
Van het Oeteldonks moet de oorsprong al in het pré-Oeteldonkse tijdperk liggen. Zo blijkt een ingezonden stuk uit 1878 van carnavalsvereniging ‘de Maoneskein’ (jawel, met ‘sk’ en niet met ‘sch’) al geschreven in een taal die later als het Oeteldonks bekend zou raken! De bedenkers van het dorp Oeteldonk moeten gedacht hebben dat een dorps dialect in de fictieve plattelandsgemeente Oeteldonk heel wel zou passen. In die tijd werd er in stad en ommelanden nog stevig plat gesproken. Daarmee hadden de uitvinders van Oeteldonk en het Oeteldonks – gezeten middenstanders – de nodige ervaring. Als mensen-van-stand was hun eigen beheersing van het Bosch wellicht wat fragmentarisch, maar wat het lokale personeel en de klanten uit de omgeving spraken, was hen niet onbekend. Daar maakten ze een brouwsel van dat voor een buitenstaander ‘echt’ klonk. In feite deden ze hetzelfde als de gemiddelde Nederlander die vandaag een Vlaming nadoet. ‘Allez madammeke, wilde wè friemele veur ’n frènkse?’ Zoiets heeft wel wat authentieks, maar een Vlaming ervaart het als tenenkrommend. Voor ons is het wel ‘lache’, zeker als er ook nog een dosis ‘awel zulle’ aan wordt toegevoegd.
Maar goed, in het Oeteldonks werd Oeteldonk ‘’n skon durp’. Dat klinkt dus echt ‘boers’.
‘Skon’ wordt in Den Bosch niet gezegd, maar in Oeteldonk wel. Een kwestie van leentjebuur spelen bij de vermeende boeren uit Skèndel (Schijndel), Rooi (St.-Oedenrode) e.o. Slechts ‘éne mens’ (manspersoon) bezit het patent op het gebruik van het Oeteldonks: Peer vaan den Muggenheuvel. Inderdaad ‘vaan’, met zo’n lekkere gerekte ‘aa’. Die klank kom je overal tegen in de dialecten rond Den Bosch, maar niet in het Bosch. Wel in het Oeteldonks dus, en dat mag. Bijvoorbeeld in ‘veuraafgegaon’, ‘daansgroep’, ‘veldwaachter’. Die woorden heb ik uit Oeteldonkse pamfletten en mondelinge ‘aanspraken’ gehaald. Een ‘aanspraak’– in het Oeteldonks gespeld als ‘aonspraok’ – is de rede die Peer vaan den Muggenheuvel uitspreekt op carnavalszondag. Hij doet dat in zijn functie van ‘burgervaojer van Oeteldonk’. ‘Vaojer’, ook weer zo’n woord dat geen Bosschenaar tegenover ‘zijnen ouwe’ of pa uit de strot krijgt. In een aantal Meierijse tongvallen is ‘vadder’ of ‘vajjer’ of iets dergelijks wel degelijk in gebruik.
Volgens de traditie is er dus maar één persoon die verondersteld wordt het Oeteldonks te spreken: Peer vaan den Muggenheuvel. De ‘burgervaojer’ mag het hebben over ‘durskes’
(meisjes), ‘kèls’ (mannen), ‘Driesome’ (oom Andries), ‘Preins’ (Prins), ‘deinsdag’ (dinsdag), voeierlesje’ (menu), ‘grôôt skuttelkesfist’ (een zeker diner), ‘bij geleugendighèd vaan’ (bij gelegenheid van) en ‘skevielighèd’ (dienstbaarheid). Woorden waarbij een Bosschenaar de tenen kromt. Daarbij is het de Peer toegestaan om geheel naar eigen inzicht de klank, woordvorming, woordvolgorde en woordenschat van het Oeteldonks inconsequent tegemoet te treden. Ergo: de Peer kan geen fouten maken tegen het Oeteldonks, en daarmee ontstijgt hij de gewone sterveling. Dat laatste zal niet de bedoeling zijn, want als boer staat de Peer met beide poten in de klei, dan wel het zand. De boodschap luidt dat hem als boer zijn taalkundige eigenzinnigheid niet aangerekend mag worden.
De Oeteldonkse Club waakt al sinds 1882 over het Oeteldonks. Als het aan die organisatie ligt, blijven de elkaar opvolgende ‘Vaan den Muggenheuvels’ tot in lengte van dagen het Oeteldonks alle eer aandoen. Mijn zegen hebben ze; ik hou het bij het Bosch.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten