Tja, hoe moet dat nu verder? Want als iets
eenmaal in het geschiedenisboek staat, lijkt het in beton gegoten. Zo weet elke
Nederlander dat na het vertrek der Romeinen ons land in duisternis gehuld werd.
Tot het aantreden van Karel de Grote zou die donkere tijd er een zijn geweest van
verval, woestheid en wapengeweld. En van al die lieden-op-drift dus. Zie dat
beeld maar eens bij te stellen: onbegonnen werk.
Wat feiten. Het huidige Nederland was in genoemd
tijdvak een randzone van het Merovingische rijk. De vorst zat in Frankrijk en ‘onze’
centra-van-belang waren Tongeren, Maastricht, Nijmegen, Dorestad en Utrecht. Het
merendeel had al een Romeins verleden. Wat daarboven zat, bevond zich in een
bestuurlijk niemandsland. Alles bij elkaar telde de bevolking 40.000 tot 50.000
zielen. De helft daarvan woonde langs de kust en een kwart in het
rivierengebied. Er heerste rust, gestreden werd er niet veel, de gezondheid was
beter dan in de eeuwen voor en na de Vroege Middeleeuwen. De infrastructuur –
water- en landwegen – was voldoende voor handelscontact met verre oorden.
En die ronddarrende bevolking? Dat liep zo’n
vaart niet. Ze trokken niet in aanstormende cohorten door Europa. Eerder was er
sprake van een geleidelijke verplaatsing van volkeren.
Het flankerende en overtuigende boek van dr.
Annemarieke Willemsen ‘Gouden Middeleeuwen. Nederland in de Merovingische
wereld, 400-700 na Chr.’ bevat een schat aan informatie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten