Blijft over het politieke
klimaat als beïnvloedende factor tijdens de ontwikkeling van de vermeende
Bossche ziel. In mijn jeugd was de stad – zoals zo veel anderen in het zuiden –
een katholiek bolwerk. In alle dimensies, waaronder dat van de lokale politiek.
Zo rond 1970 won de PvdA terrein, hoewel de burgemeester traditioneel in het
kamp van de KPV en de latere CDA bleef komen. De 65-plussers die nu de ruggengraat
vormen van Knillis, waren jonge en vernieuwende lieden toen de stad zo’n
veertig jaar terug opnieuw uitgevonden moest worden. Er waren er meer die eraan
meewerkten om het behoudende karakter bij te stellen. Krachtige (‘rooie’)
wethouders als Lensen, Dona, Van Beers, Van der Beek en Tetteroo kregen de kans
op voortvarende wijze mee te laten gaan in een veranderende wereld.
En vervolgens werd Den
Bosch lui. Tevreden met zichzelf. En ook na elke stembusgang gefragmenteerder,
want het aantal kleuren in de gemeenteraad bleef maar groeien. Bij de
verkiezingen van 19 november jl. werd duidelijk dat vijf zowat even grote
partijen met elkaar dóór een deur zullen moeten gaan kunnen. De D’66-formateur
zou er goed aan doen om bij de zuiderburen een workshop te volgen in hoe hij
zoveel springende kikkers in een kruiwagen kan krijgen en houden.
Eigenlijk gebeurt er
nauwelijks nog iets spannends in de Bossche politiek. De laatste twintig jaar
zijn als een fietsband die langzaam leegloopt: de fut is er stukje bij beetje uitgeraakt.
En met de crisis als argument, vormen de afgelopen vijf jaar een dieptepunt.
Indien bij de vorming van de nog jonge en bevattelijke Bossche ziel de lokale
politiek een inspirerende factor moet zijn, is het voor de opgroeiende jongens
en meisjes beter om te verkassen. Wat te denken van het feit dat in deze stad
zo vaak wethouders plots en niet altijd met een duidelijke reden tussentijds
hun zetel verlaten terwijl de rest van hun collega’s het vlot drijvende moeten houden.
Dat er geen brug gebouwd wordt, of er is gedonder mee. Dat een extern bureau
het werkklimaat op het stadhuis moet komen bestuderen waarbij het concludeert
dat het schort aan helderheid op allerlei gebied. De oude hertogstad is net
Italië: het leven gaat door, ondanks de lokale overheid.
Hoe sterk overigens
die lokale overheid kan werken op het gedrag van de inwoners, stond op 23
november jl. in een artikel over Napels, ook Italië. Desgevraagd door ‘El País
Semanal’ geeft Giuseppe Ferraro aan dat de Napolitanen elke overheidsinstantie
als ‘de vijand’ beschouwen, waartegen je permanent strijd moet leveren. De
verklaring voor de aanwezigheid van dit aspect in de ‘Napolitaanse ziel’ zoekt
de prof in de lokale geschiedenis: ‘De stad vanaf de stichting alleen door
vreemden bestuurd’. Ze kwamen uit Griekenland, Rome of Spanje. En ook nu is nog
steeds elke autochtoon ongewenst aan de top. Zo werk je dus ongehoorzaamheid in
de hand.
Natuurlijk staat Den Bosch
in de politieke onmacht niet alleen: daarin loopt de stad in de pas met een
landelijke trend. Er zijn ook uitzonderingen. Ver hoef je daarvoor niet te
gaan: Tilburg en Eindhoven vertonen om de een of andere reden nog (steeds) de
nodige veerkracht. Den Bosch is op ‘polletiek terrein’ een bange stad geworden.
Hiervan is het gezeul met het theater een dieptreurig voorbeeld. Is het zo dat
ten stadhuize op het pluche bij voorkeur hazenharten komen te zitten? Is kijken
met welk konijn de D’66-fomateur uit de hoge hoed tevoorschijn tovert.
(wordt nog één keer
vervolgd: de conclusie)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten