woensdag 25 november 2015

Cava

Als ik ergens ben waarvan ik denk: ‘Hier zou ik best kunnen wonen’, dan is de eerste vraag die bij me opkomt of er voldoende muur aan zit voor mijn schilderijen van Geert de Bruijn. Voor wie de twee voorgaande columns gemist heeft, nog even snel: zijn kunst vormt een complementaire waarde in mijn leven. Ze vullen dus de leemte in mijn omgeving die ik zelf niet gevuld krijg, anders dan door die werken in huis te halen. Lees het hierna zelf in alle rust na.

Als gezegd, vind ik het bevrijdend werken dat ze abstract zijn, want nou hoef ik er lekker niks in te zien en blijft alle tijd gereserveerd voor de consumptie van hun schoonheid. Nou is ‘consumptie’ wellicht een wat beladen woord want al snel valt te denken aan zaken als vraatzucht, gedachteloosheid, onverzadigbaarheid. Bedoeld is, niet meer en niet minder, het tot mij nemen.

En dat doe ik dus als ik naar die werken kijk. Soms vluchtig als een tussendoortje; meestal in alle rust, stukje bij beetje. Het is - wat ik voor het gemak de vlakverdeling noem - die mij boeit. Alles staat op zijn plaats. Ik kijk naar het werk van een professional dat ‘af’ is. Dat kortom de ‘schoonheid’ manifesteert die ik graag in de nabijheid heb. Er zal beslist door Geert over nagedacht zijn: gulden snede en zo. Waarschijnlijk is die truc inmiddels overgenomen door zijn meesterschap (een term uit de gildentijd).

Bovendien is er niks dat me ergert. Een verdienste van De Bruijn, want er wordt me wat ergerniswekkend spul als kunst aangeboden. Breek me de bek niet open.

Nou ja, één bron van ergernis dan. In mijn jeugd stond er wel eens iemand voor de deur van ons huis die met schilderijen van eigen makelij leurde. Kunstenaar zijn, was overleven. Inmiddels is het bedrijven van kunst voor velen een hobby geworden. De één zit na kantoortijd in een big band, de ander schildert. En dat moet vooral een hobby blijven. Wie mijn privé-bron van ergernis vormen, en da’s tegen het zere been, zijn die dilettanten die met dat schilderclubje zonodig ook nog moeten exposeren. Compleet met vernissage en een hoogpolig glas cava (spreek uit ‘caba’). En mekaars werk de hemel in kwijlen alsof het om een Van Eijck, Miró dan wel Picasso gaat. Of een De Bruijn natuurlijk. Helemaal over de rooie ga ik als in zo’n gezelschap het woord ‘intuïtief schilderen’ valt. Hou toch op. Ga écht op les.

En dat heb ik bij die dingen van Geert dus nooit. Da’s opnieuw bevrijdend.

Vlakverdeling, daar hadden we het over. Een klassiek gegeven; de basis voor schoonheid. Plus dat het kleurgebruik me aanspreekt. Dat is wat neutraal geformuleerd, want ik kijk eerst naar de verhoudingen binnen de lijst. Dan pas komt de kleur, waarbij in de rood-groensector kleurenblindheid een rol speelt. Zelf heb ik daar allerminst last van. Het wordt oppassen als ik aan het benoemen ga, want dat kan iets wegkrijgen van ‘ik zie wat jij niet ziet’.

Het oudste werk van De Bruijn is in zwart-wit. Daar heb ik in feite al voldoende aan. Mateloos boeiend. Het is bijna jammer te noemen dat ie op enig moment allerlei tubes ging leegknijpen. Grapje Geert.

Ik waardeer het als ik evenwicht kan vinden. Da’s niet identiek aan saaiheid, want iemands leven kan heel afwisselend en toch evenwichtig zijn. De Bruijns werk brengt evenwicht. Tegelijkertijd is het de metafoor voor evenwicht en wel door zijn geraffineerd aangebrachte vlakverdeling. Laten we het daarover gaan hebben: vlakverdeling in het leven als manier om tot zingeving te komen. Wordt dus vervolgd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten