Die dag heb ik veel geleerd over de zeden en gewoontes in Italië. Bijvoorbeeld over de sluitingstijden ’s middags van banken en winkels, de afwezigheid (toen zeker) van terrasjes, het vooraf betalen aan de kassa voor een kop koffie dat je dan vervolgens niet aan een tafeltje mag nuttigen, het dragen door de dames van nylons bij tropische temperaturen, de afwezigheid zomers van shorts in plaatsen die niet aan zee liggen. En dan het vreemde gebruik in die tijd om aan de kassa snoepjes als wisselgeld te geven in plaats van muntgeld met een kleine waarde. Om maar niet te spreken van de overenthousiaste wijze waarop vrouwen mijn kleine neefje tegemoet traden vanwege het spierwitte haar dat hij als kleuter bezat. Hij heeft er hard door leren lopen.
Een ‘tabaccaio’ verkoopt nog steeds zaken waarvan de Staat het monopoly heeft: sigaretten, lucifers, Lottoformulieren en ‘valori bollati’ (waardezegels voor post en officiële documenten). Het alleenrecht op zout is in 1976 door een Europese wet opgeheven. Voor de Italiaanse overheid vormt de tabakszaak een bron van inkomsten. Veelal is er ook een bar aanwezig voor een kop koffie.
De overheid bepaalt hoeveel van die tenten er in een dorp of stad mogen zijn. Op de foto zie je onder de T de afkorting ‘Riv. No. 10’ staan: Rivendita 10 (een punt waar wederverkoop plaats vindt). Om uitbater te worden, moet je met succes proeven van bekwaamheid afleggen, waarna de monopolyhouder je openingstijden bepaalt. Het is als buitenlander even wennen om naar de ‘tabaccaio’ te moeten voor de verplichte belastingzegel op bepaalde officiële papieren.
Sinds 1967 kan ik het woord ‘bureaucratie’ niet horen of lezen, zonder direct de T van ‘tabaccheria’ voor me te zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten