woensdag 17 december 2014

Zwaar (4); ’n weg naar Rome

Zoals hiervoor wordt aangegeven, zit het ‘van moeders kante’ in de familie om zwaar aan dingen te tillen. Gelukkig niet constant en ook niet aan alles. Plus dat de een er wel mee ‘aangemaakt’ is en de ander het moet doen met de verhalen.

Zo vertelt categorie één aan de tweede bloedverwante club dat het volslagen onvoorspelbaar is wanneer het verschijnsel toeslaat. Ook stralende zon aan een strakblauwe lucht weerhoudt de ‘grauwte’ niet. Het is voor degene die het (be)treft ook niet altijd duidelijk dat het weer zo ver is. Zelf heb ik met veel inspanning en met talloze aanwijzingen uit mijn directe omgeving enkele van de verschijnselen leren herkennen. De floers in het hoofd vreet energie. Tijdens die dagen schakel ik ongemerkt over op de automatische piloot waarna het me buitenshuis aardig lukt om de dingen te doen die van me verwacht worden. ’s Avonds ben ik hondsmoe waardoor bijvoorbeeld het koken - iets wat ik graag doe - met weinig enthousiasme geschiedt. Als ik dat constateer, vraag ik thuis ‘Hangt het er weer?’

Op enig moment kan het ook zomaar ineens wegtrekken. ‘Alsof het gordijn opzij geschoven wordt’, roep ik dan blij. De positieve energie komt weer los; iets om vast te houden. De vraag is ‘hoe’? Omdat ik eerder al snel mijn bekomst had van corrigerende chemische preparaten, is het een uitkomst dat - sinds een jaar of zes – bepaalde vormen van ‘mentale’ beïnvloeding blijken te werken. Hiervóór noemde er drie van.

Nummer vier lijkt in zijn aanpak op die van het eerder beschreven ‘ont-moeten’. Tijdens een (in mijn ogen uitstekende en welkome) training werden we een keer naar huis gestuurd met de opdracht om eens stil te staan bij het woord ‘maar’. We gebruiken het om de haverklap. Vaak volkomen functioneel, zoals in ‘Dit is niet groen maar grijs’. Als kleurenblinde heb ik geleerd zo’n correctie op prijs te stellen. ‘Ik vind je plan goed, maar… ‘ is van geheel andere orde. De boodschap zit ‘m in het stuk achter de komma en om de een of andere reden richten we onze communicatief zo in, dat na een aai over de bol vaak een negatief signaal komt. Zo van ‘Dat kan wel lijen na een complimenterende intro’.

De opdracht was om bij elke (niet functionele) ‘maar’ na te gaan of deze met een andere aanpak vermeden zou kunnen worden. Zo kan kritiek op een plan uiteraard terecht zijn. De vraag is of het commentaar ook zonder een ‘best goed, maar toch’-constructie gemaakt kunnen worden. Wat kan. Bijvoorbeeld door aan te geven dat er meer wegen naar Rome leiden. Ik had een aantal jaren een baas die dat deed, en dan eindigde met: ‘En die van jou is er ook een’. Waarna we ons al snel over de strategische landkaart bogen, want ik wilde dan wel weten wat hij nog meer als mogelijkheden in zijn kop had. Veel van geleerd.

Wat me vooral op is gaan vallen wanneer er weer eens een ‘maar’ in mijn eigen taalgebruik aan zat te komen, is het feit dat ik de meeste ‘maars’ gewoon weg kon laten. Wat het experiment namelijk opleverde was dat de wereld waaruit ‘maar’ opduikt, er een is waarin we het kennelijk fijn, nuttig, passend, etc. vinden om op een kwaliteit of prestatie van de ander af te dingen. ‘Heb je gezien dat X zijn huis heeft geschilderd?’, ‘Ja, maar hij heeft wél twee linkerhanden’. Ook de eigen prestatie of ervaring kan ‘bemaard’ worden: ‘Ja, we hadden een prima hotel, maar er waren te weinig ligbedden rond het zwembad’. Totaal overbodig, dit soort ge-maar. Inslikken dus. In het eerste geval: gun de ander de lol; zelf ben je er niet minder om! En bij twee: pak een ander hotel, ga aan het strand liggen of leg zelf voor dag en dauw een handdoek op zo’n ligding. Meut.

Een leuk bijeffect van de bevinding dat het leven met veel minder ‘maars’ toekan, is dat dit het hart verblijdt waardoor het gesomber minder snel gedijt.


(wordt nog één keer vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten