dinsdag 10 oktober 2017

Madrid – Toledo (1); Vlaamse torens

'Op zoek naar de sporen van Brabo's en andere zuiderlingen in Spanje'. Onder die vlag vliegen 19 leden van de ‘Kring Vrienden van ’s-Hertogenbosch’ op maandag 2 oktober van Schiphol naar Barajas, Madrid. In die plaats zijn de koffers nog niet uitgepakt of de ploeg gaat op stap vanaf het hotel aan de Gran Vía langs Callao en Sol voor een wandeling door 'Madrid de los Austrias'.

Met die ‘Austrias’ verwijzen de Spanjaarden naar de leden van het Habsburgse huis die hier op de troon zaten. De ‘grote’ Oostenrijkers zijn Karel V en Filips II; ‘kleine’ wordt gebruikt voor hun nazaten. Niet dat ze gering van stuk waren; het slaat eerder op hun aanwezigheid in de machtssfeer.

Filips II verplaatste in 1561 de regeringszetel van Toledo naar Madrid. Die stad groeide - met een intermezzo in Valladolid - uit tot dé hoofdstad. Tijdens een kennismakingsreis in 1549-1550 als kroonprins door de Habsburgse landen en de Spaanse Nederlanden, had de latere Filips II liefde opgevat voor de tuinen en torens die hij tussen Schelde en Maas had gezien. Ze inspireerden hem tot de bouw van torens, voorzien van een puntig dak (chapitel) ‘a la manera de Flandes’, op z’n Vlaams, dus. Je vindt ze in El Escorial en op andere plekken in en rond Madrid. 

Raimundo Estapa Gómez (2013, pag. 265) geeft aan dat Filips II er zelfs meester-timmerlui voor liet overkomen uit Brussel om de spitsen op de juiste wijze vorm te (laten) geven. Vier jaar later hadden de Spaanse timmerlui de kunst zelf onder de knie. De opvallende spitsen vormen een opvallend architectonisch element in dit stadskwartier: ik noem ze ‘torre flamenca’, de Vlaamse toren. Vier ervan maken deel uit van de Plaza Mayor. We zien er meer, op weg naar de Plaza de la Villa, waar het oude stadhuis ook voorzien is van de nodige exemplaren.

Echt 'oud' is Madrid niet. Sporen van Romeinse aanwezigheid zijn er nauwelijks. De Visigoten bezaten een kleine versterking die in de 8ste eeuw enigszins werd uitgebouwd door Mohamed I en zijn Arabische opvolgers. Na de herovering in 1083 door de katholieke troepen onder leiding van Alfonso VI de Léon y Castilla, groeide de kleine vesting aan de huidige Cuesta de Vega, van Mayrit uit tot een ommuurde stad die Madrid ging heten.

We lopen langs het inmiddels gesloten Palacio Real waar deel 1 van de wandeling door dit deel van Madrid eindigt. Een aantal wandelaars strijkt neer op het terras van El Anciano Rey del Vino, tegenover de Catedral de Santa María la Real de La Almudena. De rest neem ik mee richting Plaza Santa Ana. Ook deze club eet buiten, bij een avondtemperatuur van 25°C.

Later slaan mijn vrouw en ik - komend van ons hotel - bij de Gran Vía linksaf vóór Primark de wijk in. Alsof we een grens overgaan en het internationale Madrid verruilen voor een bruisende en gemêleerde Spaanse buurt. In deze hoek verbleven we vorig jaar juni een week. We vinden aan de Calle Corredera Baja de San Pablo om 21.15 uur een tafeltje bij het inmiddels vertrouwde Maricastaña


zaterdag 7 oktober 2017

Bossche Preut

Deze tekst verscheen op 8 oktober als column in de rubriek 'Onder de Boschboom' in de Bossche Omroep.

15 jaar geleden verscheen 'Wè zeet uwes?'. Met het verzamelen van materiaal voor deze grammatica van de Bossche stadstaal begon ik in 1999. Aanleiding was de opmerking van Jan Heersche tijdens zijn college 'historische grammatica', dat in een dialect oude taalverschijnselen kunnen blijven voortleven. Toen snapte ik waarom wij 'hij nèèit d'ruit’ zeggen en niet 'naoit'.
In de 30 jaar die daarop volgenden, interviewde ik talloze stadsgenoten en kwamen er veie meters materiaal op band te staan. Een dik pakket vragenlijsten werd ingevuld.

Ik raakte als inleider betrokken bij Boschlogie. Wanneer ik aan de tweedejaars vroeg wat in hun ogen het meest markante woord was binnen het taalgebruik van de Bosschenaren, kon je er donder op zeggen dat er altijd wel een geinponem was die met een glimmend gezicht 'kut' riep. Opmerkelijk, want in drie decennia bijeengegaard materiaal, kwam dit drieletterwoord niet opvallend vaak voor. Overigens: de begrippen taalgebruik en dialect zijn niet identiek.
'Kut' is in Den Bosch uitgegroeid tot een cultwoord. Het komt voor in de Bossche taal, zonder - zoals bijvoorbeeld 'uwes' - typisch Bosch te zijn. Sterker nog: het is gewoon AN. Algemeen Nederlands, hoewel niet Beschaafd.

De beweerde hoge frequentie wordt niet door onderzoek gestaafd. Om de een of andere reden houden Bosschenaren de mythe - parallel aan die van hun 'grôten bèk' - in stand. Misschien om een vrijbrief te krijgen voor kinderachtig taalgebruik. Of grof. Er zijn talloze grappen. Bijvoorbeeld die van de vent die zijn vrouw steeds beleefd met twee woorden wat vraagt: ‘Bier, kut!’ Hoe plat wil je je stad te kijk zetten.

Een tijdje geleden werd de Bossche cultuur verrijkt met 'kutbier'. Toen ik zondag 24 september jl. ‘t Vughtse Bierhof 2017 bezocht, zag ik het weer aangeprezen staan. Eerlijk gezegd, schaamde ik me in onze buurgemeente voor dit exportproduct, waarbij een tekst beweert dat wij Bosschenaren vaker ‘kut’ zeggen dan ‘houdoe’.

Droplullen liggen al wat jaren in een kraam op de Bossche zaterdagmarkt en sinds kort hebben we een nieuw kuukske dat 'lulkoek' heet. Op dit niveau aangekomen, is het nu wachten op de 'Bossche Preut'. 'Preut' betekent, net als 'prut' en 'trut', zoiets als 'weke massa'. Nou, daar kun je heel wat kanten mee op. Zou op de menukaart zo maar een pikant stoofpotje kunnen zijn, of in de snoepwinkel een insinuerend vormgegeven marshmallow. Misschien ziet iemand daarin nog een gat in de markt.

maandag 18 september 2017

Geert in 'the Galery'

Daar stond ie dan, Geert de Bruijn, om 18.00 uur op woensdag 6 september. In New York. Zou Serge Gregorian de tentoonstelling in zijn Galery Artifact op knallende wijze openen? Met champagne bijvoorbeeld. Een ronkende toespraak, confetti? Niks van dit alles. Punctueel op tijd gaat de deur van het slot en kunnen de bezoekers binnen. Wij verlaten op dat moment het happy hour aan de overkant van 84 Orchard Street en stappen om 18.01 over de dorpel. 'Voor wie komt u?'
Er blijken werken te hangen (en staan) van vijf kunstenaars. Ze komen uit Denemarken, Duitsland, Nederland, Turkije en de Verenigde Staten. Voor die anderen heb ik op dat moment geen oog en met een plastic bekertje witte wijn in de rechterhand banjer ik naar de hoek van Geert. Hij glimt en dat verraadt zijn enthousiasme. 

Ik meen het al snel gezien te hebben. Van de drie die boven exposeren, is De Bruijn de beste. Toegegeven, ik ben bevooroordeeld. Na een halfuur daal ik de trap af voor de overige twee. Daar kan ik waardering opbrengen voor de veelkleurige en gemanipuleerde foto's van straten in Istanbul. De (ertussen geplaatste) kleine metalen beeldjes zijn speels.

Terug bij Geert vraag ik me af wat de Amerikaanse bezoekers van zijn werk vinden. Ik probeer het van hun gezichten af te lezen. Of uit hun aandachtscurve op te maken. Het wordt drukker in deze hoek. Met zijn eigen familie incluis telt de Nederlandse delegatie 11 personen. Gelukkig wordt dit aantal overtroffen door andere belangstellenden. Ik heb werkelijk geen flauw idee wat die lui denken. In dit deel van Lower Eastside zijn veel vergelijkbare tijdelijke kunstverzamelingen. Vernissages zijn aan de orde van de dag. Misschien kijken veel bezoekers wat moe rond: morgen wéér kunst. Ik neurie - uiterst zacht - van Lake Street Dive het lied 'What I'm Doing Here?' 

Het gerucht gaat dat een journalist, op basis van een voorschouw, geschreven zou hebben: 'Artifacts beste expo van dit jaar, met als toppunt De Bruijn'. Verbaast mij niks en ik ga op zoek naar de vindplaats van deze bevinding. Later zal dochter Gwen de Bruijn mij het antwoord sturen: 'Attached is a screen shot of the newsletter sent by Artcards to galleries, art professionals and collectors. Geert’s show was included in top exhibitions of the weekender Editor’s Pick',  schrijft de Gregorian. Het is dus bijzonder om ‘opgepikt’ te worden door Artcards.

Is het werk van De Bruijn het beste in huis? Uiteraard. Als gezegd, ben ik bevooroordeeld. Dus probeer ik objectieve criteria aan te leggen. Objectief? Kort door de bocht dan. De foto's zijn geen concurrentie, want ze vallen in een andere categorie. Dan zijn er nog vier 'schilders' over. Bij ruimte 3 aarzel ik. Over bestaande foto's en knipsels - best boeiende keuzes - is steeds een groot gezicht aangebracht. De onderdanige achtergrond moet het verhaal vertellen. Waarom dan die vage toevoeging? Het werk van de andere twee vakgenoten spreekt me niet aan. Ik erger me er zelfs aan: beetje jantje-van-leiden.

Dan de Bruijn. De schilderijen komen hier uitstekend tot zijn recht. 'Ze hangen mooi', volgens de maker. Eenmaal buiten de 'stapeling' in het Vughtse atelier, hebben ze aan zeggingskracht gewonnen. En ik laat me meenemen in de wereld van 'Ancestor' en 'Talisman 1' die hier successievelijk in de tekst zijn afgedrukt. I know what I'm doing here ...


Om 20.00 uur staat de Galery nog vol met afscheid nemende gasten als het Nederlandse 11-tal op de foto gaat. Daarna steekt die club (opnieuw) de straat over. Het wordt Sticky Rice, een Thais restaurant. 

woensdag 13 september 2017

Brandtrap - Fire escape


Voor je op een nieuwe plek komt, kun je al een idee hebben over hoe het daar uit zal zien. Zo stond ik in januari 1999, op een dag met natte sneeuw, temidden van Times Square, New York. 'Dit is het', dacht ik, 'Zo ziet het er inderdaad uit'. Jaren later las ik dat op dat moment het fenomeen 'framing' een rol speelde: ik had al een beeld van het beroemde plein gevormd op basis van foto's en filmpjes en in dit geval bleek de werkelijkheid daarmee overeen te komen. Dat laatste had ook anders kunnen zijn. 
Dat laatste bleek nog tijdens datzelfde verblijf. Zo waren de Twin Towers veel hoger, Little Italy veel kleiner en China Town Chineser. Plus dat ik met de Amerikanen die ik de volgende weken in de collegebanken en daarbuiten ontmoette, best wel serieuze gesprekken kon voeren.

Één beeld bleek favoriet: dat van de metalen brandtrap aan de buitenzijde van appartementsgebouwen. Ze kwamen volkomen overeen met mijn verwachting. Hun talrijke aanwezigheid in Manhattan, Brooklyn en Queens fascineerde me. Deze 'framing' was het resultaat van een jarenlang proces. De 'fire escape' doet het immers al tijden goed in detectives. De politie komt binnen door de voordeur terwijl de boef via een raam langs de andere zijde over de buitentrap het dak op vlucht, of naar beneden rent voor een sprong naar de stoep, bij voorkeur in een bak vol vuilnis. In de West Side Story is het fenomeen dominant aanwezig tijdens de Romeo- en Juliascène. Overigens ken ik van die film slechts enkele sequenties: de hele uitvoering heb ik nooit willen zien. Als 16-jarige wilde ik uit de buurt blijven van de hype rond die smartlap.

Verbeterde brandpreventie - waaronder de aanwezigheid van brandmelders, sprinklers en interne vluchtwegen - maakte in de loop van de vorige eeuw de aanwezigheid van de karakteristieke externe brandtrap in nieuwbouw overbodig. Na een bouwwet uit 1968 kon de architect kon dit element achterwege laten.

Onlangs waren we een week in New York. In 18 jaar is er uiteraard in de aanblik van de stad veel veranderd. Op sommige plekken ingrijpend, zoals op Manhattan rond het WTC, ten noorden van Battery Park en in het Meatpacking District, terwijl op andere plaatsen de wijziging minder rigoureus is. Tellingen heb ik er niet op nageslagen; toch moet het aantal etagewoningen met fire escape kleiner zijn geworden door nieuw- en vernieuwbouw. 

De foto-oogst van afgelopen acht dagen telt een opmerkelijk aantal opnames van die voor mij zo kenmerkende trappen.

Het blijkt dat in New York en andere steden waar de brandtrap ook frequent voorkomt, belangstelling bestaat om dit architectonisch element te behouden. Hun gebruikswaarde heeft geschiedenis geschreven. Niet slechts als vluchtweg; ook als plek om te slapen, te eten, de was te drogen of te mijmeren. Misschien komt er een moment dat de 'Kring Vrienden van New York' ze via een volksbeweging op de lijst van beschermd cultureel erfgoed laat zetten. 



vrijdag 1 september 2017

Zin

'Heeft het leven zin?' en 'Heeft mijn leven zin?'. Twee verschillende vragen, denk ik. De eerste heb ik tot nader inzicht in de stalling gezet, want in de beantwoording van de laatste gaat al genoeg tijd zitten.
 Hoe liefdevol de opzet van mijn ouders ongetwijfeld mag zijn geweest bij hun pogingen om mij te creëren, ieder komt ongevraagd ter wereld. Toen ik op mijn vijfde de kunst van het schrijven voldoende beheerste, heb ik ze geen protestbrief toegestuurd. En op mijn elfde zong ik op de Mgr. Zwijsenschool vol overtuiging 'Wie dankbaar is voor 't leven, is blij een lied zijn Schepper te geven'.

Het geloof in die Schepper is weg. Tegelijkertijd wil ik ook niet tot de club van twijfelkonten behoren die toch nog wel 'in iets' blijven geloven. Of er een grotere bedoeling achter het ontstaan van de ons bekende wereld zit, houdt me niet langer bezig.

In het werk van Geert de Bruijn is de oerknal een bekend fenomeen. Het begin van alles. 'Iets kan niet uit niets ontstaan, dus moet er iets zijn', zegt de filosoof. 'Iets' vind je bij Geert terug in de vorm van de moedergodin. Het lijkt ongerijmd dat juist het verhaal dat de Bruijn al meer dan 30 jaar predikt, bij mij de wanden versiert. Die aanwezigheid berust op louter toeval. 
 Inmiddels begrijp ik van Geert dat een kunstwerk zonder het verhaal van de maker niet kan bestaan. Ik ken zijn verhaal; hij is een meester in het uitspinnen ervan. En er steeds - vaak verrassend in mijn beleving - nieuwe dimensies aan toe te voegen. Misschien zijn het de uit elkaar voortkomende hoofdstukken die resulteren in de composities waarbij ik graag stilsta.

Composities. Elk kunstwerk verschijnt mij als een compositie, een samenstelling van zaken. Opzettelijk gerangschikt: bloemen in een vaas, olifanten op steltpoten, een rode streep op een groen font. De vraag is of de frase ‘Ik schilder wat ik voel’ hierin past.
 Als eerder aangegeven, heb ik een aantal composities van Geert jaren meegesleept van werkplek naar werkplek. Zoals een kind een doek of pop bij zich moet hebben in een vreemd bed. Wanneer ik ergens ben waar ik denk ‘Hier zou ik ook best willen wonen’, ga ik automatisch de wanden tellen waar mijn ‘De Bruijns’ een plaats moeten kunnen vinden.

Met aanwezigheid van deze kunst om mij heen wil ik anderen niks vertellen. Ze is er omdat ik mezelf er elke dag iets mee duidelijk wil maken. Schoonheid. Rust. Of misschien wel iets diepzinnigs in relatie tot de zin van mijn leven.
                                                      
Volgende week woensdag krijgen de Amerikanen de kans om in New York kennis te maken met het werk van Geert de Bruijn. Hebben zij even mazzel! 

De komst van Geert staat in het Vughtse Klaverblad van 30 augustus. Evenals het vertrek uit die gemeente van de laatste broeders van Dongen. Laat het nou net broeder Laetantius zijn die toentertijd met broeder Hildebrand het hierboven genoemde lied schreef: 

PS Het kruis op het drieluik-in-wording links verwijst naar de oerknal. Dus.




dinsdag 15 augustus 2017

Buitenatelier van Geert

                                                                           

Op 12 augustus bezochten we in Wassenaar het nieuwe museum Voorlinden. Particulier initiatief van Joop van Caldenborgh, die er moderne en hedendaagse kunst laat zien. Voor een groot deel uit eigen bezit. Het was me een feest. 

Bij binnenkomst hangt er een citaat. Ik herken het ogenblikkelijk: komt uit Joke J. Hermans' ‘Stil de tijd'. Het blijkt het motto voor ‘De tussentijd’, te zien in de zalen 1 t/m 7. Ik vind het prachtig, wat ik daar voorgeschoteld krijg. Ik prik er voorzichtig in met mes en vork. Ruik en proef. De keuken is internationaal.

Het merendeel van wat hier hangt, ligt of staat is van tamelijk recente datum. Lang sta ik stil voor een verticaal scherm waarop stukken papier naar beneden dwarrelen. Dan zoomt de camera in op een man die in een bergdal boeken omhoog gooit om deze vervolgens aan flarden te schieten. Alsof het om houtduiven gaat. Hij lijkt trefzeker: ziet er geoefend uit. Het dwarrelen is prachtig. Zou ik zo in ons huis willen hebben. Nou ja, bij wijze van spreken dan. Want om dit ‘Who knows where the time goes’, video (2013) van de Mexicaan Gonzalo Lebrija tot zijn recht te laten komen, is een zaalachtige omgeving nodig. Ervoor verhuizen wil ik niet. Bovendien hangt ons huis vol met werk van Geert de Bruijn, en daar ben ik zeer content mee.

Deze video in Voorlinden zet me aan het denken. In het museum vraag ik me af wat ‘berekening’ is. Zo bestaat ‘Your Solar Attention’ van de Deen Solafur Eliasson uit 24 kristallen bollen die met messing pinnen in een cirkel aan de wand bevestigd zijn. Elk is aan de buitenzijde met bladgoud verguld en wel zodanig dat de toeschouwer zich in 24 maal op een andere keer weerspiegeld ziet. Soms op zijn kop. Daar is over nagedacht. Het effect is bijzonder. Mogelijk had Solafur een 8 voor natuurkunde. Lichtbreking. Parabolen. Iets waarbij ik op de middelbare school afhaakte. Er moet minutieus rekenwerk aan voorafgegaan zijn. Is dat wat ik zoek? De ingenieuze mathematiek? Meer werken in deze ‘tijdscabine’ zijn ingenieus.

Na afloop lees ik de kleine catalogus. Behalve de uit de exacte vakken hebben de kunstenaars ook geput uit gedachtenplooien die ver van mij afstaan. De gepresenteerde symboliek achter wat weergegeven is, herken ik niet. En roept ook weinig bij me op, hoewel ik graag door nieuwe horizonten verrast wil worden. De zin ‘dit trompe-l’oeil werk misleidt de toeschouwer en vereeuwigt dat wat voor ons zo vluchtig is: afval’, ervaar ik als ‘bij gebrek aan beter’. Even dacht ik dat een groepje van zes vuilniszakken zo door de huishoudelijke dienst opgehaald zouden worden. Het blijkt hierbij te gaan om ‘Pile’, van de Brit Gavin Turk. De tekst bij de kapotgeschoten boeken is te absurd om geciteerd te worden.

‘Filosofie is overal, in alle hoeken van de samenleving’, schrijft Ger Groot in zijn verhelderende ‘De geest uit de fles. Hoe de moderne mens werd wie hij is’ (Rotterdam, 2017). Wat valt met deze catalogustekst over de mens te zeggen? Hoe dan ook, ik voel me getergd bij het lezen van verklarende zinnen als bij ‘Pile’. Lijkt me een interessante ‘emotie’ om te bespreken met Geert de Bruijn. Misschien moet het onderwerp heten: ‘Waar eindigt de kunst en begint het lulverhaal?’. En onderwijl drinken we thee in zijn buitenatelier. Dat rijmt.

zaterdag 12 augustus 2017

Wat willen we?


Deze tekst verscheen op 13 augustus 2017 als column in de rubriek 'onder de Boschboom' in de Bossche Omroep. (Plaatsing is in tijd verschoven.)

Geachte heer Rombouts, Beste Ton,

Je bent beslist al een eind op scheut met het schrijven van je afscheidswoord. Komen er verrassende inzichten? Vanuit de krant weten we, dat je dit 'de baan van je leven in de stad van je leven' vindt. Herhaling lijkt overbodig. Dan het Jheronimus Boschjaar. Dat ligt nog zo vers in ons geheugen, dat één alinea in je tekst voldoende is. Tip 1: beschrijf daarin hoe ver de gemeente als nieuwe eigenaar van ‘De Kleine Winst’ gevorderd is met de herinrichting van dit pand. Maak concreet wat we er binnenkort kunnen (laten) zien rond ‘onze’ schilder.

En kijk nog verder vooruit! Niet om over je graf te regeren; dat zou op hoogmoed wijzen. Geef ons burgers iets mee dat echt vernieuwend zal zijn binnen de Bossche mores. Tip 2: citeer wat Eberhard van der Laan in ‘Zomergasten’ zo helder verwoordde: 'Praat met de stad over wie ze wil zijn'. Zeg dat we er eindelijk aan toe zijn om met z'n allen na te denken over de drukte in Brabants hoofdstadVoeg toe dat je daar nog graag zelf met ons aan begonnen zou zijnOké, een Amsterdamse Airbnb-overlast kennen we hier nog niet. Het gaat om de dagelijkse toeloop. Daarover bestaan cijfers, We weten dat onze stad hoog scoort met shoppen en terras/café/restaurantbezoekCultuur spreekt ook een woordje mee en het aantal festivals zit aardig in de lift. Een gezellige stad.
Ja. Nee, niet altijd, niet voor iedereen. Velen ‘bewegen’ zich in onze straten, waarbij de vrijheid van de een die van de ander beperkt. Dus bestaan er regels en vergunningen. Hoe laat moeten de kroegen op slot? Hoe breed mag een terras en hoe hoog een reclamebord zijn? Kun je op marktdagen fietsen tussen de kraampjes? Over de werking van de voorschriften steggelen ambtenaren en belangengroepen. Die laatste partijen roepen vooral naar en over elkaar. Zo horen of lezen binnenstadsbewoners dat ze niet moeten meuten en beter elders kunnen gaan wonen als ze last hebben van de herrie. Gepraat in een vicieuze cirkel, Ton. En ondertussen wordt dopenbare ruimte in toenemende mate opgeëist als pretpark door al dan niet vergunningplichtige personen, groepen en clubs. Met toppers in het centrum, zeg vanaf donderdag. Alweer jolige groepjes met een a.s. bruid(egom) in hun midden, slierten feestgangers op al dan niet gemotoriseerde nostalgische vervoersmiddelen. Bootcampers. Stappers.

Wat vinden wij inwoners, dat onze stad wil/moet zijn, Ton? Neem die vraag op. Winkelstad, funshoptown, pretpark, cultuurplek, flaneerboulevard, woon-werkerf, speeltuin? ‘Praat met de stad over wie ze wil zijn’. Als zo’n aanpak met ‘de kanaal’ lukt, moet dat ook mogelijk zijn voor de rest eromheen. De gemeente nodigt de Bosschenaren uit voor rondetafelgesprekken. Met elkaar en met de lokale overheidTip 3: Dring aan ohaast te maken met deze brede praataanpak, Ton. De eerste bierfietsen zijn al gesignaleerd.