maandag 31 maart 2014

Kind

Op maandag 17 maart vlieg ik in alle vroegte van Bergamo naar Eindhoven. Hoewel de vlucht routineus aanvoelt, vind ik ook deze keer zo'n tocht op grote hoogte weer bijzonder. Opnieuw ervaar ik iets van de sensatie die ik beleefde tijdens mijn luchtdoop. Terwijl buiten 'de blanke top der Alpen schittert in de zonnegloed' reken ik uit wanneer die luchtdoop plaats vond: in de zomer van 1965. Ik ben op moment 17 jaar en reis met mijn ouders van Brussel naar Casablanca. Als ik op Zaventem langs de achterkant het vliegtuig binnen kom, benauwt de smalle ruimte me: hoe kan je daarin leven? Toch voel ik me al snel op mijn gemak. Het is een Caravelle van de Sabena. Volgens wat ik gelezen heb, ligt dat toestel zo rustig in de lucht, dat een sigaret rechtop blijft staan op het uitgeklapte tafeltje vóór je. Eenmaal onderweg neem ik de proef op de som: het blijkt waar.

Vandaag ontbreekt het uitklaptafeltje waarop mijn boek kan rusten. Dit heet 'Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt'. Het antwoord moet nog voorbij komen. Op pagina 54 vraagt auteur Douwe Draaisma zich af waarom bij het vullen van ieders autobiografische geheugen 'de krenking' zo'n grote rol speelt. Het blijkt niet moeilijk uit mijn eigen memorie een aantal pijnlijke voorbeelden op te diepen.

Opmerkelijk genoeg zit daarbij ook een voorval dat mijn moeder als 13-jarige overkwam. Op dat moment was ze in haar eerste 'dienstje' als kindermeisje bij de Bossche familie I. Ik heb het verhaal vaak gehoord en ik kan het vertellen alsof ik het zelf beleefd heb, met de verontwaardiging die daarbij past.

Op de dag van die gebeurtenis is ze met de twee jonge dochtertjes van haar mevrouw in de tuin. Op enig moment gebruikt ze een springtouw voor haar eigen plezier. Kennelijk zijn de twee kleine meisjes daar niet bij betrokken. De mevrouw komt naar buiten en roept: 'Naar binnen, Riek van den Broek, je bent hier niet om te spelen!'

Elke keer als moeder dit aanhaalde, volgde verontwaardigd: 'En ik was zelf nog een kind!' Kennelijk moest ma haar plaats nog leren. In die tijd was het nog steeds Gods wil dat er standen bestonden.

Ongeveer 60 jaar later krijgt een nazaat van de familie I. verkering met een broer van mijn vrouw. Op de dag dat de wederzijdse ouders van het jonge koppel kennis met elkaar maken, stampt de moeder van het meisje keurend door het huis van mijn schoonouwelui. Niet lang daarna verbreekt de dochter de prille relatie. Als blijkt dat het standsgevoel binnen haar omgeving de jaren ongeschonden doorgekomen is, voel ik moeders gekrenktheid plaatsvervangend in mij opkomen.

Draaisma schrijft: ‘Vernederingen hebben soms een uitwerking die de opslag ervan als het ware garandeert … ze geven een beslissende wending aan het leven en worden dan met gepaste eerbied bijgezet in het geheugen’.

Het voorval vond plaats in 1917. Bijna een eeuw geleden. Sommige gebeurtenissen verjaren niet.

vrijdag 21 maart 2014

Sollicitatiecommissie

Met aan elke kant een been in de tas zit ik achter op de fiets bij vader. De wereld trekt op deze vroege zondagmorgen aan twee zijkanten voorbij. Soms kijk ik om pa's rug heen naar wat er vóór te zien is. 'Niet wiebelen', zegt hij dan.

De stad ligt al een tijdje achter ons: we zijn op het platteland. Misschien stopt hij zo dadelijk als hij een boer op het land ziet staan. Als die het goed vindt, haalt pa de ingeklapte soldatenschep uit een van de tassen om daarmee gedroogde koeienvlaaien van het gras te steken. De taaie oogst verdwijnt dan in een zak om er thuis - vermengd met water - de tuin mee te begieten.

We rijden een erf op. Op het dak ligt stro. Even later zitten we in de 'goede kamer'. Die hebben we thuis ook eentje gehad aan de Rembrandtstraat. Kleiner dan deze en groot genoeg om de pastoor te ontvangen. Of de baas van vader. Sinds de verhuizing naar de Aartshertogenlaan is die speciale ruimte afgeschaft.

Ik krijg ranja en als die op is, word ik door een van de kinderen meegenomen. 'Ga met hem langs de beesten', zegt de boerin. Ondertussen staat de 'goede kamer' al vol sigarenrook: pa en boer paffen en praten alsof ze elkaar al tijden kennen. Misschien is dat wel zo. Of doen ze alsof.

We lopen langs de beesten: kippen, ganzen, pony's. De koeien staan in de wei. Het dialect van de kinderen klinkt anders dan dat van mij. Toch kunnen we elkaar goed verstaan. Ondertussen praat vader binnen met mensen die kennelijk op hem zaten te wachten. De meisjes die er bij zijn, komen solliciteren.

De formule is simpel. Op het atelier waar hij bedrijfsleider is, werken 250 modinettes. Die blijven tot ze gaan trouwen en daarna komen er nieuwe. Er is in het pas gebouwde atelier op West I ook een bedrijfsschool. De dochter van de boer en boerin waar wij nu zijn, zit ook op het atelier. Hij heeft graag mensen van buiten, zegt pa altijd en vandaag komen nichtjes, vriendinnen en andere meisjes van de dochter des huizes met hem praten. Daarvoor gebruikt pa de 'goede kamer'. De meisjes hebben hun moeder meegenomen.

Tegen half twaalf zit ik weer achter de rug van vader. De sollicitatiecommissie vóór mij straalt tevredenheid uit. Thuis gaat hij in zijn stoel zitten die wij 'essesair' noemen. Moeder begiet in de keuken het vlees. De oudere zusjes die nog thuis wonen, zullen dadelijk ook wel verschijnen.

Voor we aan tafel gaan, schenk ik pa een Clareyn in. 'Met een kop erop', zegt hij. Dat hoort bij dit ritueel. Voor ik hem het borrelglaasje aanreik, mag ik de kop eraf drinken, wat ik voorzichtig op mijn knieën voor de salontafel doe. Mijn mond trekt er van samen en net zoals pa probeer is de jonge klare zo lang mogelijk op de tong te laten liggen.

Vervolgens loop ik naar de boekenkast om vanachter de middendeur een Agio Gouden Oogst uit de doos te halen. Met een kleine metalen guillotine snijd ik aan de voorkant een rond gaatje en aan de achterzijde een inkeping. Het bandje laat ik erom zitten. Ik stop de sigaar in mijn mond en steek hem met een lucifer aan. Ik neem een trekje en blaas de rook uit. Wij mannen. Ik ben tenslotte al negen!

Pa zit in zijn stoel en de borrel is al halverwege. Als hij aan de sigaar begint, wacht ik op een kleine hik. Die komt gegarandeerd na zijn eerste hijs.

Ook nu. De zondag is compleet.

dinsdag 11 maart 2014

'Bij ons'

Toen hij begin jaren ‘60 stopte met werken, had mijn vader er rond de 40 jaar opzitten bij V&D. Daar trad hij in dienst enige tijd nadat hij milicien af was. Aangezien ik op afstand de jongste ben, kon ik zijn loopbaan volgen tot mijn 17de. Al die tijd heette zijn werkgever V&D ‘bij ons’ in het taalgebruik van mijn pa.

Voor buitenstaanders moet het lastig geweest zijn om het verschil te zien tussen ‘bij ons’ en ‘bij ons thuis’. Voor de kostwinner bleek de grens tussen beide begrippen niet altijd scherp gemarkeerd, terwijl de anderen thuis precies wisten wat er bedoeld werd.

De nauwe band die dit duo voor mijn vader gehad moet hebben, werd nog versterkt door het feit dat het gezin vóór mijn geboorte een dienstwoning in de binnenstad betrok naast één van de twee toenmalige vestigingen van het warenhuis. Dat gebouw heette lang ‘de nieuwe V&D’, ter onderscheiding van ‘de oude’ die in 1938 afbrandde. Zo’n tien jaar lag er niet meer dan een stuk rond de 20 meter tussen werk van thuis. Een afstand die zeker gevoelsmatig verwaarloosbaar moet zijn geweest, aangezien we boven de bedrijfsgarage van V&D woonden en hiermee had pa toentertijd als hoofd Technische Dienst het een en ander te maken. Bovendien maakten mijn ouders en oudere zusjes gebruik van de kelder onder de winkel tijdens de laatste periode van de Tweede Wereldoorlog.

‘Bij ons’. Wij kochten bij voorkeur ‘bij ons’. Uiteraard vanwege de personeelskorting en waarschijnlijk meer nog uit loyaliteit. Pa had niet zo maar een ‘arbeidscontract voor onbepaalde tijd’: hij werkte bij die onderneming vooral op basis van een groot respect voor de familie Vehmeijer, met wie hij een goede relatie onderhield. Hij onderscheidde binnen de leidinggevende familie ‘de oude Vehmeijer’ en ‘de jonge’. Bij die laatste was niet zoweer sprake van één persoon; eerder van een generatie, waarvan ik met enige regelmaat drie broers ontmoette die ik naar de aard van de tijd semi-amicaal mocht aanspreken met meneer plus voornaam. Bij meneer Harry vond ik dat altijd wel grappig klinken, zeker als hij met zijn hoge stem opmerkte dat wij dezelfde naam droegen.

Een jaar na mijn geboorte trokken we naar een ander huis in de nieuwe wijk De Vliert. Van daaruit liepen wij met enig gemak ‘bij ons’ binnen voor een bezoek aan de werkomgeving van mijn pa. Zijn activiteiten voltrokken zich toen op de bovenste verdieping van ‘de oude V&D’. Onder de lichtkoepel leidde hij het centrale ondernemingsatelier, dat op enig moment de naam Bracona ging dragen: Brabantse Confectie Ateliers. Voor de nieuwbouw op West I mocht ik als 7-jarige de eerste steen leggen, wat ik een grote eer vond.

‘Bij ons’ was heilige grond. En wij waren de ambassadeurs van het bedrijf. Onze familiekoelkast werd gekocht ‘bij ons’. De kip kwam van ‘bij ons’. Mijn communiepakje, de chocoladen letters, de jassen van mijn zussen: alles kwam van bij ons.

Soms was ‘bij ons’ iets niet naar onze zin. Dan kochten we dat elders. Voor we die aanwinst gingen showen bij pa, deden we de aankoop in een tas met de opdruk van ‘bij ons’. Binnenkomen met zak waarop de naam stond van C&A, Gimbrère of Clous was niet gepast. Werd opgevat als een vorm van verraad in de ogen van pa.

Dus hield moeder de andere verpakkingen buiten het gezichtsveld van vader; nou ja, bijna altijd. 

zaterdag 8 maart 2014

Spreekbuis

Deze tekst verscheen als column bij de rubriek 'Onder De Boschboom' in de Bossche Omroep van 9 maart.

Alweer Jeroen Bosch? Ja. Over zijn werken. Over de hoeveelheid schilderijen die hier over twee jaar in het Noordbrabants Museum moet/zal/mag/kan/gaat hangen. Ter herinnering: de expositie ‘Bosch Visions’ staat geprogrammeerd voor de periode 11 februari - 8 mei 2016.


Ad 's-Gravesande is de laatste die over ‘het getal’ iets aan de pers heeft prijsgegeven. En wel op zaterdag 1 februari jl. Het worden er in elk geval meer dan negen, weet ik sindsdien. ‘Volgens afspraak’ wil hij geen aantal noemen. Op de vraag ‘Elf dan?’, luidt zijn antwoord: ‘Dat ontken, noch bevestig ik’. Deze reactie is een klassieker uit het handboek ‘Woordvoering met vlijt’, chapiter ‘Rookgordijn’.

Over wát aan werken naar Den Bosch kan komen, hebben vóór 1 februari jl. al verschillende officiële mensen uitspraken gedaan. In een vroeg stadium - waaraan dan al een periode van twee jaar voorbereiding vooraf ging - heeft Ton Rombouts het op 11 juli 2008 bij Omroep Brabant over ‘een grote overzichtstentoonstelling in Madrid en Den Bosch’ (klik).

‘Een grote overzichtstentoonstelling’. De combinatie van ‘groot’ en ‘overzichtstentoonstelling’ komt ‘flink’ over. Naar ik begrijp, houden de specialisten het aantal echte werken van Bosch op zo’n 45 stuks, ongeveer gelijkelijk verdeeld over schilderijen en tekeningen. Hoeveel hiervan moet in het Noorbrabants komen te hangen om te kunnen spreken van een ‘grote overzichtstentoonstelling’? 15 van elke soort? De organisatie laat zich daarover in 2008 niet uit. Ook later niet.

Da’s onhandig, want zo kan iedereen zijn eigen verwachting inkleuren. Meteen al in juli 2008 verschijnen er zinnen in de pers variërend van ‘alles van Bosch’ tot ‘zoveel mogelijk werken’. ‘Alle’ lijkt mij vanaf het begin onhaalbaar. Sindsdien is mij uit de externe communicatie nog steeds niet duidelijk geworden waarop JB500 mikt. Door het ontbreken van helderheid over (we willen) ‘alles’, ‘het maximaal haalbare’ of ‘minimaal tien schilderijen’, valt over twee jaar het uiteindelijke resultaat áltijd tegen.

Onduidelijkheid over ‘het doel waarnaar wij streven’. Onduidelijkheid ook over wie de regie voert bij het loslaten van boodschappen aan het publiek. In het ideale geval is er één zij of één hij zijn die op basis van een communicatiestrategie aan de touwtjes trekt en op gezette tijden een duif uit het hok laat vliegen met een briefje aan de poot. Als ik terugkijk op de periode vanaf juli 2008, dan denk ik eerder aan een duiventil. Daarin lijkt aanvankelijk onze burgemeester als woordvoerder aangesteld te zijn. Waarna vervolgens ook Ilonka de Ridder (adviseur communicatie en marketing JB500), Charles de Mooij (directeur Noordbrabants Museum) en Ad ’s-Gravesande (intendant JB500) bij de pers een duit in het zakje doen. Wie moet ik nou geloven? Bovendien kan ik weinig lijn ontdekken in de planning van de momenten waarop de organisatie met 'nieuws' over de vorderingen rond ‘Bosch Visions’ naar buiten treedt.

Onduidelijkheid dus in mijn ogen rond drie bouwstenen bij de communicatie over een tentoonstelling-in-wording. Een realistische doel (i.c. het aantal beoogde werken) ontbreekt, een eenduidig woordvoerderschap is afwezig, in de planning van de communicatiemomenten zit weinig logica. Zoiets leidt niet tot een overtuigend verhaal.

Nog twee jaar te gaan. Mijn advies: laat Charles de Mooij de komende periode de spreekbuis zijn. In zijn huis zal de expositie plaats vinden. Plus: hem geloof ik. Zijn eerste taak zal zijn om de goegemeente duidelijk te maken wat we echt mogen verwachten. Na de recente mist van ’s-Gravesande is De Mooij bij voorbaat geëxcuseerd wanneer blijkt dat ‘de grote overzichtstentoonstelling’ vorm krijgt zonder de aanwezigheid van bekende publiekstrekkers uit Rotterdam, Gent, Brugge, Lissabon of Madrid.

Deze tekst is onderdeel van de volgende reeks blogs over de organisatie van 'Bosch  Vision's':



maandag 3 maart 2014

Oeteldonk (30); een lied op Heinen

Vanmorgen begon exact om 11.11 uur het Vierde Oeteldonkse Grachtengordelconcert. Tijdens het eerste ‘blokje’ viel er nog wat regen; al snel werd het prima weer. Ik mocht de muziek van ‘Gin Nôôt’ - voor deze gelegenheid aangevuld met ‘Om te Janken’ - aan elkaar praten, geassisteerd door stagiair Joost van Dillen.

Het publiek zong mee en experimenteerde met de ‘smaldans’. Eén liedtekst stond niet in het uitgereikte ‘buukske’: het lied op boekhandel Heinen, gezongen door Marcella Heukels. De woorden daarvoor schreef ik 23 februari en wel op de melodie van ‘Volare’. Op verzoek staat de complete tekst in deze blog.

Een lied op Heinen                                                                 23/02/2014 HVDB

Kende gij dieje winkel waor Heinen op staot?
Hil Oeteldonk kopt daor buukskes van vruug tot hil laot.
Ze hebbe vanalles en dè al jaore op rij.
Toen wiere ze Sylexyz en kwam d’r nog 'n nuwe naam bij:

Polaore hoho
Zit op blaore hohohoho
Eerst ôpe
En toen weke dicht
Niks kôpe
Gin roman gin gedicht
'ti's bezôpe, afgelôpe, mesjokke, afnokke, èllende, wè'n bènde, geklooi
Mar ik wil dèzze blijve, m’n huukske, m'n buukske, dichtbij.
Want Heinen, die fijne, de mijne, heurt er hillemaol bij ...

Polaore hoho
Zit op blaore hohohoho
Eerst ôpe
En toen weke dicht
Niks kôpe
Gin roman gin gedicht.

Kende gij nog ’t eerste woord dè gij ooit las
Bôôm, rôôs, vis, vuur bij die juf in oew klas
Dè waar ’n ontdekking, oew wereld wier meepesant wijd
En gij gong naor Heinen, wè’n buukskes, ge had alle tijd ...


Polaore hoho
Zit op blaore hohohoho
Eerst ôpe
En toen weke dicht
Niks kôpe
Gin roman gin gedicht
'ti's bezôpe, afgelôpe, mesjokke, afnokke, èllende, wè'n bènde, geklooi
Mar ik wil dèzze blijve, m’n huukske, m'n buukske, dichtbij.
Want Heinen, die fijne, de mijne, heurt er hillemaol bij ...


Polaore hoho
Zit op blaore hohohoho
Eerst ôpe
En toen weke dicht
Niks kôpe
Gin roman gin gedicht.

 
Nouw wir ôpe
Veur roman en gedicht
… veur jouw.  

woensdag 26 februari 2014

Brabants Boekenweekboek 2014; Mohikanen

Zijn wij de laatste der Mohikanen?' Met die vraag in mijn hoofd stap ik op zondag 23 februari in Lith de zaal van De Hoeve binnen. 'Houdt het na ons op?' Over de drempel zitten de pure liefhebbers van het dialect. De kenners. Om 13.30 uur zal het programma beginnen rond de aanbieding van het Brabants Boekenweekboek 2014.

Dit jaar verschijnt de 9de editie. Voor de zevende keer heb ik een bijdrage geleverd, ook dit keer minutieus uitgeschreven in de Bossche stadstaal. Nu voor het thema 'reizen'. 'Alle kanten op!', met tekeningen van Iris Bongers, uitgegeven door Van de Berg, Almere.

51 inzenders dit maal, met een verhaal of gedicht. De meeste makers zijn aanwezig. Aangevuld met wat familie en fans zit het lekker vol. Het programma - geleid door Cor Swanenberg en Jan Luysterburg begint.

Op enig moment voor de pauze sta ik geprogrammeerd om mijn 'D'n trein naor Tilburg' voor te lezen. Met twee - toen nog jonge - neefjes van mijn vrouw in de hoofdrol. Samen op reis. Met de trein van Den Bosch naar Tilburg. Voor de twee broertjes hun eerste reis met het spoor. Spannend. Ik geniet achter de microfoon van de voor ons zo kenmerkende kelige 'ao's' en 'ôô's'.

Het Bosch lijkt me voor dit publiek van routiniers geen enkel probleem op te leveren. Eerder traden 'collega's' op in wat moeilijkere tongvallen, waaronder het Budels. Vooral bij dit Brabants-Limburgse Buuls is even opletten. Zouden de kleinkinderen van die dame de taal van hun opoe overnemen?

Een blije Riny Boeijen wint dit jaar de Willem Ivensprijs. Zijn 'Noes' is een mooi verhaal dat zich nu kan afspelen. Gelukkig geen retro-illusie van onder de perenboom pijprokende contente boerkes met stro in de klompen. Dialect is er ook om nu in allerlei situaties de gebruikt te worden. 'Nie dan?

zaterdag 15 februari 2014

Met Jheronimus op weg (6); doen we

Over twee jaar ‘loopt’ de tentoonstelling die het hoogtepunt moet vormen in het jaar rond de 500ste sterfdag van Jeroen Bosch. Die expositie, ‘Bosch Visions’, vindt plaats van 13 februari tot  en met 8 mei 2016. Deze magneet zal er volgens de Meerjarennota van het Noordbrabants Museum (pagina 29) aan bijdragen dat in 2016 zo’n 400.000 bezoekers naar de Verwerstraat komen. Circa 270.000 meer dan in de belendende jaren (klik). 'Jeroen Boschjaar', staat er als verklaring.

Dat getal is een voorzichtige beraming van het Noordbrabants, waar andere bronnen tot 400.000 gaan. Overigens is die 270.000 precies gelijk aan het aantal dat in 1967 de ‘eerste’ Bossche Jeroen Boschtentoonstelling trok. Overigens gingen 'wij' daar toen heen in het kader van het vak CUMA, Culturele en Maatschappelijke Vorming. Nou, dat heeft wel gewerkt, maar dat terzijde.

Zoals eerder aangegeven (klik), blijft het raden naar het aantal werken van Bosch dat op dit moment voor die tentoonstelling toegezegd is. Storm heeft het tot nog toe niet gelopen. Hoe keken de initiatiefnemers daar zes jaar terug tegen aan? Op  de 36ste van hun 80 pagina’s tellende nota ‘Jeronimus Bosch 500’ leefde bij de organisatoren Ad ’s-Gravesande en Martijn Sanders tijdens de start in 1998 de gedachte: ‘Met name de doorbraak in de toenaderingen tot het Museo Nacional del Prado kan een zwaan-kleef-aan-effect in de museale wereld veroorzaken’.

Die doorbraak is er nooit gekomen. Kennelijk heeft Den Bosch het Madrileense hart niet echt weten te raken. En ik vraag me al tijden af waarom niet. Zou vooraf het boekje 'Zaken doen met Spanjaarden' dan niet gelezen zijn? Echt onnozel zijn de Bossche organisatoren overigens niet aan hun werk begonnen. Ze hadden zich immers al in een vroegtijdig stadium verzekerd van de broodnodige bijstand van lokale kenners, i.c. de Fundación Carlos de Amberes (klik).

Deze van oorsprong ‘Vlaamse’ organisatie bestaat al vanaf 1604 (klik) en weet inmiddels goed hoe in Spanje de hazen lopen. Dezelfde nota van ’s-Gravesande en Sanders vermeldt op pagina 35: ‘op 18 juni 2008 hebben het Prado en de Fundación in Madrid in aanwezigheid van burgemeester Rombouts een raamovereenkomst ondertekend. Deze richt zich op meerjarige samenwerking met betrekking tot onderwerpen die de historische en culturele banden tussen Spanje en de Lage Landen onderstrepen - onder andere Jheronimus Bosch’.

Deze formulering is inzake de tentoonstelling niet echt dwingend. Maar dan toch: waarom is het zoveel jaren later nog steeds wachten op die doorbraak? Met gevolg dat ook het zwaan-kleef-aan-effect tot op heden uit blijft? Nunca se sabe, ‘ge wit mar nooit’. Het is weliswaar interessant, maar zinloos om te speculeren. Of om in te gaan op verhalen die ter stede ‘uit doorgaans betrouwbare bron’ te beluisteren vallen. In de pers - het doorgeefluik naar ons Bosschenaren - is over een hinderpaal niks te vinden. En daar moeten we het dus mee doen.

Ik ga er - tot het tegendeel bewezen is - van uit dat er van Bossche zijde vooraf wat te gemakkelijk gedacht is over het binnenhalen van de Spaanse schilderijen. Zo van ‘doen we’. Zakelijk dingen regelen met Spanjaarden is echt andere kost. Vlamingen - in mijn ogen meer latijns georiënteerd dan wij hier - zijn daartoe prima in staat.

De ‘fundación’ - ik heb die stichting leren kennen als een bijzonder goede trait-d’union tussen daar en hier op het terrein van bijvoorbeeld de uitgave van gedegen landsgrensoverstijgende studies - is een Spaanse-Vlaamse club. Een betere scout kun je je als Nederlander niet wensen in het land der Spanjolen. En dan lijkt de aanwezigheid van deze vóórsprekende instantie na zowat zes jaar nog maar bitter weinig op te leveren. Hoe is dat dan weer mogelijk?

Hier vlieg ik in mijn vertwijfeling bijna uit de bocht. Aan de ‘fundación’ zal het niet gelegen hebben: die club kent de regels van het spel. Zijn de beslissers bij het Prado onderweg misschien ergens geaffronteerd door de Bosschenaren? Ik ben geneigd deze vraag met ‘ja’ te beantwoorden. Bijvoorbeeld doordat de Spanjaarden de woorden
 doorbraak' en 'zwaan-kleef-aan-effect' in het woordenboek Nederlands-Spaans hebben opgezocht. Of de vroege uitspraak aan de pers dat buiten de Tuin der Lusten de komst van een andere schilderijen wel erg fijn zou zijn. Dan loop je als onderhandelaar voor de muziek uit. En vervolgens door de stroop.

Aan het feit dat het niet regent aan toezeggingen voor het uitlenen van werken, beleef ik geen genoegen. Het Prado in Madrid aarzelt. Ik heb nog niet mogen lezen dat het Rotterdamse Boijmans Van Beuningen - waar nota bene een vingerafdruk, misschien wel van de meester zelf op een schilderij is aangetroffen (klik) - meewerkt. Noch de musea uit Brugge en Gent die toch ook 'op 'nne boogscheut' liggen. Ik houd het er op dat er aan Bossche zijde bij de ideevorming over die tentoonstelling wat gemakkelijk is gedacht: 'De acquisitie van die werken? Doen we'. Onderschatting? Of nog erger: hovaardij?

(wordt vervolgd)

Met Jheronimus op weg (1); dokkeren
Met Jheronimus op weg (2); de aftrap