vrijdag 11 maart 2011

Bolduque (9); stille stadsvernieling

Na de val van Den Bosch in 1629 confisqueren de nieuwe machtshebbers de katholieke kerkelijke goederen. Het staatse leger en de dominees blijken vervolgens niet alle vrijgekomen gebouwen te kunnen vullen en leegstand dreigt. Hierop zet Den Haag heel wat paaps onroerend goed in de etalage. Uit de hofstad komt zelfs ook een tip voor de ‘herinrichting’. Het is de heer Nobel (nomen est omen) die in 1639 het idee oppert om een nieuwe havenpoot aan te leggen vanaf de bestaande haveningang, richting Hinthamerstraat.

Voor dit waterkwartier moeten de erven en opstallen van het Sint-Geertrui-, het Sint-Elisabeth Bloemenkamp- en het Predikherenklooster ‘aangesproken’ worden. De gemeente reageert met ‘mooi plan, we bouwen en graven mee, maar er is geen geld voor het verwerven van de kloosters’. Hierop melden zich twee heren als aspirant kopers: Johan Gans, pensionaris te Den Bosch, en Frans Blom ‘koopman hier ter stede’ (om Van Heurn te citeren).

Ze zijn letterlijk kind aan huis bij het lokale bestuur. Bovendien kan Johan Gans het op Haags niveau goed vinden met Cornelis Musch, griffier van de Staten Generaal. Musch is de schoonzoon van Vadertje Jan-stap-netjes Cats, maar tegelijkertijd ook zo corrupt als hij groot is.

Maar goed, het duo is niet flauw. Van Sasse van Ysselt heeft acht pagina’s nodig voor een opsomming van het door Johan & Frans aangekochte ‘zwart goed’. (Een benaming die dan in België verwijst naar de door de Franse republikeinen genaaste kerkelijke bezittingen. Het is bekend dat de opkopers daarvan de deur voor hun hellevaart op een kier zetten.)

Gans en Blom echter hoeven zich geenszins bezwaard te voelen, want zij hebben een missie: de herontwikkeling van het oude Bolduque. Ze geven in korte tijd Den Bosch een ‘nieuw’ aanzien. Het Predikherenklooster verdwijnt met grote ijver onder de slopershamer, waarbij volgens ooggetuigen zelfs resten van opgegraven doden in de Binnendieze gekieperd worden. Twee nieuwe doorsteken verrijken de stad: de Nieuwstraat en de Tweede Nieuwstraat, die later St.-Jozefstraat gaat heten. Ook bij het Minderbroederklooster gaan ze enthousiast aan de slag. Dit convent, bescheiden begonnen in de achtertuin van Hertog Hendriks jachtslot, was tussen 1228 en 1629 uitgegroeid tot een groot complex. De frisse mannen slopen dit voor een deel en passen de rest aan. Er komen zelfs zestien nieuwe woningen aan een openbare weg die eerst de Nieuwe Minderbroederstraat of Nieuwe Karstraat heet. Later wordt de naam om nog onbekende reden Dode Nieuwstraat. Aan de kroon op hun werk, de aanleg van een nieuw en bruisend havenkwartier, komen ze niet toe. Ze halen meer weg, dan ze teruggeven.

Ik las laatst dat de mens niet leert van de geschiedenis. Die stelling vraagt om bezinning. Daaraan wil ik mij deze lente wijden, bijvoorbeeld op een terras aan de Markt, achter een dubbele trappist. Of misschien beter nog: aan de Parade, want die moet nog steeds heringericht worden. En daar ligt niet het fundament van een enkele put, maar van een compleet begijnhof onder de grond. Gaat daar ook een glasplaat overheen? Wie weet? Santjes!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten