en langzaam maar zeker krijgen dingen een plekje. En ervaart de onbekende auteur dat bepaalde zaken eindelijk landen. Ontstaat het beeld van hoe hij/zich zich verhoudt tot de wereld. Het gevoel is er helemaal van ‘dit kan ik; (citaat:) ‘Dit hoort bij mij. Ik weet eindelijk waar ik sta’.

Absoluut


Stel dat wat nu volgt over 100 jaar door taalarcheologen bestudeerd wordt. Zeker weten dat ze daar helemaal blij van worden. Absoluut. Het is een cadeautje, zeg maar. Ze ontdekken een eigentijdse woordenschat 2019! En zo’n vondst komt dan echt wel binnen, bij die onderzoekers.

Analyseren, uitpluizen, verklaren: ze zien hun droom uitkomen. Bij aanvang hebben ze nog helemaal zoiets van ‘dát gaat ‘m dus niet worden’. Halverwege komt het besef: 'dit avontuur leidt tot ontdekkingen die ons leven op zijn kop gaan zetten. Dit wordt echt een achtbaan, waarin we terecht komen. Of liever nog in een rollercoaster. Supermooi! Niets gebeurt zonder reden: dit hebben we verdiend!'

De reconstructie van het taalgebruik 2019 die zo optimaal mogelijk uitvoeren, bezorgt ze een tsunami van wow- en kippenvelmomentjes. ‘Echt helemaal te gek’, zullen velen zeggen. Stond zo’n ontdekking nog op hun bucketlist? Echt wel.

Hun conclusie luidt dat de auteur alles heeft gegeven en de woorden uit een authentiek gevoel op papier heeft gezet. Een opstelling waardoor de hij dicht bij zichzelf heeft weten te blijven. De naam van de schrijver is nog niet achterhaald; ... komt goed.

Duidelijk is hoe stevig de man - terwijl hij schrijft - achter de tekst in z’n kracht staat en z’n moment weet te pakken. Hij neemt z’n verantwoordelijkheid wanneer hij zich in de publieke discussie mengt die zo’n waarde lijkt te hechten aan het ‘volgen van je gevoel’.

Hun wetenschappelijk onderzoek leidt tot een publicatie. Perfect! Dat wordt dan genieten.

En de inhoud van die tekst? Gebakken lucht?

Ach ja, het is wat het is ...

zaterdag 1 juni 2019

De Bruijn ‘Open’


Organiseert Geert de Bruijn een golftoernooi? Iets met tennis misschien? Bij nadere lezing van de uitnodiging blijkt het om een ´Open Atelier’ te gaan op 1 en 2 juni. De Vughtse kunstenaar ‘pakt werk uit’, zogezegd. In zijn tuin; dus kunst in het groen. Ik doop het meteen tot De Bruijn 'Open'.

Het romantische beeld van de artiest als wereldvreemde ploeteraar op een koud zolderkamertje bestaat alleen nog stoffige romans. De Bruijn maakt zijn werk - als het weer dit toelaat - gewoon buiten. Da’s ook wel handig: het ontwerpen van zijn assemblages vraagt om de inzet van het nodige gereedschap. En in de open lucht heeft hij daarvoor alle ruimte. Op juist die plek ontvangt hij op de middagen van het eerste juniweekend de belangstellenden.

Vijf maanden geleden vierde De Bruijn zijn 35-jarig kunstenaarschap met een expositie in de Vughtse Lambertuskerk. Een beetje ‘zoals het hoort’. Met een glaasje wijn dus. Plus een inleider, want ik mocht er wat zeggen. Vandaag is er sprake van een ontspannen, gezellige theetuin. Met arretjescake.

Als ik arriveer, staan bij de ingang drie beelden. Met in de buurt de nodige recente schilderijen. ‘Assemblages’, volgens de maker. Dat woord doet me denken aan autofabrieken als die van Citroën, Peugeot of Renault. Het is de toepassing van gemengde technieken die het gebruik van dat Franse woord rechtvaardigt.

Ook op 1 juni betrap ik me erop dat ik, zoals altijd, in de eerste plaats aangetrokken word door zijn beeldtaal. Vormen, kleuren, vlakverdeling; zoiets dus. Alles met de Moedergodin als eeuwige inspiratiebron. ‘De genestelde gedachte’ - het thema dat december jl. zijn intrede deed - is veelzijdig uitgewerkt in het trio dat tegen het raam opgesteld staat.

De verrassing zit ‘m in de derde rechts. ‘Nog niet af’, roept De Bruijn. Dat mag dan zo zijn, duidelijk is dat Geert in de uitwerking een nieuwe ontwikkeling in gang heeft gezet. Een De Bruijn is nooit hetzelfde. ‘Een collega die een beeld dat succesvol blijkt vervolgens 25 keer klakkeloos kopieert, hoort tot een andere categorie’, zei Geert afgelopen vrijdag. Ook onder een kopje thee. Zijn begrip van ‘autonoom kunstenaar’ is helder. Een bevestiging hiervan volgt in zijn antwoord op de vraag van zijn dochter of een koper dat onaffe stuk nu al tegen betaling zou kunnen meenemen. 'Dan heeft die koper pech gehad'. Inderdaad: De Bruijn bepaalt wanneer iets klaar is.

Even later: ‘work in progress’, terwijl hij iets aan de zeven vogels herschikt; ze zitten nog niet definitief vast. ‘Ik wou een andere opbouw’.

Ik noem het gewaagd, die cirkels. En word vervolgens razend nieuwsgierig naar hoe dit er over een paar weken uit zal zien.

Zondagmiddag kom ik beslist terug: ‘s kijken hoe het dan met mijn nieuwsgierigheid staat. Of is het vanwege de verwondering die het decor achter de verrassing vormt?

woensdag 29 mei 2019

Visflensjes (Nieuw-Zeelands - Portugees)


Soms kom je koppeltjes tegen waarbij je denkt: ‘Hoe hebben die twee elkaar kunnen vinden?’ Nou, globaal gezien geldt dit ook voor die visflensjes: ze zijn de vrucht zijn van Nieuw-Zeelands zaad en een Portugees ei; bij wijze van spreken dan.

Afgelopen winter (daar zomer) maakten wij in Bruce Bay (NZ) kennis met een lekkernij die ons al in Nederland aangeprezen was: whitebait. In het voorjaar trekt doorzichtig visbroed langs de oceaankust op zoek naar de toegang tot rivieren. Daar staan vissers met wettelijk omschreven materiaal om een gelimiteerde hoeveelheid van dat jonge spul te kunnen vangen. Een deel van hun buit verdwijnt in de diepvries. Zo hebben huishoudens en restaurants een voorraad voor later.

Wij eten onze eerste whitebait in de volle Nieuw-Zeelandse zomer. Kleine pannenkoekjes waarbij de visjes, type glasaaltjes - met gedroogde dille en wat zout - in geklopt ei bij elkaar gehouden worden. ‘Bait’ is aas, ‘bite’ is beet; van mij had het ook whitebite mogen heten, want je zet je tanden echt in knapperige vis.

Weer in Nederland experimenteer ik - bij gebrek aan dit soort klein aasgoed - met verschillende soorten kortgesneden vis; ik krijg geen beet. Bovendien blijft de consistentie van de petieterige flensjes zwakjes: ze vallen in de pan gemakkelijk uit elkaar.

Dat laatste lijkt eenvoudige te verhelpen. Midden mei maken we een autotrip door de Alentejo. We overnachten in pousadas waar de restaurants gerechten uit de lokale Portugese keuken aanbieden. In eentje bestel ik ‘crepe de peixa’. De flensjes die ik opgediend krijg, ontlenen de zo gewenste structuur (of samenhang) door de toevoeging van wat bloem. Simpel zat.

Op zaterdag 25 mei klop ik beslag waarin het volgende verwerkt zit:
·         3 eetlepels bloem
·         2 eieren
·         koffieroom uit 1 cupje
·         1 theelepel gedroogde dille
·         222 gram zeer (echt zeer) fijngesneden kabeljauw 
·         peper en zout

Die 222 gram is toeval; bij de visboer had ik gewoon een stuk aangewezen. Het bleek wel de ideale hoeveelheid.

Afijn, ik zette het beslag even weg om ondertussen wat rauwe groentes schoon te maken.
Op hoog vuur wat boter met olie op temperatuur brengen. Met de lepel kleine hoeveelheden beslag in de pan doen (foto 3) en aandrukken tot 5 mm. Na een tijdje met spatels omdraaien en opnieuw wat aandrukken. Vuur laag. Nog paar keer wentelen tot de flensjes aan beide zijden knapperig bruin zijn.

Ik doe de exemplaren die klaar zijn zolang in een schaal die in de warme oven staat en daarop maak ik de volgende ‘lading’. Uiteindelijk haal ik uit de massa acht flensjes, voldoende voor twee personen.

Oordeel: prima vissmaak en goede consistentie. De knapperigheid zit ‘m in de krokantheid van de flensjes (foto 1). De ‘bite’ van de ‘bait’ zit in mijn hoofd.

Een aantal druppeltjes citroensap erop is ook best lekker!



maandag 27 mei 2019

Dagboek Portugal (8, slot); wat een dag: Romeinen, Leda en ook nog de cataplana


21/05
‘s Morgens maken we vanuit de pousada een wandeling door de heuvels bij Estoi. De boomgaarden met olijf-, amandel- en vijgenbomen zijn of worden geploegd. (Groeien vijgen nou aan bomen of zijn het struiken?)

De aanwezigheid van die derde soort kun je al van een afstand ruiken. Bovendien komt ook geur van tijm in de lucht als je per ongeluk op zo’n plantje trapt.

In het landschap liggen nogal wat nieuwe villa’s. Wat afgelegen misschien? Ik ben de enige van ons thuis (vijf kinderen) die nooit jaren aan een stuk in het buitenland heeft gewoond. Graag ben ik weg, graag kom ik terug waar mijn wortels liggen.

Na de lunch wandel richting centrum waar veel reclame wordt gemaakt voor de a.s. Europese verkiezingen. In de buurt van de kerk moet ik de de afslag nemen naar dé Romeinse opgraving van het stadje. Het lijkt niet moeilijk: toch mis ik het bordje ‘Milreu’. Doostappen dus.

Op enig moment vraag ik de weg aan een dame (van mijn leeftijd?) die in haar tuin staat te werken. Eerst in het Engels. Vervolgens Spaans: ‘¿Las ruinas de Estoi?’ Uiteindelijk verportugees ik die woorden uit het buurland; klinkt als: ‘Asj ruinazj dou Estoi? Voilà, dat slaat aan en het antwoord volgt. In het Frans. Ik moet terug naar de ‘route de Faró’. ‘Merci bien, madame. Bonne journée à vous’. Zo blij da’k vroeger op school goed opgelet heb.

Komend van deze kant struikel je over de bordjes die de belangstellenden de goede kant heen loodsen. En inderdaad, aan de oude weg naar Faro, iets buiten het plaatsje, ligt de Villa Romana de Milreu, gebouwd in de periode 2de-4de eeuw v. Chr. Eigenlijk betreft het vooral de opgegraven fundamenten.

Een interessante plek die - net als de toren en het kasteel van Beja gisteren - met hulp van o.m. het Europese Fonds bezoekklaar gemaakt is. Troffen we zo’n 30 jaar geleden vooral het EG-logo aan als (mede)financierende partij bij infrastructurele projecten, inmiddels zien we elke dag wel een ‘injectie’ bij een toeristisch object.
De entree bedraagt €2. ‘Niet veel. En terecht’, denk ik. ‘Hier heb ik tenslotte aan meebetaald’. Haha.

Aan de Romeinse villa werd drie eeuwen lang gebouwd en verbouwd. De verschillende stadia zijn op basis van aanwijzingen in de resten te herkennen. Er waren een badhuis, een werkplaats voor wijnproductie, verschillende woongedeeltes. Veel mozaïek. De overblijfselen van een vroegchristelijke tempel vormen het enige deel dat nog overeind staat. Daar zijn vroeg-christelijke en mohammedaanse graven aangetroffen.

Wat geheel intact lijkt, is een boerenhoeven uit de 19de eeuw. Buiten en vooral binnenin is te zien hoe dit gebouw wel en niet gebruik heeft gemaakt van de Romeinse infrastructuur. Het zou mij overigens niet verbazen wanneer zou blijken dat de muren opgetrokken zijn uit Romeins materiaal. Vaak dienden die oude huizen en tempels voor latere generaties als ‘steengroeve’.

Vervolgens loop ik weer terug richting pousada.

Deze keer verblijven we niet in een voormalig klooster. De pousada bevindt zich in een paleis. Vroeger woonde hier de baron van Estoi. De familie had uiteraard niet, zoals de kloosterlingen, de drie geloftes afgelegd van gehoorzaamheid, armoede en kuisheid. Het gerestaureerde hoofdgebouw getuigt in elke hoek van de toenmalige rijkdom.

Naar de kuisheid valt te raden. Tegeltableaus en plafondschilderingen maken het met hun keuze voor thema’s uit de klassieke oudheid mogelijk een reeks half- of bijna geheel naakte vrouwen en mannen te tonen. Leda en de zwaan zijn er ook bij, waarvoor het werk van Michelangelo (klik) als voorbeeld diende. En voor wie denkt dat de zwaan geen piemel heeft, nou die zit er wel degelijk aan. Vogels niet, eenden wel. (Waar zouden we zijn zonder Wikipedia?)

‘s Avonds eten we voor de tweede dag om 20.00 uur in het uitstekende restaurant van de pousada. Opnieuw vormen gekonfijte vijgen gevuld met licht gepeperde queijo serra het voorgerecht. Daarna volgen groenten, gegaard in een cataplana; een bereidingswijze (vaak voor visgerechten gebruikt) die teruggaat op de Moorse aanwezigheid hier. Een Portugese aguardente dient als slaapmutsje. Op tijd pitten, want woensdag gaat om 04.00 uur de wekker. Het vliegtuig vertrekt om 06.35 uur van Faro.

Onderweg naar Eindhoven sla ik de lijvige pil ‘De Bourgondiërs’, van Bart Van Loo weer open; pagina 457. Het lukt me om dit prachtige boek ruim voor aankomst in Eindhoven uit te lezen. In het najaar pik ik een draad op die ik zeven jaar terug terzijde legde. In september a.s. begin ik als inleider bij Boschlogie III met de herziene module ‘Den Bosch, Spaanse stad in Brabant?’ De kennis opgedaan tijdens de recente trip door dit deel van het Iberisch schiereiland en tijdens het lezen van Van Loo’s boek, zal zeker meegenomen worden.
Het was een mooi hernieuwde kennismaking met Portugal. 'Obrigado; até logo!'






.