Deze tekst verscheen als column in de rubriek ' Onder de Boschboom' op 31 december in De Bossche OmroepI
Ik ben 11. Al járen vier ik carnaval met een klasgenoot. Guus woont aan de andere kant van de Aartshertogenlaan en samen lopen we op zondagmiddag langs het Prins Hendrikpark naar de stad. We hebben goed gespaard en kunnen dus potten breken. Guldens van het nieuwjaarswensen annex kerstrapport, dubbeltjes van onze gezamenlijke driekoningenzang. En natuurlijk het traktement van thuis. Op een cent hoeven we niet te kijken en wat kost nou helemaal een cola?
Ik ben 11. Al járen vier ik carnaval met een klasgenoot. Guus woont aan de andere kant van de Aartshertogenlaan en samen lopen we op zondagmiddag langs het Prins Hendrikpark naar de stad. We hebben goed gespaard en kunnen dus potten breken. Guldens van het nieuwjaarswensen annex kerstrapport, dubbeltjes van onze gezamenlijke driekoningenzang. En natuurlijk het traktement van thuis. Op een cent hoeven we niet te kijken en wat kost nou helemaal een cola?
Cola is een rage. Thuis blijft het op zaterdagavond bij sinas van Riedel en
daarmee wordt die cola een wonderdrank. Bij een Indisch vriendje schenken ze
die gewoon door de week. Toen ik daar loempiavellen recht uit te pan te eten
kreeg, stond er een glas bruisende donkere drank bij. 'Ook Indisch?', vroeg ik.
Amerikaans dus. En dat was net zo buitenissig als pisang goreng en rissoles.
We zien er tiptop uit met onze boerenkielekes, zwart petje, rode zakdoek plus
lucifersdoosje, witte handwarmers van molton. In een daarvan heeft mijn ma een
ritssluiting gezet. 'Veur al oew cènte', zei ze. Aan die kant hangt de want
door van het wisselgeld.
Het is gezellig in de stad. Ondertussen staat in de Sacramentskerk ‘Ons
Heer’ uitgestald. Tijdens de preek werd gevraagd om de komende dagen te bidden
voor de zielen die tijdens de carnaval afdwalen. Lopen die hier rond? Is
carnaval zondig? Misschien als het donker is. Dan zijn wij weer thuis. Nu
hebben we vooral dorst.
Op een gegeven moment staan we aan een toog in de Stoofstraat. Het is er
donker en warm. We drinken onze cola, kletsen met al die vriendelijke meneren
en mevrouwen. De mooie dames lachen erg lief en geven ons een aai over de bol
en zomaar nog een glas: ‘Veur die schattige mènnekes’. (Thuis wordt ’s avonds gegrinnikt,
wanneer ze begrijpen in wat voor ‘hotspot’ we waren.)
Van dat punt lopen we naar de Karrenstraat. In de kroeg op de hoek is veel
meer licht dan in die bar daarvoor: tl-buizen en witte slagerijtegeltjes. We
gaan aan tafel zitten bij een heel gezelschap. Met een verse cola uiteraard.
Er staat een jukebox en een van de vrouwen trekt me de dansvloer op. Als ik
tegen haar aan op de muziek meedein, moet ik aan een verhaal over mijn
'omenarrie' denken. Mijn moeder vertelde dat 'hulliën Harrie’ als jongen op een
keer helemaal uitgelaten thuiskwam van het dansen. Ze vernamen wat hem
overkomen was. 'Alsof ik tegen een veren kussen lag', moet hij volgens de
overlevering gezegd hebben. Op de dansvloer begrijp ik letterlijk wat mijn oom
daar toentertijd mee bedoelde. Inmiddels is het 1958: ik ben 11 en snap het
leven.
Zalig Nieuwjaar. En nu aftellen tot carnaval.
Leuk verhaal, maarrrr... ik mis wel de vermelding van Janus Kiep(-oog). Ik vierde als jochie in dezelfde tijd carnaval in Den Bosch; Janus was dan alom aanwezig.
BeantwoordenVerwijderen