Over twee jaar wordt in mijn woonplaats de tentoonstelling
geopend die het hoogtepunt moet vormen in het jaar rond de 500ste
sterfdag van Jeroen Bosch. Die expositie, ‘Bosch Visions’, vindt plaats in het
Noordbrabants Museum van 13 februari tot en met 8 mei 2016.
‘Onze’ Jeroen is een internationale
bekendheid. Daarom leefde zes jaar geleden in Den Bosch al het idee dat meer
partijen in 2016 ‘iets’ zouden kunnen gaan doen rond genoemde memorabele
gebeurtenis. (Overigens stond eerder 2012 op de agenda. Gemeente en
Noordbrabants Museum lieten in het BD van 5 januari 2008 weten liever met meer
mensen te gaan vissen in dezelfde vijver van 2016.)
Soit. Je kunt ook samen het net uitgooien
tenslotte. Niet zo vreemd dus dat begin juli 2008 premier Jan-Pieter Balkenende
- in Spanje op weg naar de Expo van Zaragoza - zich bij zijn evenknie meldt. Op
de 9de van die maand praten beide leiders in Madrid een uur lang
over allerlei Europese zaken. Onze eerste minister brengt meepesant ook het
Bossche voornemen ter sprake tot een tentoonstelling rond Jeroen Bosch in 2016.
Na afloop bedankt hij zijn collega Zapatero voor diens toegezegde steun voor
die Bossche happening die zelfs nationaal karakter zal krijgen.
U kunt dit
terug zien en horen: klik.
Op 11 juli 2008 laat burgemeester Rombouts
voor Omroep Brabant ‘live’ vanuit het Prado weten dat de ‘parel’ in het
veelkleurige JB-programma 2016 een grote overzichtstentoonstelling moet worden
in zowel zijn stad als Madrid. De beide vice-premiers vinden het ‘een
fantastisch plan, waar zij zich achter zullen stellen om het tot een succes te
maken’. Tegelijkertijd geeft Rombouts - die zich bij deze gelegenheid in de
schaduw van beide premiers een ‘dorpsburgemeester’ noemt - aan dat de uitleen
van de Tuin der Lusten er niet in zal zitten. Een verblijf van enkele maanden
in Brabants hoofdstad van De Hooiwagen en de Zeven Hoofdzonden zou toch wel
mogelijk moeten zijn.
Luister zelf op: klik.
Kort daarna wordt in Nederlandse en Vlaamse
media geschreven over ‘een duo-tentoonstelling Den Bosch - Madrid in 2016’ en ‘de burgemeester
noemt de komst van andere drieluiken niet ondenkbaar’. Misschien zijn beide
omschrijvingen kort door de bocht en naar het effect ervan valt te gissen. In
elk geval stelt de Spaanse verslaglegging zich gereserveerder op. Ik citeer
(vertaald): ‘Deskundigen noemen de komst van andere werken dan de Tuin der
Lusten mogelijk’. En ‘Het eerste werk voor de ministers is de aanpak van de
beperkende wetgeving op het erfgoed’. Want Spanje leent niet zonder meer zijn
waardevolle erfgoed uit; een en ander is wettelijk vastgelegd.
Kijk bijvoorbeeld bij: klik.
Over deze Spaanse verslaglegging informeer ik
de betrokken ambtenaar van de gemeente Den Bosch.
Vervolgens kijk ik reikhalzend uit naar de
lijst van werken die Den Bosch in samenwerking met de nationale overheid elders
weet los te peuteren.
(wordt vervolgd)
Ja, Den Bosch wordt
graag afgeschilderd als een stad die (zeker in het eerste gedeelte van) de
zestiende eeuw een periode van bloei doormaakt. De stad produceert laken, messen,
spelden, lint, bont en nog zo wat zaken die elders gretig aftrek vinden.
Om een
en ander te realiseren, worden ook van alle kanten grondstoffen geïmporteerd.
Eigenlijk heb ik er nooit zo bij stilgestaan langs welke weg die spullen uit en
in gingen.
Van de Bossche export
uit die tijd weten we dat (luxe-)goederen via de Scheldedelta richting Spanje vervoerd
worden. Per boot, vanuit de kleinere havensteden Bergen op Zoom of Middelburg,
dan wel de metropool Antwerpen, naar bijvoorbeeld Bilbao en Santander. Om
daarna over de weg richting het ‘hinterland’ te gaan. Daar liggen commercieel
interessante steden als Burgos, Valladolid en de marktplaatsen Medina del Campo
en Medina de Rioseco.
Veel gaat dus per schip,
ondanks de dreiging van storm of kapers onderweg. Eenmaal aan de vaste wal,
moet het verder over land naar klant, tussenhandelaar of open markt. Zijn de
grote objecten gedemonteerd? Gedragen of getrokken (op een kar) door paarden,
muildieren of ossen?
Dit kan allemaal zo
gebeurd zijn, volgens de onderzoekers Máximo Diago Hernando en Miguel Ángel
Ladero Quesada. Het Spaanse wegennet - voortgekomen uit de oude Romeinse infrastructuur
- is in de zestiende eeuw nog niet echt ‘hèndig’. Een ‘Rijkswaterstaat’ staat vanaf
1495 in de kinderschoenen, maar nog eeuwen blijven de zandwegen ’s winters modderig
en ’s zomers stoffig. Biskaje loopt voorop bij de zorg voor de reiscondities:
Bilbao heeft natuurlijk alle belang bij vlot en veilig vervoer.
Individuen gaan te paard
over ruiterpaden die vaak stukken kunnen afsnijden. Goedervervoer loopt via de
bredere sporen. Aanvankelijk trekken sterke ossen de wagens en karren voort. In
de zestiende eeuw nemen meer en meer de snellere en daarmee goedkopere paarden
en muildieren de plaats in van de runderen. En ondertussen ligt de koopwaar hoog
opgetast achter de voerman, die vaak lid is van een georganiseerde ‘broederschap’
beroepsgoederenvervoer. Zo dokkeren de populaire Bossche messen, het populaire Bossche
linnengoed en het gewaardeerde Bossche lint naar de afnemers.
Zo zijn ook de werken
van Jeroen Bosch richting koningin Isabella II van Castilië en haar
achterkleinkind koning Filips II gegaan zijn. Langzaam, ongemakkelijk en niet
echt goedkoop. En nog langzamer, ongemakkelijker en prijziger lijken ze
tijdelijk terug te komen naar Den Bosch voor de tentoonstelling waarmee de stad
van 13 februari tot en met 8 mei 2016 hun maker zal herdenken. Waarna het in dit
Jeroen Boschjaar de beurt is aan het Madrileense Museo del Prado.
(wordt vervolgd)
Op 19-jarige leeftijd werd ik gegrepen door de schoonheid van de zogenoemde ‘Vlaamse
Primitieven’. Echt snappen deed ik die benaming niet. Waren de kunstenaars ‘onbeholpen
te werk gegaan en hadden ze dito resultaten afgeleverd die desondanks
ontroerden?
Ik associeerde het begrip met het werk van de schilderende Amerikaanse Grandma Moses: die vrouw had
geen kunstacademie gedaan en toch waren haar producten opgevallen. De Fransman
Rousseau le Douanier was ook als zo’n iemand die ongeschoold - althans op het
gebied van anatomie, perspectief en de gulden snede - met zijn kwasten achter
de ezel zat. Die twee vond ik ‘primitief’. En zoiets viel niet te zeggen van
Jan van Eyck, Rogier van der Weyden of Hans Memling. Toen bovendien ook nog
stadsgenoot Jeroen Bosch tot de Vlaamse Primitieven gerekend bleek te worden,
raakte ik helemaal het noorden kwijt: was ik dan ook een Vlaming?
Onlangs heb ik - na
jaren van onzekerheid en verwarring - die wat opmerkelijke etikettering nader
bestudeerd. Welnu: alles berust op een misverstand. Naar ik begrijp vond er in
1902, een jaar voor de geboorte van mijn ouders, in Brugge een tentoonstelling
plaats met werk van schilders uit de 15de en 16de eeuw.
Naar goed gebruik in die tijd vond de communicatie plaats in het Frans en werd
de titel van de expositie ‘Les Primitifs Flamands à Bruges’. Waarna de
Nederlandse vertaling van die titel mij jaren later op het verkeerde been
zette.
‘Primitief’ blijkt
verbonden met ‘primo’: eerste, vroegtijdig. Dus de ‘eerste dan wel vroege
schilderkunst uit Vlaanderen’. Nou ja, Vlaanderen? Hoewel veel van de in 1902 geëerde
kunstenaars dan wel in Brugge en Gent werkten, in het graafschap Vlaanderen
dus, in lang niet alle gevallen stond ook hun wieg daar. Sterker nog: het
begrip Vlaanderen raakte opgerekt en begon zo’n beetje alle Zuidelijke
Nederlanden te vertegenwoordigen. Meer nog dan dat: de term raakte in zwang
voor de aanduiding van de schilders in de 15de en 16de
eeuw afkomstig uit de Lage Landen. En zo kon ook de naar tijd en stijl verwante
Jeroen Bosch een Vlaamse Primitief worden. Later kwamen de zogenaamde
‘Hollandse Meesters’ en daarvan stond de wieg ook niet in alle gevallen binnen
het graafschap Holland.
De Vlaamse Primitieven:
ze werden ongelooflijk populair in het zich ontwikkelende Spanje van die tijd.
De kerken, kloosters en musea op het huidige Iberische schiereiland hangen vol
met werken van die zuidelijke meesters. Enerzijds omdat die schilderijen
geïmporteerde werden, anderzijds omdat de makers ervan emigreerden. Wie Spanje
bezoekt, kan op de meest onverwachte momenten oog in oog staan met de rijkdom
van die oude meesters ‘van hier’.
Voor mij ligt de
catalogus ‘Vlaanderen en Castilla y León’. Dankzij de Antwerpse kunstenares
Lieve Bedeer ken ik sinds een aantal weken het bestaan van deze omvangrijke drietalige
uitgave uit 1995. De tentoonstelling in de Antwerpse kathedraal is me toen
ontgaan. Ik lees nu bij en verlustig mij aan de vele opgenomen afbeeldingen van
‘Vlaamse Primitieven’. Steeds weer gaan mijn ogen naar het ingetogen handgebaar
van Maria Magdalena op de ‘Piëta’, van Adriaan Isenbrant (zie boven; aanwezig in Burgos)
en de daas ogende soldaat op ‘De Verrijzenis’ van Juan de Flandes (zie hiernaast; aanwezig in
Madrid). Deze (geëmigreerde) Jan van Vlaanderen was tot 1504 als hofschilder
werkzaam bij de Spaanse koningin Isabella de Katholieke.
Het regent buiten;
tijd voor rode oortjes binnen.
In de Bossche
Postelstraat staat de Munt, een prachtig pand waarvan de geschiedenis ver teruggaat.
Het kent een hele rij bewoners: de ene nog interessanter dan de ander.
Eentje daarvan woont er
in de wintermaanden van 1572-1573. Het is de Spaanse hertog de Medinaceli. In
navolging van Sasse van Ysselt vermeldt 'iedereen' hem als de opvolger van
Alva.
Dat is correct en in
tegenstelling tot zijn beruchte voorganger is hij buiten de schoolboekjes gebleven.
Daarin staat dat de hertog van Alva - der jaren zat, vermoeid en geplaagd door
jicht - in 1573 terugkeert naar Spanje waarna de Requesens de nieuwe landvoogd
wordt.
Als Juan de la Cerday Silva, de vierde hertog van Medinaceli, de derde markies van Cogolludo en de
vierde graaf van Puerto de Santa María in de Munt verblijft, is hij als nieuwe
landvoogd uitgerangeerd. Hij blijkt binnen een kort tijdsbestek gemangeld
tussen de pacificerende bedoeling van koning Filips II en de onwil van Alva. Van de
Filips' voornemen om na zijn ijzeren plaatsvervanger een mildere persoon aan te
stellen, is niets terecht gekomen: Alva - gesteund door zijn generaals - wilde
geen duimbreed voor de ‘milde’ hertog wijken.
De Medinaceli heeft voor
zijn komst naar de Nederlanden een sterk CV in dienst van de koning opgebouwd.
Toch blijkt hij te licht blijkt voor de opdracht aan de noordzijde van het
Spaanse rijk: Peter Principle avant la lettre.
Als de hertog dit lijkt te
beseffen, gaat hij stapsgewijs huiswaarts. Eerst een tijdje Grave, dan Den
Bosch om tenslotte na een verkwikkende tijd in Spa weggepromoveerd te worden
naar het hof: een ‘laterale arabesk’, om de terminologie van eerdergenoemde Laurence
J. Peter te gebruiken. De edelman zal zich 'de geslagen hond' gevoeld moeten
hebben. Hij sterft op 1 augustus 1575, ongeveer 60 jaar oud.
Overigens draagt de Munt
die naam ‘pas’ vanaf 1614 wanneer het als zodanig gaat functioneren.
En wat doen onze
buitenlandse familieleden als ze hier zijn? Naar het Van Goghmuseum gaan. Of
het Rijks: voor de Nachtwacht. Het liefst eigenlijk naar alle twee.
Dus zitten we op
woensdagmorgen in de trein op weg naar typisch vaderlandsch cultuurgoed. Dit
keer in Den Haag. Kijken of we daar de oude of nieuwe koningin kunnen zien. Wie
weet. En bij het Binnenhof zouden we toch zomaar de eerste minister tegen het
lijf lopen. Tjonge. In elk geval staat het Mauritshuis op het lijstje.
Nou ja, niet het pand zelf, want dat is wegens verbouwing gesloten. Daarom
zullen we om de ‘Hollandse’ topstukken te kunnen zien, uitwijken naar het Gemeentemuseum
Den Haag.
'Het meisje met de parel
hangt daar'. Met die mededeling heb ik mijn Amerikaanse nichtje al lekker
gemaakt. Misschien heeft ze de film gezien. 'En ook dat vogeltje dat op de kaft
van Donna Tarts pas verschenen roman staat'. Nog zo'n uitspraak waarmee ik
eigenlijk zeg dat zij als Amerikaanse ver af moet staat van onze iconen. Die
lui uit de VS zijn immers cultuurbarbaren.
Geen idee waar dat idee
vandaan komt. Voordat de Japanners en Chinezen met busladingen fotograferend
door het oude Europa trokken, deden dat de Yankees. Het gerucht ging dat zij
onder de Eiffeltoren tegen elkaar zeiden: 'If this is Wednesday, this must be
Paris'. Een volk met een nationaal geheugen van net iets meer dan twee eeuwen,
weet toch niks van hier. En een Amerikaan die bijvoorbeeld Latijn in zijn
pakket heeft, lijkt me onvoorstelbaar.
Waar of niet waar? In de
trein bevestigt mijn nichtje mijn idee. Zonder enige emotie of de behoefte om
haar landgenoten te verdedigen. Voorstelbaar, want ze is eigenlijk een
import-Amerikaanse. Met een uitstekende internationale vooropleiding in
buitenissige gebieden alvorens zij met kennis van zaken haar toekomstige vaderland betrad.
Alleen al de
architectuur van het Haagse gemeentemuseum maakt een visite de moeite waard. In
de hal verwijst een pijl naar de afdeling waar de werken uit het Mauritshuis zo
lang onderdak krijgen. Een introfilmpje maakt al direct duidelijk dat in deze
periode van verbouwing en tijdelijke opslag een aantal werken is uitgeleend.
Daartoe blijken Vermeers Meisje met de parel en Fabritius’ Puttertje te
behoren.
Gelukkig zijn er nog
genoeg iconen over voor de dame uit de States.
Na ons uitvoerige bezoek
komen we op weg naar de uitgang door de souvenirwinkel. Daar ligt het boek van
Tart, met puttertje. En het parelmeisje - waarvan de afbeelding in de loop der tijd op allerlei manieren is geïnterpreteerde - staat afgedrukt op een grote
lucifersdoos en op servetjes. Makkelijk consumeerbare Hollandsche meesters.
Deze tekst verscheen als column bij de rubriek 'Onder De Boschboom' in de Bossche Omroep van 12 januari.
Vrijdagmiddag, zowat
18.00 uur. Ze staat al lang voor het raam van haar werkkamer te somberen. Blind
voor de gouden en glans die het schijnsel van de straatlantaarns over de natte
keien van de Markt legt. Onder hetzelfde venster staat binnenkort haar baas op
het bordes. In die wijdvallende blauwe kiel. Terwijl tijdens de Intocht
grapjurken rijen dik aan hem voorbij trekken, krijgt hij het weer voor zijn
kiezen. Mauwen, dat kunnen ze.
Zeker weten dat op die 2de
maart het drama bij de Watertoren hoog scoort. De ‘Smartenbrug’. Wat een
lol. En dan moet hij na die kolderoptocht ook nog al die feestneuzen
toespreken! Met een rood-wit-gele lach van oor tot oor. Hoe kan zij hem
helpen?
Ja, hoe krijgt hij het
volk mee? Het geheim zit 'm in zijn eerste zin uit zijn mond. Die moet zo
ontwapenend komisch zijn, dat die massa achter de dranghekken hem op slag een
toffe peer vindt. Nog toffer dan de echte Peer naast hem. De vraag is dus met
welke geweldige opening hij in één keer al die kwèkers aan de overkant op zijn
hand krijgt. Wist ze het maar; zij schrijft zijn toespraak.
Ja, die brug is er bij. Op
Facebook circuleert een foto van het nieuwe stuk, met als graffiti de tekst. 'Ik
ben 'n lilluk ding'. 'En veuls te duur'. Zou dat niet een aardige
binnenkomer zijn?
In zijn ambt zit flink
de mot. Heel wat van zijn collega's hebben afgelopen jaar hun gemeentehuis
schielijk langs de achterdeur verlaten. Youp heeft al laten weten dat hij over
een Groot Nederlands Burgemeestersdictee denkt.
Haar baas mag gelukkig op zijn
zetel blijven: slechts vier stemmen tegen. 'Hij zit hier uit te bollen', is 'm
toegebeten. Alsof ie nu al een soort wachtgeld krijgt. Mmm, misschien moet zijn
openingszin worden: 'Ik blijf wel voor dit feestje'. Met de nadruk op
'dit'.
Nog meer gemeut van die
leutlopers? De Put op de Markt, het verhakkelde GZG-terrein, Theater aan de
Parade? JB2016? Ja, daar kun je donder op zeggen. In haar fantasie ziet ze
clubjes Jeroenen Bosch allerlei schilderijen komen aandragen. Uit Rotterdam,
Lissabon, plus een grote groep uit Madrid. En die werken mag haar chef voor het
bordes in ontvangst nemen. 'Dan hedde teminste nog wè aan de muur', staat op
een van de meegedragen bordjes. Nou, ook hierin zit geen pakkend
inkoppertje.
Dan heb je natuurlijk
nog de ‘Histoire d'O'. Ook al zoiets. Want inmiddels heeft die Maastrichtse
collega zijn Bossche evenknie openlijk aangehaald. In de NRC ook nog ook nog.
Tjonge. Haar baas blijkt in deze kommervolle periode namelijk een steunpilaar
voor de eerste burger van die andere carnavalsstad. Ze kent het citaat van Onno
inmiddels uit haar hoofd: "De meeste contacten had ik met Ton Rombouts, de
burgemeester van Den Bosch. We kennen elkaar door en door. Hij zei: 'Laat je
niet gek maken'." Sindsdien valt die kreet opvallend vaak te horen onder
het gemeentedak.
Van z’n vrienden moet ie
het maar hebben, denkt ze en bijt op haar onderlip. Nou ja ... waarom ook
niet... En ineens verlaat ze haar plek bij het raam waar ze bekant wortel
had geschoten. Ze bruist ineens van energie.
Snel stopt ze de spullen
van het bureau in haar rugzak, doet haar jas aan en loopt op een holletje naar
het station.
In de boemel op weg naar
huis gaat de tablet aan. 'Bordesaanspraak 2 maart 2014', verschijnt op het
scherm. 'Openingszin (met groot enthousiasme en veel armgezwaai uit te
spreken): 'Oeteldonkers. Op ons volgende carnavalsembleem staat ....
Laot oe nie gèk make!'
Waarna uitzinnig
gejuich de Markt laat trillen.
In de buurtgemeentes
rond onze stad is de 'grote bek' van de Bosschenaren een begrip. En zowat het
eerste wat ons toegekend wordt na het vermelden van 'de plaats van herkomst'.
Traditie. Folklore.
Inmiddels heb ik zeven
theorieën ontwikkeld ter verklaring van dit mondige fenomeen. Zeven is een mooi
getal: er gaan evenveel dagen in een week, er zijn zeven dwergen en evenzovele
geitjes.
Berust het bestaan van
de ons aangemeten grote bek op een sprookje? Om op deze vraag antwoord te
geven, heb ik die zeven ontstaanstheorieën uiteraard getoetst voor ik er mee in
de openbaarheid trad. Dat laatste gebeurde voor het eerst in Vughts kasteel,
een 'veilige' plaats voor zoiets. Tenslotte vertoont de bevolking van dat dorp
een sterke verwantschap met Den Bosch. Zo heeft jarenlange uitwisseling ervoor
gezorgd dat het Vughts en het Bosch identiek klinken.
Bovendien is Vught nauw
betrokken bij één van die zeven theorieën: de commandothese.
Kijk, vanaf de stichting
van Den Bosch eind 12de eeuw had de vesting een defensieve functie. Grenzend
aan Gelre en Holland wilde de hertog van Brabant zijn gewest in het noorden verzekerd
zien van een wachtpost aan de Maas. Militaire activiteiten waren vanaf het
begin hier gewoon gewoon.
Vervolgens bevolkten eeuwen
lang soldaten de bebouwing binnen de wallen. Eerst waren er de lokale
schutterijen; later kwamen de huurlingen uit Spanje, Italië, Frankrijk,
Duitsland, Engeland, Schotland, Zwitserland, etc. Een aantal daarvan bleef
voorgoed.
Het huurleger maakte plaats
voor soldaten van eigen bodem en de Bossche kazernes kregen uitbreiding in
Vught. Jongens die hier 'opkwamen voor hun nummer' trouwden met Bossche meisjes
en werden inwoner van de stad.
En al die tijd leefden
generaties Bosschenaren met en tussen soldatenvolk dat gewend was te
commanderen en gecommandeerd te worden. Praten met stemverheffing zonder anderen aan het woord te laten, het eerste en gelijk laatste woord willen hebben, kroop in het
DNA van de mensen hier.
Waar of een sprookje? En
naast deze theorie heb ik er nog zes. Ik heb ze gister nog met veel plezier
voorgelegd aan een Bosch gezelschap tijdens een nieuwjaarsborrel. Dolle pret.
Temidden van dit gehoor zou mijn pa na afloop gezegd hebben: 'Ge lult goed, mar
ge it beter'.
Om
plaats te maken voor wat anders, staat het oude opklapbed nu te wachten op vervoer naar ‘het stortje’. Of liever: naar de milieustraat. Het ‘resoor’ wordt trouwens misschien
nog opgehaald door iemand die in oud ijzer doet. Het ‘resóór’, met het accent
op de tweede lettergreep: de verende ijzeren bedbodem. Naar ik begrijp is die
uitspraak op zijn retour en wint ‘ressort’ aan populariteit. Als tenminste
iemand dat woord nog gebruikt voor wat anders dan een vakantieoord.
Het ‘resóór’,
dus. En dat stond boven in de weg dus moest het ‘op ‘nne siebot’ naar de
schuur. Snel dus, op zeer korte termijn. Plots. Tot nu toe dacht ik dat ‘siebot’
direct verwant was aan ‘sebiet’, dat terug te voeren zou zijn tot het latijnse ‘subitus’
(onverwacht). Het schijnt anders te liggen. ‘Op ‘nne siebot’ is/ was ook in het
Tilburgs en het Bredaas bekend en beide pleiten voor een andere herkomst.
Eentje waarbij het verdwenen ‘op een bot’ zoiets betekent als ‘met een schok’.
En dat
bracht mij op ‘aboepertant’, (ook) zo’n woord van ons moeder. Eenmaal bekend
met het Frans begreep ik dat ze ‘à bout portant’ bedoelde: ‘zonder inleiding’. Zo
van: ‘Afijn, komt me dieje mens op ons af en aboepertant zeet ie: Weg hier, dit
is privéterrein. Wisse wij veul’. (Welnu, komt die man op ons af en direct zei
hij: Weg hier, dit is privéterrein. Wisten wij veel.)
Kijk, dit ‘aboepertant’
is dan nog doorzichtig, om het zo te zeggen. Het heeft me heel wat hoofdbrekens
bezorgd eer ik het bij ons thuis gebruikte ‘essesair’ wist te duiden. De ‘essesair’
was als luie stoel voorbehouden aan ons pa, hoewel ieder er tijdens zijn
afwezigheid graag in ging zitten.
Afijn,
ik ga via-via nog eens navragen of inderdaad iemand in dat oude ‘resoor’ geïnteresseerd is. Hoeven
wij het niet naar het stortje te versjouwen.
En dan bevinden we ons op
de 2de januari van het nieuwe jaar om 13.00 uur achteraan in de rij
voor de tentoonstelling ‘Da Vinci The Genius’. Deze karakterloze tussendag met
vakantiegangers en mensen die weer gewoon aan het werk zijn, lijkt bij uitstek geschikt
voor het aanschuiven in dit soort files.
‘Bezoekers met een e-ticket moeten
aansluiten in de rij. 2/3 van de bezoekers in de rij heeft een e-ticket’, valt
op raambiljetten te lezen. We schatten de wachttijd op een uur. Blijmoedig
ronden de spijtoptanten - want waarom zou je eerder gaan als de expositie t/m 6
januari loopt - het verste punt van deze slang: een vestiging van McD. ‘Koffie terwijl
je wacht’. Als we niet tot dat 2/3de deel behoord hadden, zou ik dan
nu niet al bij Dudok achter de appeltaart gezeten hebben?
Achter de toegangsdeur
van Post Rotterdam houdt de rij nog even stand. Een dozijn tweetalige infobordjes
plaatst Leonardo da Vinci in zijn tijd. Daarna komt zijn genialiteit aan bod.
Van de 200 getoonde voorwerpen is alles nep. Mooi nep. Instructief nep: een
plezier om naar te kijken. De eerste reconstructie eist zeker vijf minuten al
mijn aandacht op: een houten mechaniek om palen van de grond te tillen en recht
te zetten. Bijzonder handig en rugsparend. Hij had er kijk op.
Zo kabbelt het bezoek
verder van object naar object. De geniale lagen van de man worden als rokken
van een ui stuk voor stuk afgepeld: schilder, luitspeler, componist, tekenaar, ontwerper,
denker, architect etc. Met natuurlijk aandacht voor zijn eerste ‘modellen’ van het
kanon, de oorlogstank, het vliegtuig, de helikopter, de onderzeeër. Blijkt ie
me ook nog de uitvinder van de zwemband te zijn. En de techniek om
onderwaterduikers adem te laten halen.
De laatste zaal brengt
de geheimen achter de Mona Lisa in beeld. Dankzij moderne technieken kunnen de
originele heldere kleuren van de nu wat donkere afbeelding gereconstrueerd
worden. Bovendien blijkt het aannemelijk dat de dame in kwestie echt wel wimpers
en wenkbrauwen gehad moet hebben.
Van veel van zijn
bedenksels bestaat niet meer dan een tekening op papier. De boekjes met zijn notities gingen
voor een groot deel verloren. Evenals zijn schilderijen. Hoe kan één man dit
allemaal gekund hebben?
Met die vraag moet een
van zijn jongere broers ook geworsteld hebben. Die vond dat het geestelijke
vermogen van de kinderloze Leonardo ‘doorgegeven’ moest worden. Hierover rept de tentoonstelling niet. Eenmaal thuis
zoek ik het verhaal nog eens op in het bijna antieke (1971) ‘Het speurend oog van
Leonardo’.
De auteur Ritchie Calder
beschrijft op de pagina’s 39 en 40 hoe Bartolomeo, de 45 jaar jongere halfbroer
van Leonardo het volgende experiment aanging. Hij, notaris zoals hun vader,
huwde in Vinci met een plaatselijk boerenmeisje dat veel weg had van Leonardo’s
ma Caterina. Uit deze verbintenis kwam een zoon voort, Pierino da Vinci die al
jong een beloftevol kunstenaar en beeldhouwer bleek te zijn. Hij stierf op
23-jarige leeftijd, waarna het experiment niet herhaald werd.
Een mooi verhaal.
Van Post Rotterdam naar
Dudok aan de Meent is het overigens bij wijze van spreken slechts een kwestie van
oversteken.
'Verwijder 90 wortels'
staat er op het tabletscherm van de dame naast mij. 'Verwijder 90 wortels'. De
omgeving heeft weinig agrarisch. Op deze rond 08.00 uur nog rustige plek zal het
de komende nacht ongetwijfeld hectisch worden: de afdeling oogheelkunde van het JBZ.
'Slachtveldchirurgie' kopte de krant in de aanloop tot Nieuwjaar.
Terwijl ik op de bank
zit in Wachtruimte A kijk ik met één oog uit op een muurbedekkende foto die
jaren terug in Den Bosch gemaakt is. Iemand staat of loopt - op de rug gezien -
bij avond met de fiets aan de hand door een nat straatje. Op de buitenmuur van
een hoekpand met ‘Tapvergunning’ staat 'Billard'. Zoals bij voorgaande
afspraken afgelopen weken probeer ik het plaatje thuis te brengen.
Na een leestest en
druppeltjes bij de assistente neem ik opnieuw plaats. Het is wat drukker en
achter me geeft iemand commentaar op de afbeelding voor me: 'Dè's 'De Witte
Ballon'. Ze denke ammaol dèttè 'nne mens is die daor mee dieje fiets in de
nattigheid staot. Huhu, dè's 'n mens. Kèkt mar 's goed'.
'De Witte Ballon' lag in
de inmiddels afgebroken binnenstadswijk 'De Pijp'. Het huidige gedeelte achter
de noordzijde van de Markt. Als kind mocht ik er niet komen. Ik ga aan de slag
met de zojuist ontvangen nadere informatie. Inderdaad, het gaat niet om ‘nne
mens’. Onder de lange jas uit komt nog de rand van een rok. De smalle enkels en
de vorm van de schoenen maken het beeld compleet: hier staat ’n mens’
afgebeeld, een vrouw. Tegelijkertijd sta ik even stil bij de subtiele omgang
van het dialect met het taalkundige onderscheid tussen man (‘nne mens) en vrouw
(’n mens).
De oogarts dirigeert me
naar Wachtruimte B. 'We zullen de tweede helft van dat scheurtje gaan bijlaseren'. Bij B valt mijn oog op
een scène aan de wand van vrouwen en kinderen op straat. Ongetwijfeld in dezelfde omgeving
gefotografeerd.
'Komt u ok uit Den Bosch?’,
hoor uit vanuit mijn dode hoek. Ik draai mijn hoofd naar rechts en geef als antwoord.
‘Gij ok?’ De wachtende man was vijf toen De Pijp verdween voor de te bouwen ‘down
town Den Bosch’. Te jong voor een herinnering aan de buurt. Hij herkent wel het
beeld. ‘Dè hedde nie meer tegeswoordig. Nao m'nnen trouw wôônde wij in ‘nnen hoek
waor dè wij iedereen kende’.
Zijn toenmalige wijk zie ik voor me; inmiddels ook verdwenen
en vervangen door nieuwbouw waar 30% van de oorspronkelijke bewoners
terugkeerde. ‘Daor konne wij ok goed mee ak ...' En ik hoor hem de rest van het woord afbreken
om verder te gaan met '... praote’.
'Akkedere', dat had hij
willen zeggen. Om de een of andere reden verving hij het door een ander woord.
'Akkedere': goed met elkaar overweg kunnen. Uit het lijstje Franse woorden in
het Bosch. Overeenkomstige verzamelingen bestaan overigens ook voor bijvoorbeeld
het Maastrichts en het Leids. Waarbij door de gebruikers steeds weer opgemerkt
wordt dat die rijtjes uniek zijn. Beperkt zicht, denk ik. Ook daar.
'Ik zouw nie trugwille
naor diejen tijd', zeg ik. ‘Ok al konne wij bij ons in de flat onderling ok goed
akkedere’. Daarna blijken wij twee ook prima te kunnen ‘akkedere’ en kletsen we
tot hij wordt opgeroepen voor zijn controle. ‘Kèkt uit as ge naor buite gaot.
Houdoe’, hoor ik voor hij achter de deur verdwijnt.
De vrouwen op de foto
dragen hetzelfde soort schort als mijn moeder in die tijd.