De familie is in goeden
doen. Ze behoort tot de klasse die zo te zien naadloos de plek innam van hun
Nederlandse voorgangers. De term 'djongo' is verbannen; tegelijkertijd lijkt voor
elke inspanning vragende handeling een ‘huisbediende’ op de loonlijst te staan.
We spreken Nederlands.
Iedereen heeft in ons land gestudeerd: de rechter en zijn vrouw, hun twee
dochters, de ambtenaar, de piloot. Die laatste twee zijn schoonzoons; beide
heren zijn door hun huwelijk ook eigenaar geworden van de 'familieverzameling
krissen'. We gaan mee naar de verblijven van de ambtenaar en zijn echtgenote.
De dolken liggen in verschillende schoenendozen en ze worden vandaaruit op een
logeerbed tentoongesteld. Prachtexemplaren, in onze ogen.
De andere helft van de
collectie bevindt zich wat verderop. In de omgang met deze objecten blijkt de
piloot het tegenovergestelde van zijn schoonbroer. Niks schoenendozen: de
krissen hangen in wandkastjes met louvredeurtjes. Al snel horen we dat door de nauwe
spleten daarvan de geest van elk siermes naar believen in en uit kan vliegen.
De man weet boeiend te
vertellen. Over hoe de ambachtslieden met heel hun hart gewerkt hebben aan het
smeden van deze krissen. Ze hebben elk exemplaar letterlijk een deel van hun
ziel gegeven. En daarmee het leven. Uit diep respect praat hij met iedere
afzonderlijke rijk bewerkte dolk voordat hij het mes uit de schede haalt.
Tenslotte verstoort hij de rust. Al snel staat het zweet op zijn armen en
gezicht. Hij vertelt ondertussen hoe een incorrecte omgang met deze maaksels iemand
duur kan komen te staan. ‘Geestdodend’ krijgt er een betekenis bij. Zijn vrouw
kijkt net zo onverstoorbaar toe als haar zus eerder bij haar man. Kennelijk
wonen ook in het land van de guna-guna, de stille kracht, gelovigen en
ongelovigen onder één dak.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten