donderdag 23 januari 2014

Bolduque (19); Jeroen Bosch, Vlaamse Primitief

Op 19-jarige leeftijd werd ik gegrepen door de schoonheid van de zogenoemde ‘Vlaamse Primitieven’. Echt snappen deed ik die benaming niet. Waren de kunstenaars ‘onbeholpen te werk gegaan en hadden ze dito resultaten afgeleverd die desondanks ontroerden?

Ik associeerde het begrip met het werk van de schilderende Amerikaanse Grandma Moses: die vrouw had geen kunstacademie gedaan en toch waren haar producten opgevallen. De Fransman Rousseau le Douanier was ook als zo’n iemand die ongeschoold - althans op het gebied van anatomie, perspectief en de gulden snede - met zijn kwasten achter de ezel zat. Die twee vond ik ‘primitief’. En zoiets viel niet te zeggen van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden of Hans Memling. Toen bovendien ook nog stadsgenoot Jeroen Bosch tot de Vlaamse Primitieven gerekend bleek te worden, raakte ik helemaal het noorden kwijt: was ik dan ook een Vlaming?

Onlangs heb ik - na jaren van onzekerheid en verwarring - die wat opmerkelijke etikettering nader bestudeerd. Welnu: alles berust op een misverstand. Naar ik begrijp vond er in 1902, een jaar voor de geboorte van mijn ouders, in Brugge een tentoonstelling plaats met werk van schilders uit de 15de en 16de eeuw. Naar goed gebruik in die tijd vond de communicatie plaats in het Frans en werd de titel van de expositie ‘Les Primitifs Flamands à Bruges’. Waarna de Nederlandse vertaling van die titel mij jaren later op het verkeerde been zette.

‘Primitief’ blijkt verbonden met ‘primo’: eerste, vroegtijdig. Dus de ‘eerste dan wel vroege schilderkunst uit Vlaanderen’. Nou ja, Vlaanderen? Hoewel veel van de in 1902 geëerde kunstenaars dan wel in Brugge en Gent werkten, in het graafschap Vlaanderen dus, in lang niet alle gevallen stond ook hun wieg daar. Sterker nog: het begrip Vlaanderen raakte opgerekt en begon zo’n beetje alle Zuidelijke Nederlanden te vertegenwoordigen. Meer nog dan dat: de term raakte in zwang voor de aanduiding van de schilders in de 15de en 16de eeuw afkomstig uit de Lage Landen. En zo kon ook de naar tijd en stijl verwante Jeroen Bosch een Vlaamse Primitief worden. Later kwamen de zogenaamde ‘Hollandse Meesters’ en daarvan stond de wieg ook niet in alle gevallen binnen het graafschap Holland.

De Vlaamse Primitieven: ze werden ongelooflijk populair in het zich ontwikkelende Spanje van die tijd. De kerken, kloosters en musea op het huidige Iberische schiereiland hangen vol met werken van die zuidelijke meesters. Enerzijds omdat die schilderijen geïmporteerde werden, anderzijds omdat de makers ervan emigreerden. Wie Spanje bezoekt, kan op de meest onverwachte momenten oog in oog staan met de rijkdom van die oude meesters ‘van hier’.

Voor mij ligt de catalogus ‘Vlaanderen en Castilla y León’. Dankzij de Antwerpse kunstenares Lieve Bedeer ken ik sinds een aantal weken het bestaan van deze omvangrijke drietalige uitgave uit 1995. De tentoonstelling in de Antwerpse kathedraal is me toen ontgaan. Ik lees nu bij en verlustig mij aan de vele opgenomen afbeeldingen van ‘Vlaamse Primitieven’. Steeds weer gaan mijn ogen naar het ingetogen handgebaar van Maria Magdalena op de ‘Piëta’, van Adriaan Isenbrant (zie boven; aanwezig in Burgos) en de daas ogende soldaat op ‘De Verrijzenis’ van Juan de Flandes (zie hiernaast; aanwezig in Madrid). Deze (geëmigreerde) Jan van Vlaanderen was tot 1504 als hofschilder werkzaam bij de Spaanse koningin Isabella de Katholieke.

Het regent buiten; tijd voor rode oortjes binnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten