donderdag 30 december 2010

Tabaccaio

Let maar eens op in het Italiaanse stadsbeeld en het zal je weinig moeite kosten om het kenmerkende bord te ontdekken van de ‘tabaccheria’, de tabakszaak. Ik leerde dat instituut kennen in 1967, tijdens mijn eerste verblijf in dit land. Onvoorzien kon ik niet met de bus van Bergamo naar Selvino en dit feit wilde ik graag doorgeven. Op zoek naar een telefooncel dus. Hoewel de apparatuur in orde leek, bleek deze niet te willen werken op mijn lires. Desgevraagd maakte de dame achter het kaartjesloket mij duidelijk dat ik een speciaal muntje moest hebben, een ‘gettone telefonico’. ‘Gettone’ werd een van mijn eerste Italiaanse woorden, gevolgd door ‘tabaccaio’, sigarenhandelaar, want daar moest ik zo’n speciaal muntje kopen.

Die dag heb ik veel geleerd over de zeden en gewoontes in Italië. Bijvoorbeeld over de sluitingstijden ’s middags van banken en winkels, de afwezigheid (toen zeker) van terrasjes, het vooraf betalen aan de kassa voor een kop koffie dat je dan vervolgens niet aan een tafeltje mag nuttigen, het dragen door de dames van nylons bij tropische temperaturen, de afwezigheid zomers van shorts in plaatsen die niet aan zee liggen. En dan het vreemde gebruik in die tijd om aan de kassa snoepjes als wisselgeld te geven in plaats van muntgeld met een kleine waarde. Om maar niet te spreken van de overenthousiaste wijze waarop vrouwen mijn kleine neefje tegemoet traden vanwege het spierwitte haar dat hij als kleuter bezat. Hij heeft er hard door leren lopen.

Een ‘tabaccaio’ verkoopt nog steeds zaken waarvan de Staat het monopoly heeft: sigaretten, lucifers, Lottoformulieren en ‘valori bollati’ (waardezegels voor post en officiële documenten). Het alleenrecht op zout is in 1976 door een Europese wet opgeheven. Voor de Italiaanse overheid vormt de tabakszaak een bron van inkomsten. Veelal is er ook een bar aanwezig voor een kop koffie.

De overheid bepaalt hoeveel van die tenten er in een dorp of stad mogen zijn. Op de foto zie je onder de T de afkorting ‘Riv. No. 10’ staan: Rivendita 10 (een punt waar wederverkoop plaats vindt). Om uitbater te worden, moet je met succes proeven van bekwaamheid afleggen, waarna de monopolyhouder je openingstijden bepaalt. Het is als buitenlander even wennen om naar de ‘tabaccaio’ te moeten voor de verplichte belastingzegel op bepaalde officiële papieren.

Sinds 1967 kan ik het woord ‘bureaucratie’ niet horen of lezen, zonder direct de T van ‘tabaccheria’ voor me te zien.

woensdag 29 december 2010

Bèrghem

Op de 25 december regent het in Bergamo voor de vijfde dag op rij. Het mag de pret niet drukken en na een uitgebreide maaltijd zitten we om 16.30 uur bij de panettone plus spumante (voor de volhouders) met zestien mensen onder de kerstboom. Allemaal familie. De Tweede Kerstdag verloopt rustiger en de regen gaat zowaar over in sneeuw. En dan op de 26e kunnen we er te voet echt op uit onder een blauwe hemel. Ver hoeven we niet, want de Città Alta, de Bovenstad blijft boeien.

Bij de Via Francesco Nullo gaan we heuvelopwaarts over een van de vele trappen die in de stad verborgen liggen. Ons eerste doel is het Castello di San Vigilio op 496 meter. Terwijl we die kant heen gaan, passeren we de grens waarboven de warme zon geen vat krijgt op de sneeuw. Dit maakt het uitzicht alleen maar mooier, zeker bij de reusachtige stadsmuren die tot stand kwamen tijdens de Venetiaanse periode (1428 -1797). We lopen naar de Colle Aperto en zien dat het (tweede) tandradbaantje naar boven gesloten is. Zonder haast vervolgen we de tocht. Eenmaal op de versterking, is de strategische positie aan de route van de Po-vlakte naar de verschillende valleien goed te zien. De historie van deze plek gaat wellicht terug tot aan de Romeinen. De weg voert door een oude toren een stukje naar benden.

We gaan richting Colle Bastia waar het bijna landelijk is. De sneeuw ligt hier dik en ons volgende doel is de Trattoria All’Alpino. Weliswaar is die gelegenheid op maandag gesloten, maar vandaar gaat de weg slingerend door de heuvels richting Piazza Vecchia. De route levert een reeks prachtige doorkijkjes op. Als je hier woont, hoef je nooit op vakantie, zou mijn moeder gezegd kunnen hebben. Zelf heeft ze hier heel wat keren gewandeld. Op vakantie, welteverstaan. Zij is er niet meer, maar wel het bordje aan de Via Colle dei Roccoli met de melding dat hier aan herbebossing gedaan wordt. Dat stond er 1967 al.

We gaan een binnendoorpaadje in. Af en toe staan hier ezels achter het hek. Vandaag niet: zouden ze in de salami zitten die ik van mijn neef kreeg? De zon zorgt in deze kom voor een kattenhemel en het smeltwater maakt het weggetje glibberig. Bij de Via Lavanderia gaan we weer omhoog en na een half uur staan we dan op de Piazza Vecchia. Drie maanden geleden bezocht ik hier de Cappella Colleoni (zie blog Coglioni), maar nu lopen we door naar de thee.

Op weg naar het (eerste) tandradbaantje dat ons naar de Città Bassa (Benedenstad) zal brengen, zie ik een T-shirt met ‘Bèrghem’, Lombardisch voor de Duitse wortels van Bergamo (Bergheim). In Zuid-Italië worden de landgenoten in het Noorden nog steeds ‘de Duitsers’ genoemd. Wat ze daarop terugkrijgen, is ‘Calafrikanen’ of ‘Terroni’ (aarde-eters). Ondanks deze sentimenten laten we ons ’s avonds in een door Napolitanen gedreven restaurant de pizza goed smaken.

vrijdag 24 december 2010

Caravaggio

Vandaag 23 december op familiebezoek in Caravaggio. Vanuit Bergamo 25 kilometer door de Po-vlakte waar wel erg veel water op de velden staat. Het regent al drie dagen en vanmorgen zijn de eerdere zonnige weersvoorspellingen voor de kerst donkerder bijgesteld. We naderen ons doel, de veronderstelde geboorteplaats van de beroemde gelijknamige schilder, een meester in het contrast van licht en donker.

Michelangelo Merisi da Caravaggio en Rembrandt Harmenszoon van Rijn worden vaak in één adem genoemd als dé kunstenaars op het terrein van het ‘clair-obscur’. De vanzelfsprekende waardering die er nu voor hun werk bestaat, was tijdens hun leven zeker nog niet algemeen aanwezig. Rembrandt stierf armlastig en met Caravaggio was het nog treuriger gesteld. Na een kort creatief leven vol knokpartijen, ging hij berooid en eenzaam dood op een strand in de buurt van Rome. Erger kan bekant niet, zou je zo zeggen.

Ook hun talentvolle tijdgenoot Johannes Vermeer werkte noest aan erkenning en waardering. Bij iemand als Vincent van Gogh was dat niet anders, maar ook zij kregen pas na hun dood de status waar ze bij leven naar streefden. Misschien is die loutering nodig voor het ontstaan van meesterwerken die uiteindelijk boven komen drijven. Gisteren viel me in Jo Nesbø’s detective ‘De Sneeuwman’ de stelling op van de ‘slechterik’ Arve Støp dat niet een enorme wil en moraal bepalend zijn voor succes, maar geluk. Misschien is het daarom zo moeilijk te verteren om met een zilveren medaille thuis te komen.

Het plaatsje Caravaggio heeft een huis aangewezen waar in elk geval de familie Merisi gewoond heeft. Wellicht vond hier de geboorte van de beroemde zoon plaats. DNA-onderzoek heeft aangewezen, dat de schilder verwant is aan de Merisi’s van Caravaggio. Interessant voor bezoekers wordt het ‘Centro Studi Il Caravaggio’, gevestigd in een opgeknapte kerk, dat in 2011 opengaat voor geïnteresseerden. ’s Mans werken komen er in 3D ‘te hangen’. Bosschenaren zal meteen de overeenkomst opvallen met de wijze waarop in hun stad aandacht wordt besteed aan Jheronimus Bosch.

Overigens kent de Lombardische gemeente al heel wat bezoekers vanwege de aanwezigheid van het Santuario Beata Vergine. Daar verscheen de Maagd Maria aan Giannetta. Op die plek welde water op, nu onderdeel van het heiligdom. Opmerkelijk is de verklaring van ooggetuigen dat elk jaar op het moment dat de verschijning plaats vond, het bewolkt wordt in Caravaggio.

De pizzeria ‘Taverna del Sud’ besteedt geen aandacht aan beide beroemde ‘Caravaggini’. Wel zijn, zoals het moet, de pizza’s flinterdun.

donderdag 23 december 2010

Boerenkool

Bergamo is een uur plus vijftien minuten vliegen van Eindhoven. Een gemakkelijke verbinding, ook dinsdag 21 december, ondanks al die sneeuw.

’s Middags wandel ik vanuit de Borgo Palazzo naar de Città Alta, de Bovenstad. Drie maanden geleden was ik hier voor het laatst (zie blog Coglioni) en ook nu blijkt maar weer eens hoe sterk de tijd een slijtende werking heeft op mijn geheugen: Italië is er pas als je er zelf bent. Thuis schiet elk voorstellingsvermogen tekort, al ben ik hier al 44 jaar kind aan huis.

Er is veel sneeuw gevallen en nu het sinds vanmorgen regent, dooit de stad weg waar ik bij sta. Ik loop door de Via Pignolo heuvelopwaarts. Steeds meer word ik opgenomen in een omgeving die we in Nederland graag imiteren in restaurants, kledingwinkels, bij meubelboulevards. Hier is het authentiek en niet meer dan dat. Ook die ‘madammen in ‘nnen bontjas’. Op kerstnacht zijn ze met zo’n aantal in de kerk aanwezig, dat daar een mottenballengeur komt te hangen. Wat me vandaag in de etalages van winkels en andere bedoeningen opvalt, is de aanwezigheid van kerststalletjes. Niet verwonderlijk, want ‘Natale’ beheerst het straatbeeld.

In een kapperszaak staat de Heilige Familie plus het schamele Bethlemense onderkomen opgesteld op de ronde zitting van een stoel met hoofdsteun. De kromme armleuningen zorgen voor een beschermde plek. Het aantal ‘stallekes’ neemt toe in de bovenstad. In de Via B. Colleoni, de levensader van de Città Alta, staan ze zowat huis aan huis. Bij het bekende restaurant ‘Da Mimmo’ is een vierkante meter ingeruimd. De andere negoties stellen zich bescheidener op. Wie meer aan de weet wil komen over de traditie van de kerststal in deze omgeving, kan de ‘Mostra Presepi’, de kerststallententoonstelling bezoeken in de Chiesa di Sant’Agata al Carmine.

De in mijn ogen meest opmerkelijke stal bevindt zich iets voorbij de Piazza della Cittadella, bij ‘Da Marianna’, dé tent voor ijs, gebak en koffie. In de etalage staat het geboortehuiske van Christus weergegeven in marsepein (zie foto). Ongetwijfeld een meesterproef van de banketbakker, maar wat moet je ermee? Kopen, dat kan ik me voorstellen. En vervolgens: opeten? Ik zie de scènes al voor me: ‘Wie vrit d’n ezel dees jaor op?’, ‘Of d’n os?’ Wat delicater lijkt me de vraag naar de kandidaat voor het Jezuskindje. Omdat ik niet wil denken aan een mogelijk antwoord, loop ik terug naar mijn familie in de Via Ghislandi. Daar eten we vanavond vers ingevlogen boerenkool, ter ere van mijn verjaardag: Tanti Auguri.

maandag 20 december 2010

Kommervet

Ik probeer een bepaald toetje te maken. Dat at ik enkele maanden geleden in een Delfts restaurant op aanraden en in gezelschap van mijn nichtje. Toen dachten we, na een extra portie, te weten wat er allemaal voor nodig zou zijn. Maar op deze winterse zaterdagavond ontbreekt toch een echt recept.

Terwijl ik sta te frotten, kauw ik op het Woord van 2010: ‘Gedoogregering’. Veertien letters als karakteristiek voor een heel jaar. Om nou te zeggen dat het overtuigend heeft gewonnen, is niet aan de orde. Het was winnen dankzij de afwezigheid van concurrentie. ‘Aswolk’ en ‘linkse hobby’ leggen toch geen gewicht in de schaal? Terwijl ik chocolade vermaal, zeg ik mezelf dat ‘kommervet’ volgend jaar op afstand als winnaar uit de bus komt. Ik weet niet wie deze prachtige samenstelling bedacht heeft. Misschien wel Dick Swaab, de auteur van ‘Wij zijn ons brein’. Het boek waarin ik het voor het eerst zag op pagina 163. Na lezing heb ik dit neologisme nog een kwartier lang genietend voor mij uit zitten zeggen: ‘kom-mer-vet’.

Kommervet ontstaat op ons lichaam wanneer we een eetpatroon volgen ingegeven door zorg en ellende. Je zult maar wakker liggen over bijvoorbeeld de aanwezigheid en de gevolgen van de ‘gedoogregering’. En als je dan vervolgens opstaat om de zwarte gedachten wég te eten met te veel en/of fout voedsel, dan vertaalt zich dit meteen in de aangroei van ’kommervet’. Ben je dus een troost-, stress- of verdrieteter, dan ligt het kommervet op de loer.

‘Kommervet’ gaat ongetwijfeld ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden. Bel of schrijf me maar zodra je iemand in de sauna of in het café hoort opmerken dat die-en-die tegenwoordig toch wel kommervet is. De bonus van deze toepassing is dat het meteen de oorzaak duidelijk maakt van de geconstateerde gewichtstoename.

Als bijvoeglijk naamwoord behoort ‘kommervet’ tot de categorie van ‘dik van het zund’. Ook hier is meteen zonneklaar wat de bron is van het (over)gewicht. ‘Dik van het zund’ verwijst naar de verdwijnende neiging van (voornamelijk) moeders om overgebleven etensrestjes niet weg te gooien, maar zelf alsnog op te eten. Het is immers zonde (‘zund’ in ons dialect) om eten weg te mieteren. Mijn moeder had een zekere aanleg tot ‘dik van het zund’.

Het eerste probeersel van het toetje is ondertussen een mislukking geworden. Het filodeeg blijkt wel aan de erg dunne kant. De misbaksels eet ik uiteraard als zoon-van-ons-mam op waarbij ik mijn verhemelte verbrand. Kommervet. Vervolgens maak ik op de hand snel een bol deeg. Een fractie daarvan rol ik uit tot een flinterdun plakje dat ik vul met chocolade en gember. Ik draai er een buideltje van dat ‘op slot’ gaat met een touwtje. Even frituren in de olie en dan van de wadjan krokant op mijn bord. Smaakt fantastisch en ik heb nog veel deeg en chocolade op voorraad. Ik besluit die caloriebommetjes ‘willywonka’s’ te noemen. Er komt nog een nieuw woord bovendrijven: ‘vreugdevet’. Waarmee het experiment helemaal een positief einde krijgt.

zaterdag 18 december 2010

Kampioen

Vrijdag 17 december wordt alsnog een dag uit duizenden. Daar ziet het ’s morgens nog niet naar uit als ik op het station kom, want de trein vanuit Den Bosch naar Utrecht rijdt stipt volgens het niet meer bestaande boekje. Ook de aansluiting naar Amersfoort vormt geen probleem. Gelukkig gaat het in de loop van de ochtend flink sneeuwen.

‘s Middags stap ik rond tweeën opnieuw het station van Amersfoort binnen. Er blijkt gratis koffie en thee te zijn voor de reizigers. Van dit welkomstdrankje maak ik geen gebruik, want ik kan direct - weliswaar vanaf een ander perron en na een pittig sprintje - de trein naar Den Haag/Rotterdam halen.

Ik stap in Utrecht uit en weet meteen weer waarvoor ik het allemaal doe, al dat sporten, trainen, bikkelen. Ik neem moeiteloos de hordenbaan van perron 4a naar 15b. De coupé zit weliswaar vol, maar ik heb een lekker plekje en haal mijn boek tevoorschijn. Om 15.30 uur zal ik in Tilburg zijn. Twaalf bladzijden verder ziet het meisje tegenover mij tijdens haar telefoongesprek met een vriendin, hoe op het perroninformatiebord de bestemming Maastricht verandert in Leiden.

Dan begint de ware uitdaging! De volgende 90 minuten klinkt uit de luidsprekers, dat onbekend is wanneer de volgende trein naar het zuiden gaat. Plots blijkt er een boemeltje naar Geldermalsen te gaan. Probeer eens een razende meute voor te blijven op een glad perron met aan het einde daarvan de aansluiting naar het Betuwse land? Ik slaag glansrijk dankzij mijn eerdere hoogtetraining op Tenerife. Die familie die met ski’s en koffers naar Oostenrijk wil, blijkt de verliezer van de dag: die roedel moet staan. Maar niet voor lang, want ook deze trein gaat naar Leiden. Ik trek een sprint terug naar 15a waar ons hoop wordt gegeven op een verbinding met Brabant. Pas de helft van ons contingent is op dit perron, als de politie voor onze eigen veiligheid de trappen afsluit.

Twintig minuten in een koude wind laat veel lieden afhaken. Ik blijk ook op kledinggebied prima voorbereid met mijn thermo ondergoed en sokken, ademend klimjack en dikke schoenen met rubber zolen. Maar de trein komt niet, ondanks de nijvere inspanningen binnen ons blikveld om de wissels weer op temperatuur te krijgen. Met vreugde vernemen we het advies om dan maar via Arnhem/Nijmegen de bocht naar Den Bosch te maken. Weer rennen, nu naar 4a waar ik voor alle anderen uit een warm plekje vind. Het boek kan weer opengeslagen worden.

De reis verloopt zonder problemen en alleen in Nijmegen haal ik nog één keer alles uit de kast tijdens de ‘Omloop van het Volk’. Ook hier vormt de beloning voor mijn prestatie een eigen stoel. De trein blijkt naar Roosendaal te moeten, dus kan ik gelijk door naar Tilburg waar ik slechts twee uur te laat op mijn date verschijn. Het feest is alvast begonnen als ik daar volkomen ontspannen binnen stap. Als een ware kampioensloper mag ik meteen aan een toepasselijk welkomstdrankje beginnen: champagne.

donderdag 16 december 2010

Guernica

Maischoß in het dal van de Ahr is een lief plaatsje. Het heeft alles wat je op een paar uur rijden van het buitenland mag verwachten: een slingerende rivier, vakwerkhuizen, heuvels, een kasteelruïne, wijngaarden, wandelwegen. Bovendien zijn de restaurants in Duitsland lang niet zo prijzig als hier en da’s dus mooi meegenomen.

Net aangekomen, sta ik tijdens mijn eerste wandeling ineens voor een keet met daarop een ‘replica’ van Picasso’s Guernica. Gekker moet het niet worden, schiet het door mijn brein. Op weg naar de dictatoriale macht over het land laat Francisco Franco op 26 april 1937 tijdens de Spaanse Burgeroorlog de Baskische stad Guernica bombarderen. ‘Wie niet horen wil, moet maar voelen’ denkt ie zonder twijfel, waarna deze misdaad uitgroeit tot een monument voor de slechtheid van de mens.

Pablo Picasso richt daarna een écht monument op in de vorm van een schilderij. Het duurt tot na Franco’s dood (1975) voordat het werk naar Spanje gaat (1981). Als ik het origineel zie, bevindt dit zich in het Madrileense Museo Reina Sofia. In een aantal zalen laat ik de verschillende voorstudies en op de achtergrond de films over de burgeroorlog op mij inwerken. Een gedenkwaardig moment.

En dan uitgerekend in Maischoß is Guernica geschilderd op een keet, waarvan ik begrijp dat het een uitbouw moet zijn van de plaatselijke brandweerkazerne. Een eindje verderop staat een sirene die tijdens de Tweede Wereldoorlog de lokale bevolking waarschuwde. Een opmerkelijk gearrangeerd geheel, in de wetenschap dat het in 1937 het Duitse ‘Vrijwilligerslegioen Condor’ is dat in opdracht van Adolf Hitler de Spaanse wapenbroeder een dienst bewijst. Italiaanse en Duitse luchtaanvallen maken de klus af en zeker 1.600 mensen komen om. Ik sta ter plekke met stomheid geslagen.

Op de zijkant van het bouwsel valt ook een tekst te lezen. Deze replica blijkt mede door jongeren geschilderd tijdens een cultureel project. Dat zet alles weer in een te vatten perspectief, waarop ik mijn tocht vervolg. Met de duimen achter de banden van mijn rugzak verstoor ik opgewekt de zomers rust in de stille straat: ‘Das Wandern is des Müllers Lust, das Wandern is des Müllers Lust, das Wa-han-dern’. Er was eerder een Van den Berselaar die maalde. Als molenaar in Gemonde, welteverstaan; vandaar dus.

dinsdag 14 december 2010

Beuling

Eerlijk gezegd kan ik als Bosschenaar weinig anders dan nu mijn top-3 completeren voor ‘Good Food’. Dat doe ik met het streekgerecht beuling. De consumptie hiervan staat nog meer onder druk dan bij zult en bloedworst het geval is (zie de gelijknamige blogs) en alles wat lekker en kwetsbaar is, verdient bescherming. Beuling dus ook.

Voor wie beuling écht niet kent (en dat vind ik bijna onvoorstelbaar in een tijdperk waarin wieisdekokprogramma’s op de buis geplakt lijken): het ziet er uit als leverworst, zeker in-schijfjes-gesneden-toestand. Niets dus om voor terug te deinzen, tenzij je aan sjoelbakfobie lijdt. Het is de kunst om die schijfjes aan de buitenzijde krokant te bakken, terwijl de binnenkant boterzacht blijft.

Over de smaak valt door de kenners te twisten en dat hoort ook zo te zijn, want beuling is geen eenheidsworst. Hoewel boekweitmeel, bouillon, stukjes varkensvlees en kruiden tot het basisrecept behoren, zijn verschillende varianten mogelijk. Er is een wat meer grijze uitvoering en eentje die naar rood tendeert. Dat heeft alles te maken met de toegevoegde hoeveelheid piment en rommelkruid. Veel rommelkruid laat de beuling naar balkenbrij smaken; ik ga voor de grijze uitvoering.

Deze smaakrijke wintertraktatie is in mijn stad gewoon verkrijgbaar bij de slager of op de markt. Een aantal leveranciers heeft ook de nog in darm verpakte versie op voorraad. Die geniet mijn voorkeur vanwege het knapperige randje dat tijdens het bakken ontstaat. Alleen al hierom verdient beuling opgenomen te worden in de gerenommeerde collectie van het KBCCE (Klein Bosch Culinair Cultureel Erfgoed).

Beuling eet je recht uit de pan, al dan niet op brood. Vaak worden ook schijfjes appel meegebakken. Op uitbundige kerst- en nieuwjaarsfeesjes vormt zoiets een prima ‘tapa della casa’ die alle door anderen meegebrachte exclusieve traiteurshappen volkomen in de schaduw zet.

Waarom keren mensen zich na bovenstaand verhaal toch nog af van beuling? De enige reden die ik hiervoor kan aanwijzen, is de wetenschap dat in dit gerecht varkensslachtresten verwerkt zijn (kop, lever, longen, nieren). Is dat bij de stikpopulaire frikadel of bij de kruidige mexicano anders? Nou dan! Maar juist die niet weg te branden vooringenomenheid selecteert de wérkelijke kenners en maakt beuling bij uitstek tot een exquis gerecht voor de echte gourmands. Smakelijk eten, dus.

maandag 13 december 2010

Stilte

Natuurlijk zijn er oorden waar het spannender wandelen is dan in Oostelbeers! Maar zondag 12 december valt zelfs in dit verlaten oord het nodige te beleven. En dat begint al direct als we de auto parkeren op het kerkplein. Bij het uitstappen springt meteen een monumentje in het oog met de tekst ‘ O Goddelijk hart Bescherm ons dorp In vreugde en smart’. Dit staat onder een ‘beeld’ in de tuin van het huidige godshuis. Aan de overkant bevindt zich een solitaire kerktoren, zo te zien nog niet zo oud, want hij heeft alle trekken van de neogotiek, dus lawezegge 19e eeuw. De rest van het aan de religie gewijde gebouw is afgebroken.

Om het nog sterker te maken: buiten Oostelbeers staat nóg een kerktoren. Hoe dat komt is niet helemaal duidelijk, maar er zijn theorieën. Een daarvan vertelt dat Oostelbeers eerst een eindje verderop lag en dat de bewoners, toen de bouwgrond uitgeput raakte, verkasten. Het nieuwe dorp verrees op loopafstand en terwijl het oude langzamerhand in de tijd verdween, wist de kerktoren zich te handhaven. Zo’n verhaal staat niet op zich, want (archeologisch) onderzoek heeft aangetoond dat in De Kempen meer dorpen ‘aan de wandel’ gingen, bijvoorbeeld om dichter in de buurt van water te komen.

We lopen het Hulle Mulle Pad, 15 kilometer door velden, naaldbossen, heidevelden en vooral zandverstuivingen. Een afwisselend landschap met een mooi verhaal over de zwarte en de witte bergen. De zwarte berg blijkt aangelegd met zand uit nabijgelegen vennetjes. Op die bult kwam een prieeltje, maar dat verdween. De haagbeuk verwilderde en de resten daarvan houden samen met wat bankjes de herinnering vast.

Buiten het stille dorp worden we een groot deel van de tocht begeleid door het geluid van crossmotoren. Geregeld krijgen we die geluidsproducenten ook echt in het vizier. Ik denk aan de tekst voor de kerk in Oostelbeers, maar kennelijk lopen we hier buiten de actieradius van beschermende werking. De groene ge- en verbodsbordjes van de bosbeheerder staan er ook voor janboterletter bij.

Na de grote maar niet meer zo stille heide heerst in de bebouwde kom van Oostelbeers weer de volledige zondagsrust. Het is er niet echt vangodverlaten, met al die kerktorens dan, maar wel compleet ingedut. Eindelijk zie ik een autochtoon die ik dan ook meteen de weg vraag naar het dorpscafé. De dame in kwestie blijkt echter een Poolse en zelfs zij heeft geen notie van het bestaan van een kroeg in de nabijheid van de kerk. En ik maar denken dat Polen echt alles weten van de katholieke tradities.

We vinden het etablissement op eigen kracht, inderdaad pal naast het godshuis. Hoewel er licht brandt en het volgens de deurinformatie open moet zijn, lijkt ook hier alles in diepe rust. De brassers zitten mogelijk nog op hun stalen heideros. Op onze tenen lopen we naar de auto, stappen zachtjes in, waarna we geruisloos wegrijden.

zondag 12 december 2010

Granadilla

Behalve die ‘Caseta del Cable’ staat er aan de voet van de Montaña Roja (zie blogs ‘Kantwerk’ en ‘Senegal’) nóg een bouwwerk. Het lijkt op een gesloten strandpaviljoen en dat klinkt wel logisch, zo dicht bij dat fantastische Playa de Tejita. Omdat ik er geen verklarend bordje kan ontdekken, zorgt het automatisch voor een volgend punt op mijn lijstje ‘Nog uitzoeken’.

Ik doe mijn huiswerk en kom aan de weet dat het om het verlaten ‘hoofdgebouw’ gaat van een voormalig vliegveldje. De geschiedenis daarvan valt na te lezen in de digitale periodiek van El Real Aeroclub de Tenerife, d.d. 14 augustus 2010.

Op de Llano de Roja, de vlakte ten westen van de gelijknamige berg, start die vliegclub in 1947 met de aanleg van een 470 meter lange vliegstrip. De eerste vlucht vindt plaats op 21 januari 1948. Op die dag ben ik precies één maand oud. Jaren later, op 30 september 1962 vindt de opening plaats van het kleine ‘Tomás Zerolo’, een privé vliegveld, dat in dringende gevallen ook voor de militaire en burgerluchtvaart ingeschakeld kan worden. De ‘Aeroclub’ maakt er vervolgens zo’n 20 jaar gebruik van tot de komst van de veel grotere Aeropuerto Tenerife Sur (een stukje noordelijker) de faciliteit overbodig maakt. Dit nieuwe vliegveld ‘verwerkt’ nu jaarlijks 9 miljoen reizigers.

In andere publicaties lees ik dat er vage plannen bestaan om dat oude hoofdgebouw op te ruimen en mogelijk ook het kleine ‘Caseta del Cable’. De karakteristieke en uit geomorfologisch standpunt interessante Montaña Roja is uitgeroepen tot beschermd terrein en dat zou weer in de oude staat moeten worden teruggebracht. Misschien niet zo’n opmerkelijke gedachte in een gemeente waar ondanks de aanwezigheid van veel nare vakantienieuwbouw én van de Aeropuerto Tenerife Sur, 25% van Granadilla’s grondgebied bestaat uit ‘espacios naturales’.

Aan het eind van de prachtige Playa de Tejita omgeeft een trieste golfplaten omheining een bouwlocatie waar het werk aan een vakantiecomplex al een hele tijd stil moet liggen: het zoveelste betonnen geraamte tijdens mijn wandelingen. Hier staan op de metalen schutting slogans geschilderd tegen de komst van de Puerto de Granadilla.

Aanvankelijk denk ik dat het om een toeristenhaventje gaat. Voor de hand liggend, maar de realiteit blijkt anders. Het protest verwijst naar een industrieterminal die een aantal kilometers meer naar het noordoosten geprojecteerd is, voorbij El Médano, aan de voet van de Montaña Pelada. De nieuwe faciliteit zou de grote haven van Santa Cruz de Tenerife meer lucht moeten geven. Politiek lijken de plannen voor dit fiscaal voordelige bruggenhoofd in orde, maar de Groenen bestrijden de rechtmatigheid ervan voor het hof in Madrid en de Europese Commissie in Brussel.

De voorgenomen haven is volgens de tegenstanders uigegroeid tot het 'symbool van wat Tenerife niet wenst'. In afwachting van het oordeel hierover van andere instanties, liggen nu ook bij de 'Kale Berg' de bouwactiviteiten stil. Ondertussen houden uitspraken van voor- en tegenstanders de gemoederen bezig in een gemeente waarvan de naam grappig genoeg 'passievrucht' betekent.

zaterdag 11 december 2010

Senegal

Te voet onderweg naar afgelegen plekken op het eiland Tenerife, had ik de afgelopen maand een aantal keren ‘geen bereik’. Echt in paniek raakte ik niet, maar wel was ik steeds als een kind zo blij wanneer ik opnieuw ‘signaal’ ontwaarde op mijn display. Want wie weet zou iemand me dringend willen bellen (‘Waor bende gij nouw?). Of nog erger: hoe moest ik gered worden als ik met twee gebroken benen in een kloof lag? Allemaal vreselijke dingen.

Op 22 november loop ik tijdens een van mijn wandelingen langs een klein gebouw dat ik van een afstand lange tijd aanzie voor een toilet. Dat komt me wel goed uit, maar het ding is gesloten. Het blijkt om een monument te gaan met historische waarde dat volgens het verbleekte bordje gefungeerd heeft als ‘caseta del cable’. Hier, aan de voet van de Montaña Roja (zie blog ‘Kantwerk’), dook in de negentiende eeuw een telegraafkabel de Atlantische Oceaan in, om over de zeebodem helemaal te lopen tot Saint Louis in Senegal, 1.600 km verderop.

Senegal is bij mijn weten nooit Spaans geweest, maar Frans! Dus waarom dan die verbinding? Achteraf is dit een stomme redenering, want waarom zou het om een Spaanse kabel moeten gaan? Sinds ik me bezig houd met de in mijn ogen beperkende werking van het fenomeen ‘invulling’ op het menselijk brein, merk ik hoe gemakkelijk ik met beide poten een open deur binnenloop. Vaak de voor de hand liggende, maar daarmee dikwijls ook de verkeerde. En dat blijkt, als ik rustig een en ander opzoek, ook hier het geval te zijn.

In 1883 besluit de Spaanse regering namelijk om de verre Canarische Eilanden op te nemen in het nationale telegraafkabelnetwerk. Een rot in het vak zal die klus gaan klaren, de Brit Sir Charles Tilston Bright (1832 -1888). Met een aantal kapitaalkrachtige en op onderhavig terrein ervaren partijen richt hij een maatschappij op, die na tien jaar de kabels overdraagt aan Spanje. Uiteraard is dit geen liefdewerk oudpapier.

In 1883 trekken ze meteen ook maar een kabel door naar Senegal om dat oord te linken aan het Franse telegraafnetwerk. En 127 jaar later maak ik me uitgerekend op dié plek te sappel over het feit dat ik even geen bereik heb. Junk!

Als verslaafde vind ik troost bij de gedachte dat het ‘invullen’ van een paar alinea’s hiervoor, in elk geval normaal zou zijn. Bovendien is het niet zo erg, vindt mijn orakel in deze kwestie. ‘Als je maar weet dát je invult’, voegt ze er fijntjes aan toe. Dat ‘fijntjes’ is uiteraard mijn invulling.

woensdag 8 december 2010

Mooie stad (3); Apendans en Korte Koediefstraat

Op vrijdag heb ik een afspraak in Den Haag en om 13.30 uur loop ik door de Herenstraat. Zojuist met mijn middagdate geluncht in een boekwinkel. ‘Boeken’, inderdaad, vandaag is niets wat het lijkt te zijn.

Op enig moment sla ik rechtsaf de Apendans in om via Korte Poten in de Koediefstraat te belanden. Langs de Korte Koediefstraat kom ik bij de Fluwelen Burgwal: ik ben er bijna. De straatnamen komen zo uit de school van Bordewijk.

Ook hier is het vandaag dus niet wat het lijkt te zijn, want wie is die ondermaatse ‘koedief’? Het naambordje zwijgt. Als ik dat stuk blik met mijn iPhone fotografeer, hoor ik achter me ‘Gaat u hier wonen, meneer?’ Misschien een vertegenwoordiger van het attente buurtcomité? Ik antwoord de jongeman dat ik dit een curieuze naam vind. ‘Ach’, zegt ie, ‘Misschien heeft iemand hier vroeger een koe gestolen’. Wie weet, waarom ook niet?

In cowboyfilms worden koeiendieven steevast als het allerlaagste soort geteisem opgeknoopt of van hun knol geschoten. Was dat hier dan anders en kregen criminelen een straatnaam? Tja, in zo’n buurt waar kennelijk in fluweel gestoken heren op korte poten een apendans uitvoerden, lijkt me alles mogelijk: ook een straat voor een koeiendief. Gelukkig dwingt mijn afspraak me om mijn aandacht vanaf 14.30 uur op iets anders te concentreren.

Over bijna alles is wel eens een boek geschreven. Er bestaat ook een ‘Den Haag Straten en hun Namen’ van Svend Veldhuijzen, inmiddels uitverkocht, maar wel te leen. Dat met die 'korte' poten is al snel opgelost: die verwijzen naar ‘willige poten’, geen schandknapen maar ‘wilgenbomen’. En er is hier behalve een ‘korte’ verderop ook een ‘lange’ straat geweest met aan weerszijden wilgenbomen. Apendans houdt de herinnering vast aan een logement dat daar in de zeventiende eeuw voor zeelieden was.

De Oost en aapjes, zo was dat. Dé Dr F.A. Stoett vindt het niet echt overtuigend bewezen dat ‘In de aap gelogeerd zijn’ iets met herbergen te maken zou hebben. In de wetenschap is iets pas waar, als het bewezen is.

Over die koedief valt helaas niets meer te bewijzen, zegt het straatnamenboek. Misschien was er iemand die met een schuit op Delft voer, en die als bijnaam ‘coedief’ had. Zijn aanwezigheid zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat de oorspronkelijke ‘Kromme Poten’ uiteindelijk de ‘Koediefstraat’ werd. Maar het kan ook anders zijn.

Vandaag is dus echt niets wat het lijkt te zijn. Ook niet om 19.30 uur, als ik met mijn avonddate sushi eet. Heerlijke Japanse hapjes, maar wel in een Chinees restaurant. Niet alleen Bordewijk, maar ook Bredero waart rond. Wat een heerlijke literaire stad, Den Haag.

maandag 6 december 2010

Bloedworst

Bloedworst, een lekkernij, én een must voor de echte najagers van culinaire delicatessen. Maar die zullen bloedworst vast niet opgeslagen hebben in een hoge breinpositie. Jammer en ook een beetje dom. Waarschijnlijk een kwestie van vooroordelen.

Bloedworst is net zoals zult een eersteklas voorbeeld van ‘Good Food’. Niet gedacht zeker, maar kijk het maar eens na. (zie blog ‘Zult’). Blijft natuurlijk die verdomde imagokwestie een landsbrede omarming in de weg staan, want (bijvoorbeeld) wie tussen de 25 en 35 eet nou nog bloedworst? ‘Vet, stom, ouderwets, om van te griezelen’, en bedenk er zelf nog een paar.

In Brabantse bloedworst zit boekweitmeel. Daar zul je geen gluten in aantreffen, want boekweit behoort niet tot de granen. Dat maakt het meteen wat sympathieker. Voeg daarbij dan nog het feit dat het wel een flinke dosis fosfor bevat dat positief is voor de hersenactiviteit. De buiten onze grenzen wereldberoemde Bossche arts, fysioloog en hoogleraar Jacob Moleschott (1822 – 1893) schreef al dat zonder de aanwezigheid van fosfor in het eten, de mens niet tot enig zinnig denkwerk in staat is. Als senator in Rome pleitte hij om die reden voor een prijsbeheersing door de staat die het gewone volk de aanschaf van fosforrijke basisproducten mogelijk kon maken. Dat is niet zonder resultaat gebleven, want Italië is later bijzonder innovatief gebleken op het gebied van architectuur, mode en belastingontduiking. Uiteraard zit er ook vlees in de bloedworst, recht van het varken. Op smaak gebracht met een resem aan kruiden.

Mocht op dit moment de bloedworstweigeraar nog niet aan het twijfelen zijn gebracht, dan doe ik nog één ultieme poging: en wel met een trendy recept. Daarmee kun je je gasten overtroeven, verbazen of gewoon lekker laten eten. Presenteer het als ‘Morcilla con aguacate’. Begin daarvoor met het koken van aardappeltjes in de schil (geschrobd en ontpit). Dat laatste is bij de heerlijke en onregelmatige Opperdoezers wel een heel werk, maar voor de smaak een goede investering. Laten afkoelen en een tijdje wegzetten. Later gaan ze in stukken de hete olie in. Eenmaal zo ver gekomen, bak je de eerder ook al gekookte en afgekoelde sperzieboontjes op in stukken van drie centimeter, met daarbij wat zoete paprikapoeder, gemalen komijn, peper en knof. Ondertussen snijd je een avocado en een zoete appel in partjes, waarna je deze in een kom besprenkelt met citroen en bestrooit met peper. In de oven staat dan al op 180 graden een schaal op temperatuur te komen. Daarin gaan aardappeltjes, boontjes, avocado, appel én de inhoud van tien walnoten. Laten staan op 100 graden, wat olijfolie toevoegen en een enkele maal zeer omzichtig husselen.

Per persoon twee schijven bloedworst bakken plus wat uiringen. Schaal uit de oven en de inhoud als eerste laag verdelen over de voorverwarmde borden. Tweede laag bloedworst, en als derde de ui. Afmaken met zeezout en gemalen peper.

Wie hier niet door bekeerd wordt, kan de uiringen ook weglaten uit het recept.

donderdag 2 december 2010

Zult

Je zult het maar meemaken: ’s morgens nog in de subtropen en ’s middags meteen in de ijzige kou van Nederland. Waar ik een maand lang niet naar taalde, kwam op vaderlandse bodem in één keer boven: het verlangen naar de winterse kost. Een Pavlov-reactie. De eerste zult is al weer genuttigd, in de koelkast ligt de bakbloedworst te wachten en zojuist was er hutspot. Of wortelstamp, als u wilt, weliswaar met wat nasikruiden.

Op dit moment is de Brabantse zult weer helemaal trendy, althans op papier. Deze delicatesse voldoet namelijk in bijna perfecte mate aan de eisen van 'Good Food'. En die culinaire innovatie is overgewaaid vanuit Londen om langzaam maar zeker ook aan deze kant van de Noordzee vreselijk populair te worden.

Om de titel 'Good Food' te verdienen, dient het eten aan bepaalde kwaliteiten voldoen. Eén daarvan is dat ‘de weg van boer tot bord’ kort moet zijn. Reken maar dat het varkensvlees in mijn zult uit de buurt komt: Den Dungen of Gemonde, bijvoorbeeld. Hier zitten dus weinig vervoerskilometers achter wat bijdraagt aan duurzaam produceren. Dat laatste is ook weer een kenmerk voor ‘Good Food'. Misschien het grootste kenmerk is dat het om een streekproduct moet gaan, bij voorkeur ambachtelijk bereid. Maar ja, of dit alles voldoende is voor een herontdekking van deze regionale terrine du chef?

Er zijn wat gevoelige zaken rond de beleving van ‘zult’. Het woord zelf heeft natuurlijk een hoog flutgehalte. Niet voor niets gebruikte ik net het begrip ‘terrine du chef’. Géén soep dus, naar een vleespastei waarmee de cuisinier veel eer inlegt. ‘Onze’ zult past geheel in deze traditie. Voor een positieve waardering van de ‘Terrine à la Brabançonne’ moet - zeker bij de jongere generaties - een bepaald idee verdwijnen dat zich vooral tussen de oren ophoudt. De oren van de consument wel te verstaan, want de kans bestaat dat die van het varken al opgenomen zijn in de pastei. (Hoewel ik moet zeggen dat ik al jaren geen kraakbeen meer aantref in de zult die ik van de markt betrek.)

Maar wat hoor ik als zult op tafel komt? ‘Kopvlees, vet, niet om aan te zien!’ Allemaal jongejuffertjesargumenten. Kroketten kunnen wel, tot ik zeg dat daar paardenvlees in zit! Dan is er altijd wel een ‘watje’ dat wit wegtrekt. Wij van de naoorlogse generatie staan voor de taak om daar waar anderen hun taak verwaarloosden, een strategie tot heropvoeding in te zetten.

Een doorslaggevende rol speelt bij de uitvoering van die strategie de tactische inzet van zultambassadeurs. Wie daarvoor zeker door de Vereniging ter Bevordering van het Brabantse Cultuureigen moet worden ingezet, is Guus Meeuwis. Een beter identificatie-idool voor jongeren lijkt me moeilijk bedenkbaar. Wat is mooier dan een volgepakt Philipsstadion waarin - onder het gezang van ‘Brabant’ - de ‘Terrine à la Brabançonne’ gewoon niet aan te slepen is. Ik smul er u al van, geloof me maar!

(Voor de dummy’s: het broodbeleg links op de foto is kaas.)