dinsdag 4 november 2014

Bossche ziel (2a); bollen & broodjes

In afwachting van aflevering drie (die als Column in de volgende Bossche Omroep komt) even een intermezzo. Wat jaren geleden zaten we aan de Parade op een terras in gezelschap van mijn zwager uit Italië. Vanaf 1967 woonde hij, tot zijn dood afgelopen voorjaar, in Lombardije. Elke keer als hij in zijn geboortestad ’s-Hertogenbosch kwam - en dat gebeurde nogal ‘s - keek hij rond om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in de binnenstad. Toen de eigenaresse van het etablissement vlak bij de St.-Jan de bestelling kwam opnemen, zei hij ‘Ik kom uit Italië. Wat kunt u me als specialiteit aanraden voor bij de koffie?’

De dame trapte er met beide benen in. ‘Een Bossche bol’, luidde haar antwoord. Waarop mijn zwager vroeg wat hem dan wel voorgeschoteld zou worden. Een compacte beschrijving volgde: ‘Een met slagroom gevulde bol en aan de buitenkant chocolade. En ze zijn van Jan de Groot’. ‘Zo’, zei mijn schoonbroer, ‘Nu maakt u mij wel geweldig nieuwsgierig naar wat zou komen’. ‘Wat nu?’, pakte hij even later de draad weer op toen de ‘sjeklade bol’ voor zijn neus kwam te staan zónder mes en vork. ‘Hoe moet ik dat naar binnen krijgen?’ Waarop direct - met de intentie van een terechtwijzing - als reactie kwam: ‘Met je tien geboden. Zó doen wij dat hier in Den Bosch’.

Geen idee hoeveel chocoladebollen de Bosschenaar jaarlijks verorbert. Ik eentje, hoewel ik ze erg lekker vind. En dan vaak nog als 2 x een half exemplaar (eentje in mei en een in oktober, bij wijze van spreken). Áltijd mét mes en vork om ‘gedèddel’ te voorkomen. De bollen zijn er voor toeristen en andere toevallige passanten. Zoals de Spanjaarden de zoveel miljoen jaarlijkse bezoekers willen laten geloven dat ‘zullie zelveres’ thuis de hele dag sangria lebberen. Doen ze dus ook niet. Misschien af en toe een half glaasje, zonder dat ik het ze tot nog toe heb zien doen.

‘Zo doen wij dat hier in Den Bosch’. Waarbij ‘wij’ - en zegslieden in de horeca spelen daarin een niet te onderschatten rol in de ‘voor de zoveelste keer de meest gastvrije stad van Nederland’ - anderen willen doen geloven wat we misschien zelf maar al te graag geloven. Zoals bijvoorbeeld ‘Den Bosch is mooier dan Parijs, Den Bosch jij bent mijn paradijs’. Zat de virtuoze Coen van Orsouw barstend van heimwee onder de Eiffeltoren toen hij dit schreef? Of dat het - in navolging van Wim Kersten - nergens beter is dan hier, 'Zo tussen de mensen'? Van hem zijn wel meer knipogen naar de werkelijkheid bekend, zoals ‘Weet je wel wat ik zou willen zijn? Een bloemetjesgordijn, een bloemetjesgordijn’. Dat neemt denk ik niemand serieus. Toch?

Aan het serveren van een Bossche bol kan een caféhouder weinig mispeuteren, vooropgesteld dat de uitbater ze van een goede bakker laat komen. Daarmee valt in elk geval die bolmythe op eenvoudige wijze in leven te houden. De echte lakmoesproef voor de horecaffer als imagosmedende illusionist, is die van het worstenbroodje. Niet zozeer Bosch als wel Brabants (althans zuidelijk) is deze lekkernij een heerlijk tussendoortje bij een kop koffie of thee. Staat op (bijna) elke kaart. Er zijn legio goede tot zeer goede bakkers; daaraan zal het niet liggen. Ik heb ook zo mijn adresje.

Afijn, wie een warm worstenbroodje bestelt, mag een ook aan de binnenkant ontkoeld streekproduct verwachten. Met aan de buitenkant een knapperig en glanzend laagje brood. Knapperig! Dus uit de oven, nondeju. Of de airfryer! En niet opgelauwd in de magnetron: klef, met een slap en taai jasje.

Wie zo’n krokant lekker worstenbroodje op tafel weet te zetten, geeft tenminste buitenstaanders een moment de illusie dat Den Bosch voor de duur van die delicatesse even een paradijs kan zijn.


(wordt dus vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten