Deze tekst verscheen 9 november als column bij de rubriek 'Onder de Boschboom'. Deze derde aflevering in de reeks op zoek naar de 'Bossche ziel' sluit inhoudelijk aan op de voorgaande twee, weliswaar in een eigen toonzetting.
Wat kreeg ze de wind
van voren, ons Máxima! Toentertijd weliswaar nog een beginnend-prinsesje en met
de handicap dat ze ons nog niet zo lang kende. Toch zette ze de zaak op scherp:
Nederlanders bestonden niet. Voilá, dan beweer je als buitenstaander heel wat
in een land met bovenmaatse eigendunk. Ze kreeg onze nationale trots in de
houdgreep want niemand – de heer Wilders daargelaten – bleek te weten wat ons
Nederlanders tot Nederlanders maakt. Toen kwamen de canons om het gat in de
zelfbevestiging te dichten.
Evenwel bleek er in die
tijden van nationale verwarring – zoals bij Asterix en Obelix – één dorpje dat
wel degelijk wist wat het volkseigene was: Den Bosch. En dat weten ze daar nog
steeds.
Laatst hadden we hier
zo’n akkefietje. Iemand zei iets over een Oeteldonks festijn. Vervolgens waagde
nóg iemand – uit Engelen of Empel – een kritische kanttekening te plaatsen. Ook
een over-Maase krant bevatte commentaar. En jawel, daar ging ie weer ‘van dik
hout’. De criticasters werden in het volksgericht digitaal en op papier
neergesabeld als stukken onbenul, azijnpissers, nitwits. Wat enkele onnozelaars
vooral ingewreven kregen, was dat ze hier niet geboren waren. Slechts wie het
Bossche Bloed door d’aderen vloeit, zou gerechtigd zijn iets te mogen zeggen
over ons uitverkorenen.
Toevallig ben ik zo’n
geboren Bossche kneup. Eentje die steeds opnieuw vol ongeloof clichés voorbij
ziet komen, zoals die dat wij als Bourgondiërs nou eenmaal anders – lees beter
– lol kunnen maken dan anderen. ‘Wènne klèts’, zou ons moeder geroepen hebben.
Als iemand vandaag de dag zegt ‘Ik ben nou eenmaal een Bourgondiër’, dan is die
persoon in de meeste gevallen rijp voor een obesitasprogramma op tv. De
Bourgondische geneugten zijn – als excuus – vermagerd tot schransen en zuipen.
En dan te weten dat ‘Bourgondisch’ eigenlijk verwijst naar een verfijnde
hofcultuur waarin literatuur, toneel, architectuur, schilder- en
goudsmeedkunst, dans, plus niet te vergeten een handboek aan geraffineerde
omgangsvormen op een hoog niveau stonden. Samen tafelen hoorde daar ook bij.
Dat laatste is kennelijk het enige wat vijf-zes eeuwen later in de Bossche
Memorie rondspookt.
Dan die allochtone
herkomst; ook al zo’n schertsargument. Alsof de aanwezigheid van een Bossche
geboorteakte, vaardigheid in onze taal, weten wie Moeder Truus en Janus Kiep
waren, de autochtoon onfeilbaar maakt in zijn of haar oordeel over Bosch
cultureel erfgoed. Eigenwaan! Kosmische zelfvergroting. Als ik in een
Bourgondische bui voldoende drank op heb, wil ik ook nog wel ‘xenofobie’
roepen. Plus ‘kleinsteeds fundamentalisme’. Mogelijk bestaat Dé Bosschenaar
geeneens!
Of ik met een kwaaie
rooie kop achter de pc zit? ‘Bende gèk’. Of deze column iets oplost? ‘Himmaol
niks’. Ook de volgende keer staan dezelfde argumenten in ingezonden brieven, op
Facebook en twitter. Dit valt zelfs zonder glazen bol feilloos te voorspellen.
Want als de Bosschenaar in iets excelleert, dan is het wel in het steeds opnieuw
presenteren van illusies als feiten.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten