Deze tekst stond als column in de rubriek 'Onder de Boschboom' in de Bossche Omroep van zondag 7 mei.
Ons moeder was erg op de binnenstad gericht. Ze werd Achter het Stadhuis geboren, woonde later met haar man en kinderen tien jaar in dezelfde straat, verhuisde naar de Vliert en als het even kon, bemmelden zij en ik vandaar richting centrum. Met enige regelmaat gingen we langs bij ‘onze Jan’, haar broer en mijn peetoom, wanneer hij aan het werk was in de bouwloods bij de St.-Jan. In die tijd - eind jaren ’50 - was dat een houten kavalje waar mijn oom, in overal en met alpino, het ambacht van steenhouwer uitoefende. In de rechterhand een houten klopper en in de linker de steenbeitel die (onder drie vingers) op duim en pink rustte. Op beide had hij dan ook flinke eeltplekken.
Hij werkte niet altijd in zijn
geboortestad Den Bosch. Afhankelijk van de beschikbare gelden vond hij ook emplooi
in Breda en Antwerpen. Harrie van den Broek, zijn vader had hetzelfde beroep
uitgeoefend. Van hem zei Kaat Lambooij, mijn oma: ‘Mijnen Harrie was ’nne
werkmens, mar ginne platte’. Die opa heb ik nooit gekend: hij stierf rond zijn
veertigste aan een combinatie van hartfalen en stoflongen. Daarna leefde het
gezin, tot de oudste kinderen zelf gingen verdienen, deels op voedselbonnen.
Jan en zijn iets jongere zus Riek betraden meteen na de lagere school de
arbeidsmarkt, hoewel die instroom toen beslist anders heette.
Met Riek liep ik dus mee
naar de werkplek van haar oudste broer. Ik vond het geweldig. Of de
arbeidsomstandigheden dat ook waren, weet ik niet. Ik keek geboeid naar het
handwerk van mijn oom. Na zijn pensioen nam hij me mee de binnenstad in. Ik
moest voor kunstgeschiedenis een werkstuk maken en hij wist wel een onderwerp:
gevelstenen. Een sleutelmoment. De scriptie is er gekomen mede dankzij de
aanwijzingen van Janoom en het enthousiaste aanleveren van achtergrondmateriaal
door Peter-Jan van der Heijden (Stadsarchief). Dat Bossche archief zat toen
Achter het Stadhuis, op de plek waar ik geboren ben. Toeval.
Sinds kort zit er een
Sint-Jansmuseum 2.0 aan te komen. Volgens plan moet dat verrijzen op de plek
waar nu de stenen bouwloods staat die in 1989 de houten uitvoering opvolgde. In
de nieuwe ruimte zullen de schatten van de St.-Jan de plaats krijgen die ze
verdienen: in het zicht van de mensen.
De St.-Jan is er gekomen
en door de eeuwen heen gebleven dankzij de plannen van elkaar opvolgende
architecten. Hun namen zijn bekend, straten werden ernaar genoemd. Anoniem -
nou ja, uitgezonderd de Erwtenman dan - waren en zijn de meeste handwerkslieden.
Ik ga er gemakshalve van uit dat deze naamloze bouwers in het nieuwe museum de
aandacht krijgen die hen toekomt.
En ik
hoop uit de grond van mijn hart dat de komst van dit museum - na wat we nu als
soap mee moeten maken rond het theater - niet het volgende project wordt dat
een plaats opeist in de niet aflatende reeks BBB's: Bizarre Bossche
Bouwgeschiedenissen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten