Zoals bij
veel ‘echte’ Bosschenaren is ook mijn familiegeschiedenis verbonden met die van
de stad. In mijn vorige blog 'Komaf' kwam dat al ter sprake. Zo was Driek Lambooij, mijn moeders opa (van moederszijde)
sigarenmaker. Rond 1900 kent Den Bosch een bloeiende sigarenindustrie. Driek (1851-1939)
werkt bij ‘Antonio’, een onderneming van Mauritz Azijnman op ‘t Zand, hoek
Havensingel-Halvemaanstraat. Hij woont met zijn gezin in de buurt, St.-Eloystraat.
Zijn
moeder Catharina Loew (Löw) - dochter van een emigrant - kwam uit Luxemburg.
Ook Drieks vrouw Dien draagt ook een Duits klinkende naam: Dumernit. Die heeft
ze te danken aan haar overgrootvader Jacobus Dumernit, rond 1758 (1755?) geboren
in Wolfhagen, Hessen en soldaat in het Bossche garnizoen.
Mijn
moeder had veel verhalen over haar familie. Daarin komt ‘opoetje Dumernit’,
zoals ze haar noemde, naar voren als een doortastende vrouw. Ze stierf op 25
december 1938, waarna haar man nauwelijks meer dan een maand later volgde op 29
januari 1939. Driek was toen al geruime tijd ‘keinds’, reden waarom zij in het
St.-Adrianusgesticht van de Zusters van Liefde in St.-Michielsgestel woonden.
Hij was zich nauwelijks bewust van de dood van Dien. Als mijn moeder Riek en
haar broers Harrie en Louis van den Broek hem bezoeken, antwoordt hij op de
vraag waar opoe is: ‘Efkes naor de Mèrt denk ik; zekers bodschappe doen’. In
diezelfde periode zou hij ook gezegd hebben: ‘Ik had eerst zon klein vrouwke
hier, dè veur mijn zùrregde’. We gebruiken die zin nog wel eens. Afijn, Driek
kwijnde weg en al snel was er niet veel meer van ‘m over. Oom Harrie ging ‘te
lijk’ (spreek uit: ‘te liek’) en kwam thuis met de bevinding dat opa flink
gekrompen was: ‘Z’n hoofd paste zô in m’nnen hoed’. Ons moeder heeft het vaak
verteld. En als zij het niet was, deed haar moeder Kaatje van den Broek-Lambooij
dat wel tijdens een van de periodes dat
ze bij ons inwoonde.
Een
soldaat in de stamboom van Bossche families is niet uitzonderlijk. De
aanwezigheid - tot zo’n 30 jaar geleden - van militairen in (en rond) garnizoensstad
Den Bosch leidde tot de nodige ‘relaties’ en huwelijken en het nodige nakroost.
Jacobus Dumernit,
soldaat in de Compagnie van kapitein Streck, in het Regiment mariniers van
generaal-majoor Willem Baron Bentinck, trouwt op 17 september 1780 met Anna
Gans (alias De Ruyter). Ze is de dochter van een Jan Gans (alias De Ruyter) die
als garnizoenssoldaat diende in het Regiment van Brigadier Jan Lodewijk Doys
van Burmania.
Het paar
krijgt zeven kinderen. Vóór de jongste geboren wordt, laat het gezin zich op 23
november 1798 in Bokhoven ‘overdopen’ van gereformeerd naar rooms-katholiek.
Zo’n
‘overdoop’ blijkt niet uitzonderlijk in onze stamboom. De reden daartoe is vaak
meteen duidelijk wanneer de protestantse man een katholieke vrouw wil trouwen.
Waarom ging in 1798 een compleet gezin over? Iets om verder te onderzoeken.
Mogelijk bestaat er een verband met de veranderde politieke situatie in de stad
’s-Hertogenbosch en de ‘herinrichting’ van het garnizoen. Na de inname van de
stad door de Fransen op 9 oktober 1794, de komst van de patriottische
gezindheid in de stadsregering en de toetreding op 1 maart 1796 van Bataafs
Brabant tot de Bataafse Republiek, gaat Brabant voor het eerst sinds 1648
‘meetellen’ in het landelijke bestuur. Bovendien beginnen de katholieken die
veruit het grootste deel van de stadsbevolking uitmaken, aan een
emancipatieproces.
Als
gezegd krijgt het echtpaar Dumernit-Gans zeven kinderen. Twee dochters trouwen
op hun beurt met mannen waarvan de achternamen ook al Duits klinken. In beide
gevallen lijkt het om Zwitsers te gaan.
Petronella Joanna Dummernit
trouwt op 4 maart 1820 met Johann
Christian Stoetzer (Stötzer),
muzikant in het regiment Zwitsers. Stoetzers vader Georg Leonhardt zou muzikant
geweest zijn in het regiment Saxen-Gotha. Op de trouwdag heeft het paar al een
dochtertje, waarna nog negen kinderen volgen.
Petronella’s
oudere zus Berendina Dumernits trouwt op 9 mei 1829 met Christian
Gasser, kleermaker, die in Ruderschwijl (Ruderschweil), Zwitserland geboren is.
Wanneer
na het definitieve vertrek van Napoleon de stad Den Bosch weer onderdeel is van
het Koninkrijk der Nederlanden, wordt het departement van Oorlog dat in
november 1813 ontstaat, verantwoordelijk voor de organisatie en instandhouding
van een leger, de ‘Nationale Militie’. Het geheel van 52.000 man bestaat uit
twee onderdelen: eentje met beroepssoldaten en aanvullend part dat uit
hoofdzakelijk dienstplichtige lotelingen of hun remplaçanten bestaat. Voor het
professionele segment worden onder meer 12.000 Zwitsers aangetrokken. Wanneer
Regiment no. 29 van Jean Louis Nicolas de Jenner vanaf 3 december 1814
neerstrijkt in de stad, telt ‘s-Hertogenbosch (opnieuw) een garnizoen met militairen
uit Zwitserland. Regiment no. 29 bestaat uit een staf en twee bataljons van elk
10 compagnieën. Dit regiment is het resultaat van een capitulatie
(overeenkomst) met het kanton Bern.
Militair zijn zonder directe ‘vijandelijke dreiging’, kan het gevaar van verveling inhouden. Uit het dagboek, de schetsen en tekeningen van de jonge officier August von Bonstetten spreekt saaiheid, nutteloos exerceren om de tijd te doden. Zijn behoefte om dingen vast te leggen, geeft een levendig beeld van stad in de jaren 1815 - 1824. Toch 's met andere ogen gaan lezen.
Militair zijn zonder directe ‘vijandelijke dreiging’, kan het gevaar van verveling inhouden. Uit het dagboek, de schetsen en tekeningen van de jonge officier August von Bonstetten spreekt saaiheid, nutteloos exerceren om de tijd te doden. Zijn behoefte om dingen vast te leggen, geeft een levendig beeld van stad in de jaren 1815 - 1824. Toch 's met andere ogen gaan lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten