dinsdag 28 januari 2014

Met Jheronimus op weg (2); de aftrap

Over twee jaar wordt in mijn woonplaats de tentoonstelling geopend die het hoogtepunt moet vormen in het jaar rond de 500ste sterfdag van Jeroen Bosch. Die expositie, ‘Bosch Visions’, vindt plaats in het Noordbrabants Museum van 13 februari tot en met 8 mei 2016.

‘Onze’ Jeroen is een internationale bekendheid. Daarom leefde zes jaar geleden in Den Bosch al het idee dat meer partijen in 2016 ‘iets’ zouden kunnen gaan doen rond genoemde memorabele gebeurtenis. (Overigens stond eerder 2012 op de agenda. Gemeente en Noordbrabants Museum lieten in het BD van 5 januari 2008 weten liever met meer mensen te gaan vissen in dezelfde vijver van 2016.)

Soit. Je kunt ook samen het net uitgooien tenslotte. Niet zo vreemd dus dat begin juli 2008 premier Jan-Pieter Balkenende - in Spanje op weg naar de Expo van Zaragoza - zich bij zijn evenknie meldt. Op de 9de van die maand praten beide leiders in Madrid een uur lang over allerlei Europese zaken. Onze eerste minister brengt meepesant ook het Bossche voornemen ter sprake tot een tentoonstelling rond Jeroen Bosch in 2016. Na afloop bedankt hij zijn collega Zapatero voor diens toegezegde steun voor die Bossche happening die zelfs nationaal karakter zal krijgen.
U kunt dit terug zien en horen: klik.

Op 11 juli 2008 laat burgemeester Rombouts voor Omroep Brabant ‘live’ vanuit het Prado weten dat de ‘parel’ in het veelkleurige JB-programma 2016 een grote overzichtstentoonstelling moet worden in zowel zijn stad als Madrid. De beide vice-premiers vinden het ‘een fantastisch plan, waar zij zich achter zullen stellen om het tot een succes te maken’. Tegelijkertijd geeft Rombouts - die zich bij deze gelegenheid in de schaduw van beide premiers een ‘dorpsburgemeester’ noemt - aan dat de uitleen van de Tuin der Lusten er niet in zal zitten. Een verblijf van enkele maanden in Brabants hoofdstad van De Hooiwagen en de Zeven Hoofdzonden zou toch wel mogelijk moeten zijn.
Luister zelf op: klik.

Kort daarna wordt in Nederlandse en Vlaamse media geschreven over ‘een duo-tentoonstelling Den Bosch - Madrid in 2016’ en ‘de burgemeester noemt de komst van andere drieluiken niet ondenkbaar’. Misschien zijn beide omschrijvingen kort door de bocht en naar het effect ervan valt te gissen. In elk geval stelt de Spaanse verslaglegging zich gereserveerder op. Ik citeer (vertaald): ‘Deskundigen noemen de komst van andere werken dan de Tuin der Lusten mogelijk’. En ‘Het eerste werk voor de ministers is de aanpak van de beperkende wetgeving op het erfgoed’. Want Spanje leent niet zonder meer zijn waardevolle erfgoed uit; een en ander is wettelijk vastgelegd.
Kijk bijvoorbeeld bij: klik.

Over deze Spaanse verslaglegging informeer ik de betrokken ambtenaar van de gemeente Den Bosch.

Vervolgens kijk ik reikhalzend uit naar de lijst van werken die Den Bosch in samenwerking met de nationale overheid elders weet los te peuteren.

(wordt vervolgd)

maandag 27 januari 2014

Met Jheronimus op weg (1); dokkeren

Ja, Den Bosch wordt graag afgeschilderd als een stad die (zeker in het eerste gedeelte van) de zestiende eeuw een periode van bloei doormaakt. De stad produceert laken, messen, spelden, lint, bont en nog zo wat zaken die elders gretig aftrek vinden.

Om een en ander te realiseren, worden ook van alle kanten grondstoffen geïmporteerd. Eigenlijk heb ik er nooit zo bij stilgestaan langs welke weg die spullen uit en in gingen.

Van de Bossche export uit die tijd weten we dat (luxe-)goederen via de Scheldedelta richting Spanje vervoerd worden. Per boot, vanuit de kleinere havensteden Bergen op Zoom of Middelburg, dan wel de metropool Antwerpen, naar bijvoorbeeld Bilbao en Santander. Om daarna over de weg richting het ‘hinterland’ te gaan. Daar liggen commercieel interessante steden als Burgos, Valladolid en de marktplaatsen Medina del Campo en Medina de Rioseco.

Veel gaat dus per schip, ondanks de dreiging van storm of kapers onderweg. Eenmaal aan de vaste wal, moet het verder over land naar klant, tussenhandelaar of open markt. Zijn de grote objecten gedemonteerd? Gedragen of getrokken (op een kar) door paarden, muildieren of ossen?

Dit kan allemaal zo gebeurd zijn, volgens de onderzoekers Máximo Diago Hernando en Miguel Ángel Ladero Quesada. Het Spaanse wegennet - voortgekomen uit de oude Romeinse infrastructuur - is in de zestiende eeuw nog niet echt ‘hèndig’. Een ‘Rijkswaterstaat’ staat vanaf 1495 in de kinderschoenen, maar nog eeuwen blijven de zandwegen ’s winters modderig en ’s zomers stoffig. Biskaje loopt voorop bij de zorg voor de reiscondities: Bilbao heeft natuurlijk alle belang bij vlot en veilig vervoer.

Individuen gaan te paard over ruiterpaden die vaak stukken kunnen afsnijden. Goedervervoer loopt via de bredere sporen. Aanvankelijk trekken sterke ossen de wagens en karren voort. In de zestiende eeuw nemen meer en meer de snellere en daarmee goedkopere paarden en muildieren de plaats in van de runderen. En ondertussen ligt de koopwaar hoog opgetast achter de voerman, die vaak lid is van een georganiseerde ‘broederschap’ beroepsgoederenvervoer. Zo dokkeren de populaire Bossche messen, het populaire Bossche linnengoed en het gewaardeerde Bossche lint naar de afnemers.

Zo zijn ook de werken van Jeroen Bosch richting koningin Isabella II van Castilië en haar achterkleinkind koning Filips II gegaan zijn. Langzaam, ongemakkelijk en niet echt goedkoop. En nog langzamer, ongemakkelijker en prijziger lijken ze tijdelijk terug te komen naar Den Bosch voor de tentoonstelling waarmee de stad van 13 februari tot en met 8 mei 2016 hun maker zal herdenken. Waarna het in dit Jeroen Boschjaar de beurt is aan het Madrileense Museo del Prado.

(wordt vervolgd)

donderdag 23 januari 2014

Bolduque (19); Jeroen Bosch, Vlaamse Primitief

Op 19-jarige leeftijd werd ik gegrepen door de schoonheid van de zogenoemde ‘Vlaamse Primitieven’. Echt snappen deed ik die benaming niet. Waren de kunstenaars ‘onbeholpen te werk gegaan en hadden ze dito resultaten afgeleverd die desondanks ontroerden?

Ik associeerde het begrip met het werk van de schilderende Amerikaanse Grandma Moses: die vrouw had geen kunstacademie gedaan en toch waren haar producten opgevallen. De Fransman Rousseau le Douanier was ook als zo’n iemand die ongeschoold - althans op het gebied van anatomie, perspectief en de gulden snede - met zijn kwasten achter de ezel zat. Die twee vond ik ‘primitief’. En zoiets viel niet te zeggen van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden of Hans Memling. Toen bovendien ook nog stadsgenoot Jeroen Bosch tot de Vlaamse Primitieven gerekend bleek te worden, raakte ik helemaal het noorden kwijt: was ik dan ook een Vlaming?

Onlangs heb ik - na jaren van onzekerheid en verwarring - die wat opmerkelijke etikettering nader bestudeerd. Welnu: alles berust op een misverstand. Naar ik begrijp vond er in 1902, een jaar voor de geboorte van mijn ouders, in Brugge een tentoonstelling plaats met werk van schilders uit de 15de en 16de eeuw. Naar goed gebruik in die tijd vond de communicatie plaats in het Frans en werd de titel van de expositie ‘Les Primitifs Flamands à Bruges’. Waarna de Nederlandse vertaling van die titel mij jaren later op het verkeerde been zette.

‘Primitief’ blijkt verbonden met ‘primo’: eerste, vroegtijdig. Dus de ‘eerste dan wel vroege schilderkunst uit Vlaanderen’. Nou ja, Vlaanderen? Hoewel veel van de in 1902 geëerde kunstenaars dan wel in Brugge en Gent werkten, in het graafschap Vlaanderen dus, in lang niet alle gevallen stond ook hun wieg daar. Sterker nog: het begrip Vlaanderen raakte opgerekt en begon zo’n beetje alle Zuidelijke Nederlanden te vertegenwoordigen. Meer nog dan dat: de term raakte in zwang voor de aanduiding van de schilders in de 15de en 16de eeuw afkomstig uit de Lage Landen. En zo kon ook de naar tijd en stijl verwante Jeroen Bosch een Vlaamse Primitief worden. Later kwamen de zogenaamde ‘Hollandse Meesters’ en daarvan stond de wieg ook niet in alle gevallen binnen het graafschap Holland.

De Vlaamse Primitieven: ze werden ongelooflijk populair in het zich ontwikkelende Spanje van die tijd. De kerken, kloosters en musea op het huidige Iberische schiereiland hangen vol met werken van die zuidelijke meesters. Enerzijds omdat die schilderijen geïmporteerde werden, anderzijds omdat de makers ervan emigreerden. Wie Spanje bezoekt, kan op de meest onverwachte momenten oog in oog staan met de rijkdom van die oude meesters ‘van hier’.

Voor mij ligt de catalogus ‘Vlaanderen en Castilla y León’. Dankzij de Antwerpse kunstenares Lieve Bedeer ken ik sinds een aantal weken het bestaan van deze omvangrijke drietalige uitgave uit 1995. De tentoonstelling in de Antwerpse kathedraal is me toen ontgaan. Ik lees nu bij en verlustig mij aan de vele opgenomen afbeeldingen van ‘Vlaamse Primitieven’. Steeds weer gaan mijn ogen naar het ingetogen handgebaar van Maria Magdalena op de ‘Piëta’, van Adriaan Isenbrant (zie boven; aanwezig in Burgos) en de daas ogende soldaat op ‘De Verrijzenis’ van Juan de Flandes (zie hiernaast; aanwezig in Madrid). Deze (geëmigreerde) Jan van Vlaanderen was tot 1504 als hofschilder werkzaam bij de Spaanse koningin Isabella de Katholieke.

Het regent buiten; tijd voor rode oortjes binnen.

zondag 19 januari 2014

Bolduque (18); een geslagen hertog

In de Bossche Postelstraat staat de Munt, een prachtig pand waarvan de geschiedenis ver teruggaat. Het kent een hele rij bewoners: de ene nog interessanter dan de ander.

Eentje daarvan woont er in de wintermaanden van 1572-1573. Het is de Spaanse hertog de Medinaceli. In navolging van Sasse van Ysselt vermeldt 'iedereen' hem als de opvolger van Alva.

Dat is correct en in tegenstelling tot zijn beruchte voorganger is hij buiten de schoolboekjes gebleven. Daarin staat dat de hertog van Alva - der jaren zat, vermoeid en geplaagd door jicht - in 1573 terugkeert naar Spanje waarna de Requesens de nieuwe landvoogd wordt.

Als Juan de la Cerday Silva, de vierde hertog van Medinaceli, de derde markies van Cogolludo en de vierde graaf van Puerto de Santa María in de Munt verblijft, is hij als nieuwe landvoogd uitgerangeerd. Hij blijkt binnen een kort tijdsbestek gemangeld tussen de pacificerende bedoeling van koning Filips II en de onwil van Alva. Van de Filips' voornemen om na zijn ijzeren plaatsvervanger een mildere persoon aan te stellen, is niets terecht gekomen: Alva - gesteund door zijn generaals - wilde geen duimbreed voor de ‘milde’ hertog wijken.

De Medinaceli heeft voor zijn komst naar de Nederlanden een sterk CV in dienst van de koning opgebouwd. Toch blijkt hij te licht blijkt voor de opdracht aan de noordzijde van het Spaanse rijk: Peter Principle avant la lettre.

Als de hertog dit lijkt te beseffen, gaat hij stapsgewijs huiswaarts. Eerst een tijdje Grave, dan Den Bosch om tenslotte na een verkwikkende tijd in Spa weggepromoveerd te worden naar het hof: een ‘laterale arabesk’, om de terminologie van eerdergenoemde Laurence J. Peter te gebruiken. De edelman zal zich 'de geslagen hond' gevoeld moeten hebben. Hij sterft op 1 augustus 1575, ongeveer 60 jaar oud.

Overigens draagt de Munt die naam ‘pas’ vanaf 1614 wanneer het als zodanig gaat functioneren.

donderdag 16 januari 2014

Hollandsche meesters

En wat doen onze buitenlandse familieleden als ze hier zijn? Naar het Van Goghmuseum gaan. Of het Rijks: voor de Nachtwacht. Het liefst eigenlijk naar alle twee.

Dus zitten we op woensdagmorgen in de trein op weg naar typisch vaderlandsch cultuurgoed. Dit keer in Den Haag. Kijken of we daar de oude of nieuwe koningin kunnen zien. Wie weet. En bij het Binnenhof zouden we toch zomaar de eerste minister tegen het lijf lopen. Tjonge.  In elk geval staat het Mauritshuis op het lijstje. Nou ja, niet het pand zelf, want dat is wegens verbouwing gesloten. Daarom zullen we om de ‘Hollandse’ topstukken te kunnen zien, uitwijken naar het Gemeentemuseum Den Haag.

'Het meisje met de parel hangt daar'. Met die mededeling heb ik mijn Amerikaanse nichtje al lekker gemaakt. Misschien heeft ze de film gezien. 'En ook dat vogeltje dat op de kaft van Donna Tarts pas verschenen roman staat'. Nog zo'n uitspraak waarmee ik eigenlijk zeg dat zij als Amerikaanse ver af moet staat van onze iconen. Die lui uit de VS zijn immers cultuurbarbaren.

Geen idee waar dat idee vandaan komt. Voordat de Japanners en Chinezen met busladingen fotograferend door het oude Europa trokken, deden dat de Yankees. Het gerucht ging dat zij onder de Eiffeltoren tegen elkaar zeiden: 'If this is Wednesday, this must be Paris'. Een volk met een nationaal geheugen van net iets meer dan twee eeuwen, weet toch niks van hier. En een Amerikaan die bijvoorbeeld Latijn in zijn pakket heeft, lijkt me onvoorstelbaar.

Waar of niet waar? In de trein bevestigt mijn nichtje mijn idee. Zonder enige emotie of de behoefte om haar landgenoten te verdedigen. Voorstelbaar, want ze is eigenlijk een import-Amerikaanse. Met een uitstekende internationale vooropleiding in buitenissige gebieden alvorens zij met kennis van zaken haar toekomstige vaderland betrad.

Alleen al de architectuur van het Haagse gemeentemuseum maakt een visite de moeite waard. In de hal verwijst een pijl naar de afdeling waar de werken uit het Mauritshuis zo lang onderdak krijgen. Een introfilmpje maakt al direct duidelijk dat in deze periode van verbouwing en tijdelijke opslag een aantal werken is uitgeleend. Daartoe blijken Vermeers Meisje met de parel en Fabritius’ Puttertje te behoren.

Gelukkig zijn er nog genoeg iconen over voor de dame uit de States.

Na ons uitvoerige bezoek komen we op weg naar de uitgang door de souvenirwinkel. Daar ligt het boek van Tart, met puttertje. En het parelmeisje - waarvan de afbeelding in de loop der tijd op allerlei manieren is geïnterpreteerde - staat afgedrukt op een grote lucifersdoos en op servetjes. Makkelijk consumeerbare Hollandsche meesters.

zaterdag 11 januari 2014

Gèk!


Deze tekst verscheen als column bij de rubriek 'Onder De Boschboom' in de Bossche Omroep van 12 januari.

Vrijdagmiddag, zowat 18.00 uur. Ze staat al lang voor het raam van haar werkkamer te somberen. Blind voor de gouden en glans die het schijnsel van de straatlantaarns over de natte keien van de Markt legt. Onder hetzelfde venster staat binnenkort haar baas op het bordes. In die wijdvallende blauwe kiel. Terwijl tijdens de Intocht grapjurken rijen dik aan hem voorbij trekken, krijgt hij het weer voor zijn kiezen. Mauwen, dat kunnen ze.


Zeker weten dat op die 2de maart het drama bij de Watertoren hoog scoort. De ‘Smartenbrug’. Wat een lol. En dan moet hij na die kolderoptocht ook nog al die feestneuzen toespreken!  Met een rood-wit-gele lach van oor tot oor. Hoe kan zij hem helpen?

Ja, hoe krijgt hij het volk mee? Het geheim zit 'm in zijn eerste zin uit zijn mond. Die moet zo ontwapenend komisch zijn, dat die massa achter de dranghekken hem op slag een toffe peer vindt. Nog toffer dan de echte Peer naast hem. De vraag is dus met welke geweldige opening hij in één keer al die kwèkers aan de overkant op zijn hand krijgt. Wist ze het maar; zij schrijft zijn toespraak.

Ja, die brug is er bij. Op Facebook circuleert een foto van het nieuwe stuk, met als graffiti de tekst. 'Ik ben 'n lilluk ding'. 'En veuls te duur'. Zou dat niet een aardige binnenkomer zijn?

In zijn ambt zit flink de mot. Heel wat van zijn collega's hebben afgelopen jaar hun gemeentehuis schielijk langs de achterdeur verlaten. Youp heeft al laten weten dat hij over een Groot Nederlands Burgemeestersdictee denkt.

Haar baas mag gelukkig op zijn zetel blijven: slechts vier stemmen tegen. 'Hij zit hier uit te bollen', is 'm toegebeten. Alsof ie nu al een soort wachtgeld krijgt. Mmm, misschien moet zijn openingszin worden: 'Ik blijf wel voor dit feestje'. Met de nadruk op 'dit'.

Nog meer gemeut van die leutlopers? De Put op de Markt, het verhakkelde GZG-terrein, Theater aan de Parade? JB2016? Ja, daar kun je donder op zeggen. In haar fantasie ziet ze clubjes Jeroenen Bosch allerlei schilderijen komen aandragen. Uit Rotterdam, Lissabon, plus een grote groep uit Madrid. En die werken mag haar chef voor het bordes in ontvangst nemen. 'Dan hedde teminste nog wè aan de muur', staat op een van de meegedragen bordjes. Nou, ook hierin zit geen pakkend inkoppertje.

Dan heb je natuurlijk nog de ‘Histoire d'O'. Ook al zoiets. Want inmiddels heeft die Maastrichtse collega zijn Bossche evenknie openlijk aangehaald. In de NRC ook nog ook nog. Tjonge. Haar baas blijkt in deze kommervolle periode namelijk een steunpilaar voor de eerste burger van die andere carnavalsstad. Ze kent het citaat van Onno inmiddels uit haar hoofd: "De meeste contacten had ik met Ton Rombouts, de burgemeester van Den Bosch. We kennen elkaar door en door. Hij zei: 'Laat je niet gek maken'." Sindsdien valt die kreet opvallend vaak te horen onder het gemeentedak.

Van z’n vrienden moet ie het maar hebben, denkt ze en bijt op haar onderlip. Nou ja ... waarom ook niet... En ineens verlaat ze haar plek bij het raam waar ze bekant wortel had geschoten. Ze bruist ineens van energie.

Snel stopt ze de spullen van het bureau in haar rugzak, doet haar jas aan en loopt op een holletje naar het station.

In de boemel op weg naar huis gaat de tablet aan. 'Bordesaanspraak 2 maart 2014', verschijnt op het scherm. 'Openingszin (met groot enthousiasme en veel armgezwaai uit te spreken):  'Oeteldonkers. Op ons volgende carnavalsembleem staat .... Laot oe nie gèk make!'

Waarna uitzinnig gejuich de Markt laat trillen.

vrijdag 10 januari 2014

7 x Grote Bek

In de buurtgemeentes rond onze stad is de 'grote bek' van de Bosschenaren een begrip. En zowat het eerste wat ons toegekend wordt na het vermelden van 'de plaats van herkomst'. Traditie. Folklore.

Inmiddels heb ik zeven theorieën ontwikkeld ter verklaring van dit mondige fenomeen. Zeven is een mooi getal: er gaan evenveel dagen in een week, er zijn zeven dwergen en evenzovele geitjes.

Berust het bestaan van de ons aangemeten grote bek op een sprookje? Om op deze vraag antwoord te geven, heb ik die zeven ontstaanstheorieën uiteraard getoetst voor ik er mee in de openbaarheid trad. Dat laatste gebeurde voor het eerst in Vughts kasteel, een 'veilige' plaats voor zoiets. Tenslotte vertoont de bevolking van dat dorp een sterke verwantschap met Den Bosch. Zo heeft jarenlange uitwisseling ervoor gezorgd dat het Vughts en het Bosch identiek klinken.

Bovendien is Vught nauw betrokken bij één van die zeven theorieën: de commandothese.

Kijk, vanaf de stichting van Den Bosch eind 12de eeuw had de vesting een defensieve functie. Grenzend aan Gelre en Holland wilde de hertog van Brabant zijn gewest in het noorden verzekerd zien van een wachtpost aan de Maas. Militaire activiteiten waren vanaf het begin hier gewoon gewoon.

Vervolgens bevolkten eeuwen lang soldaten de bebouwing binnen de wallen. Eerst waren er de lokale schutterijen; later kwamen de huurlingen uit Spanje, Italië, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Schotland, Zwitserland, etc. Een aantal daarvan bleef voorgoed.

Het huurleger maakte plaats voor soldaten van eigen bodem en de Bossche kazernes kregen uitbreiding in Vught. Jongens die hier 'opkwamen voor hun nummer' trouwden met Bossche meisjes en werden inwoner van de stad.

En al die tijd leefden generaties Bosschenaren met en tussen soldatenvolk dat gewend was te commanderen en gecommandeerd te worden. Praten met stemverheffing zonder anderen aan het woord te laten, het eerste en gelijk laatste woord willen hebben, kroop in het DNA van de mensen hier.

Waar of een sprookje? En naast deze theorie heb ik er nog zes. Ik heb ze gister nog met veel plezier voorgelegd aan een Bosch gezelschap tijdens een nieuwjaarsborrel. Dolle pret. Temidden van dit gehoor zou mijn pa na afloop gezegd hebben: 'Ge lult goed, mar ge it beter'.

donderdag 9 januari 2014

Aboepertant

Om niet onnodig te worden opgehouden, beschikten de koeriers over een posthoorn waarmee ze hun komst aankondigden.Om plaats te maken voor wat anders, staat het oude opklapbed nu te wachten op vervoer naar ‘het stortje’. Of liever: naar de milieustraat. Het ‘resoor’ wordt trouwens misschien nog opgehaald door iemand die in oud ijzer doet. Het ‘resóór’, met het accent op de tweede lettergreep: de verende ijzeren bedbodem. Naar ik begrijp is die uitspraak op zijn retour en wint ‘ressort’ aan populariteit. Als tenminste iemand dat woord nog gebruikt voor wat anders dan een vakantieoord.

Het ‘resóór’, dus. En dat stond boven in de weg dus moest het ‘op ‘nne siebot’ naar de schuur. Snel dus, op zeer korte termijn. Plots. Tot nu toe dacht ik dat ‘siebot’ direct verwant was aan ‘sebiet’, dat terug te voeren zou zijn tot het latijnse ‘subitus’ (onverwacht). Het schijnt anders te liggen. ‘Op ‘nne siebot’ is/ was ook in het Tilburgs en het Bredaas bekend en beide pleiten voor een andere herkomst. Eentje waarbij het verdwenen ‘op een bot’ zoiets betekent als ‘met een schok’.

En dat bracht mij op ‘aboepertant’, (ook) zo’n woord van ons moeder. Eenmaal bekend met het Frans begreep ik dat ze ‘à bout portant’ bedoelde: ‘zonder inleiding’. Zo van: ‘Afijn, komt me dieje mens op ons af en aboepertant zeet ie: Weg hier, dit is privéterrein. Wisse wij veul’. (Welnu, komt die man op ons af en direct zei hij: Weg hier, dit is privéterrein. Wisten wij veel.)

Kijk, dit ‘aboepertant’ is dan nog doorzichtig, om het zo te zeggen. Het heeft me heel wat hoofdbrekens bezorgd eer ik het bij ons thuis gebruikte ‘essesair’ wist te duiden. De ‘essesair’ was als luie stoel voorbehouden aan ons pa, hoewel ieder er tijdens zijn afwezigheid graag in ging zitten.

Afijn, ik ga via-via nog eens navragen of inderdaad iemand in dat oude ‘resoor’ geïnteresseerd is. Hoeven wij het niet naar het stortje te versjouwen.
 

 

 

vrijdag 3 januari 2014

Het neefje van Da Vinci

En dan bevinden we ons op de 2de januari van het nieuwe jaar om 13.00 uur achteraan in de rij voor de tentoonstelling ‘Da Vinci The Genius’. Deze karakterloze tussendag met vakantiegangers en mensen die weer gewoon aan het werk zijn, lijkt bij uitstek geschikt voor het aanschuiven in dit soort files.

‘Bezoekers met een e-ticket moeten aansluiten in de rij. 2/3 van de bezoekers in de rij heeft een e-ticket’, valt op raambiljetten te lezen. We schatten de wachttijd op een uur. Blijmoedig ronden de spijtoptanten - want waarom zou je eerder gaan als de expositie t/m 6 januari loopt - het verste punt van deze slang: een vestiging van McD. ‘Koffie terwijl je wacht’. Als we niet tot dat 2/3de deel behoord hadden, zou ik dan nu niet al bij Dudok achter de appeltaart gezeten hebben?

Achter de toegangsdeur van Post Rotterdam houdt de rij nog even stand. Een dozijn tweetalige infobordjes plaatst Leonardo da Vinci in zijn tijd. Daarna komt zijn genialiteit aan bod. Van de 200 getoonde voorwerpen is alles nep. Mooi nep. Instructief nep: een plezier om naar te kijken. De eerste reconstructie eist zeker vijf minuten al mijn aandacht op: een houten mechaniek om palen van de grond te tillen en recht te zetten. Bijzonder handig en rugsparend. Hij had er kijk op.

Zo kabbelt het bezoek verder van object naar object. De geniale lagen van de man worden als rokken van een ui stuk voor stuk afgepeld: schilder, luitspeler, componist, tekenaar, ontwerper, denker, architect etc. Met natuurlijk aandacht voor zijn eerste ‘modellen’ van het kanon, de oorlogstank, het vliegtuig, de helikopter, de onderzeeër. Blijkt ie me ook nog de uitvinder van de zwemband te zijn. En de techniek om onderwaterduikers adem te laten halen.

De laatste zaal brengt de geheimen achter de Mona Lisa in beeld. Dankzij moderne technieken kunnen de originele heldere kleuren van de nu wat donkere afbeelding gereconstrueerd worden. Bovendien blijkt het aannemelijk dat de dame in kwestie echt wel wimpers en wenkbrauwen gehad moet hebben.

Van veel van zijn bedenksels bestaat niet meer dan een tekening op papier. De boekjes met zijn notities gingen voor een groot deel verloren. Evenals zijn schilderijen. Hoe kan één man dit allemaal gekund hebben?

Met die vraag moet een van zijn jongere broers ook geworsteld hebben. Die vond dat het geestelijke vermogen van de kinderloze Leonardo ‘doorgegeven’ moest worden. Hierover  rept de tentoonstelling niet. Eenmaal thuis zoek ik het verhaal nog eens op in het bijna antieke (1971) ‘Het speurend oog van Leonardo’.

De auteur Ritchie Calder beschrijft op de pagina’s 39 en 40 hoe Bartolomeo, de 45 jaar jongere halfbroer van Leonardo het volgende experiment aanging. Hij, notaris zoals hun vader, huwde in Vinci met een plaatselijk boerenmeisje dat veel weg had van Leonardo’s ma Caterina. Uit deze verbintenis kwam een zoon voort, Pierino da Vinci die al jong een beloftevol kunstenaar en beeldhouwer bleek te zijn. Hij stierf op 23-jarige leeftijd, waarna het experiment niet herhaald werd.

Een mooi verhaal.

Van Post Rotterdam naar Dudok aan de Meent is het overigens bij wijze van spreken slechts een kwestie van oversteken.

 

woensdag 1 januari 2014

Akkedere

'Verwijder 90 wortels' staat er op het tabletscherm van de dame naast mij. 'Verwijder 90 wortels'. De omgeving heeft weinig agrarisch. Op deze rond 08.00 uur nog rustige plek zal het de komende nacht ongetwijfeld hectisch worden: de afdeling oogheelkunde van het JBZ. 'Slachtveldchirurgie' kopte de krant in de aanloop tot Nieuwjaar.

Terwijl ik op de bank zit in Wachtruimte A kijk ik met één oog uit op een muurbedekkende foto die jaren terug in Den Bosch gemaakt is. Iemand staat of loopt - op de rug gezien - bij avond met de fiets aan de hand door een nat straatje. Op de buitenmuur van een hoekpand met ‘Tapvergunning’ staat 'Billard'. Zoals bij voorgaande afspraken afgelopen weken probeer ik het plaatje thuis te brengen.

Na een leestest en druppeltjes bij de assistente neem ik opnieuw plaats. Het is wat drukker en achter me geeft iemand commentaar op de afbeelding voor me: 'Dè's 'De Witte Ballon'. Ze denke ammaol dèttè 'nne mens is die daor mee dieje fiets in de nattigheid staot. Huhu, dè's 'n mens. Kèkt mar 's goed'.

'De Witte Ballon' lag in de inmiddels afgebroken binnenstadswijk 'De Pijp'. Het huidige gedeelte achter de noordzijde van de Markt. Als kind mocht ik er niet komen. Ik ga aan de slag met de zojuist ontvangen nadere informatie. Inderdaad, het gaat niet om ‘nne mens’. Onder de lange jas uit komt nog de rand van een rok. De smalle enkels en de vorm van de schoenen maken het beeld compleet: hier staat ’n mens’ afgebeeld, een vrouw. Tegelijkertijd sta ik even stil bij de subtiele omgang van het dialect met het taalkundige onderscheid tussen man (‘nne mens) en vrouw (’n mens).

De oogarts dirigeert me naar Wachtruimte B. 'We zullen de tweede helft van dat scheurtje gaan bijlaseren'. Bij B valt mijn oog op een scène aan de wand van vrouwen en kinderen op straat. Ongetwijfeld in dezelfde omgeving gefotografeerd.

'Komt u ok uit Den Bosch?’, hoor uit vanuit mijn dode hoek. Ik draai mijn hoofd naar rechts en geef als antwoord. ‘Gij ok?’ De wachtende man was vijf toen De Pijp verdween voor de te bouwen ‘down town Den Bosch’. Te jong voor een herinnering aan de buurt. Hij herkent wel het beeld. ‘Dè hedde nie meer tegeswoordig. Nao m'nnen trouw wôônde wij in ‘nnen hoek waor dè wij iedereen kende’.

Zijn toenmalige wijk zie ik voor me; inmiddels ook verdwenen en vervangen door nieuwbouw waar 30% van de oorspronkelijke bewoners terugkeerde. ‘Daor konne wij ok goed mee ak ...'  En ik hoor hem de rest van het woord afbreken om verder te gaan met '... praote’.

'Akkedere', dat had hij willen zeggen. Om de een of andere reden verving hij het door een ander woord. 'Akkedere': goed met elkaar overweg kunnen. Uit het lijstje Franse woorden in het Bosch. Overeenkomstige verzamelingen bestaan overigens ook voor bijvoorbeeld het Maastrichts en het Leids. Waarbij door de gebruikers steeds weer opgemerkt wordt dat die rijtjes uniek zijn. Beperkt zicht, denk ik. Ook daar.

'Ik zouw nie trugwille naor diejen tijd', zeg ik. ‘Ok al konne wij bij ons in de flat onderling ok goed akkedere’. Daarna blijken wij twee ook prima te kunnen ‘akkedere’ en kletsen we tot hij wordt opgeroepen voor zijn controle. ‘Kèkt uit as ge naor buite gaot. Houdoe’, hoor ik voor hij achter de deur verdwijnt.

De vrouwen op de foto dragen hetzelfde soort schort als mijn moeder in die tijd.